NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND I\o. 100. Zaterdag 16 December 1893. Twee-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Weezen. BINNENLAND. F euilleton. OP DEN „DOHLENNEST." AMIRSFOO COS Hi VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend, ftroote letters en vignetten naar plaatsruimte. Wie vroeger nooit van Neerbosch ge hooid had weet er tegenwoordig van mee te praten en ieder kent thans van 't Lindenhout ten minste bij name. De beschuldigingen tegen den weesvader ingebracht zijn, het is hier en daar ge bleken, op zijn minst genomen sterk overdreven. Verder moet ieder voorzich tige nog zyn oordeel opschorten totdat hij kennis genomen zal hebben van wal de commissie van onderzoek over die zaak aan 't licht zal brengen. Wy waren dan ook niet van plan iets ten voor of ten nadeel van van 't Lindenhout le berde te brengen. Liever staan wy een oogenblik stil bij eenige algemeene be schouwingen die zich aan de2e geschie denis laten vastknoopen. Het pleit helaas niet voor het menschelyke doorzicht dat het bekende spreekwoord als het kalf verdronken is dempt men de put nog altijd een waar woord is. Beter ware het alles van te voren te wikken en te wegen, zoodat nooit een telaat berouw onze rust zou behoeven te verstoren. Maar zooals het nu eenmaal rnet al het menschelyke gaat, er zijn geen zekere grenzen te trekken waar men moet be ginnen met handelend op te treden en waar het rijp beraad nog dient te woiden vooitgezet. Eerst de uitkomst stelt ons in een menigte gevallen in staat te oor- deelen of iets goed of kwaad, nuttig of schadelijk was. Wij moeten bet derhalve dikwijls zelfs als een groot geluk beschou wen dat er eens een kalf verdrinkt. Al gevoelen wij het diepste medelijden met het individu dat verloren gaat, onze oogen gaan open voor hel gevaar dat de put oplevert. Door schade en schande wijs te kunnen worden is ook al iets. In Neerbosch zijn honderde weezen aan de hoede van een paar menschen toever trouwd. Men behoeft slechts twee kinderen gedurende eenigen tijd gade te slaan om tot de overtuiging te komen dat aanleg kaïakter, ontvankelijkheid hemelsbreed kunnen verschillen al leven die kinderen van jongsaf in dezelfde omgeving, al zijn hel kinderen van dezelfde ouders. Wal een moeite wordt er niet vereischt voor ouders of voogd die beide kinderen te leeren begrijpen, hen naar hun ver schillende eigenschappen te leeren behan delen zoodat het goede aangekweekt, liet kwade uitgeroeid worde. Voor eenzelfde] ondeugendheid zal dikwijs de een berispt moeten worden, de ander met zachte liefkoozende woorden op het verkeerde moeten worden opmerkzaam gemaakt. Pastel gij de laatste behandeling op den eerste toe hij zou u uitlachen, het eerste op den tweeden aangewend zou hem ver bitteren. Is het al zoo moeielijk voor twee kinderen de juiste methode voor de op voeding van ieder te vinden, zoodia men ze bij tieutallen zal moeten leiden zoo als dat in weeshuizen het geval is, wordt het een onmogelijkheid. Niet alleen dat het getal hier zooveel grooter wordt, maar er komen nieuw, moeielijkheden by. De een is opgevoed bij dronkenschap en met vloeken, en heeft nooit iels anders gezien dan wat ruw en geiteen was, de ander, om maar terstor.' de twee uitersten te nemen, kent niets dan psalmen en godsdienstig» versjes. Wat moet er van groeien als die twee bij elkaar komen wat als al de trappen die daar tusschen liggen ook nog worden vertegenwoordigd en wie zal in staat zijn van allen often minste van de meesten degelijke bruik bare menschen te maken? Of moet men reeds tevreden zijn als de weezen dek king en voedsel krijgen? Mag men niets ineer verlangen voor al de offers die er tot onderhoud der weezen gebracht zijn en nog dagelijks gebracht worden? Ja dat mag en dat moet zelfs. Ieder die tot de opvoeding van weezen het zijne hij- draagt zij het op intellectueele of op materieele wijze is even als op ieder ander gebied van weldadigheid aan zich zelf en aan de maatschappij verplicht er voor te zorgen dat zijne gaven up de best mogelijke wijze worden besteed. Wij zijn gelukkig langzamerhand lot de over tuiging gekomen dat het aalmoezen geven, weldadig te zijn zonder overleg in de meeste gevallen tot het tegenovergesteld» leidt van wat bedoeld is en in alle ge vallen verkeerd is. Waarom zouden wij hetzelfde niet toe passen of die tak van weldadigheid die zich met het verzorgen onzer weezen bezig houdt? Het kan misschien een op merking van ons alleen zijn ofschoon wij het niet gelooven maar in ieder geval leidt het geheele opvoedingssysteem er toe dat weezen veelal ruw, onverschillig en in hooge mate ondankbaar zijn. Wat zij uit zichzelf niet aan verkeerde eigen schappen hebben, kunnen zij vari hen met wie ze dagelijks moeten verkeeren maar al le makkelijk overnemen, waarbij dan de algemeen erkende waarheid niet mag vergeten worden dat honderdmaal meer kwade dan goede eischappen worden overgeplunt. Wat zij dagelijks ontvangen, woidt niet ala een weldaad maai als een plicht tegenover hen beschouwd, en het zou slecht met den weesvader of de moeder afloopen als al de «fenschen uit kwamen, die hem achter den rug door de weezen woiden toegevoegd als niet alles in den haak en naar den wensch der verpleegden is. Alles wordt onder elkander gekritiseerd, en op een goud schaaltje gelegd maar al wat zij ont vangen moei opwegen tegen wat zij voor zich als huo rechtmatig eigendom eischen Van dankbaarheid kan daarbij geen sprake zijn, van ontevredenheid des te meer. Met de vlijt der weezen is het uit den aard der zaak niet veel beter gesteld. Waarvoor zullen zij zich uitslooven? Zij krijgen toch de kost. Den strijd dien ieder burgerhuisgezin te voeren heeft om aan die kost te komen, leeren zij niet kennen. Ligt in dat alles geen groot ge- vuar voor de weezen, zelfs als lij op in de twintigjarigen leeftijd aan zich zelveri worden overgelaten? Veel van de opge noemde bezwaren die waarlijk niet gering zijn, en die volstrekt niet aan zwartgal ligheid kunnen worden toegeschreven, zouden kunnen worden weggenomen als de weezen in huisgezinnen werden groot gebracht. Wy willen het niet ontkennen dat daaraan groote moeielijkheden zijn verbonden en er in veel gevallen ook dan nog heel wat te wenschen zou ovei- schielen. Ook de eigen kinderen, uit een huishouden worden maar al te dikwijls ver waarloosd, ook in een huishouden kunnen er slechte voorbeelden gegeven worden, die dan dikwijls niet eens worden gema tigd door het goede dat toch ook in ruime ren kring kan gevonden worden. Wie geeft de verzekering dat de in een huis houden verpleegde als «en toevertrouwd pand zal woiden beschouwd, dat dient gekweekt en met liefde en toewijding behandeld te worden? Zullen niet velen er een soort broodwinning van maken, den wees zoo schraal mogelijk bedienen om zoo mogelijk van het voor hem be taalde kostgeld over te houden? Al deze bedenkingen schijnen gewich tig genoeg »n veel waard overwogen te worden. In werkelijkheid is het echter niet meer dan schijn. Alles wat er gezegd wordt is waar, maar wie noodzaakt ons om de weezen door zulke menschen te laten verplegen? Eigen kinderen kunnen nu eenmaal niet aan hun ouders ont trokken worden, zoodat er naar verhou ding van hen misschien nog meer dao van de ouderloozen in zekeren zin ver loren gaan. Iets anders is het als men de (pleeg)oudeis hiervan kan of ze door anderen kan vervangen als ze blijken het vertrouwen niet te vei dienen wat er in hen gesteld was. De eenige moeie- lijkheid die overblijft is vertrouwbare en degelijke huisgezinnen te vinden. Voor eerst geldt hiervoor dan weer de alge meene regel dat hij die geven wil zich eenige moeite moet getroosten om goed te geven maar ten andere gelooven wij niet dat het vinden van geschikte personen een niet te overkomen bezwaar is. Het opvoeden van een vreemd kind behoeft natuurlijk niet voor niets te ge schieden, het moet niet zóó uitgerekend en uitgezuinigd betaald worden dat de weldaad *an hem die het kind opaeemt nog grooter zou zijn dan van hen die het geld er voor betalen. Zoo ergens dan is bij het opvoeden van kinderen de ar beider zijn loon waard. Als dat begrepen wordt dan zouden Liefdadigheid en zij die zich belasten met de zorg voor de weezen elkander de behulpzame hand kunnen bieden. De commissie vsn de armenver zorging, zooals die reeds in meerdere steden bestaat, komt met allerlei huis gezinnen in aanraking, zij stelt zich ten doel eerlijke en arbeidzame huisgezinnen le steunen en zooveel mogelijk ze zich zelf te laten helpen. Welnu onder die huisgezinnen zullen zij er vele vinden die geschikt en geneigd zijn een of twee personen te verplegen. Wat zij daaraan verdienen is eerlijk verdiend en het kornt hen uitstekend te pas. En voor de we«zen zelf? Het kan hun dunkt ons slechts ten goede komen. De meesten hunner zijn een leven zooals zij het nu in het weeshuis genoten, niet gewend. Zij komen uit huisgezinnen zooals die zijn waarin wij ze wenschten te zien opgenomen en ze zullen zich ook later in dea regel met zulk een zij het eigen, zy het vreemd huishouden moeten tevreden stellen. Waartoe ze in een weeshuis eerst ver wennen, waarom ze niet terstond met het werkelijke leven laten kennismaken. Er kan op hen veel beter worden gelet dan als ze met tientallen in een huis onder de hoede van een of twea personen staan. Hat ^voorbeeld dat hen in het vlijtige huishouden gegeven wordt moet hun ten goede strekken, de voortdurende viiendschappelijke omgang met anderen zal hun vrijwaren voor de ruwe en on beleefde manieren die ze, als ze slechts onder huns gelijken verkeeren, onwille keurig moeten aannemen. Zij zien en liooren dat het niet zoo makkelijk is te leven als zij het zich in een weeshuis licht gaan voorstellen en bovenal zullen zij in een klein huishouden eerder de liefde, de toewijding en de hartelijkheid terugvinden, of als ze nog te jong zijn om ze hij hun ouders reeds te hebben opgemerkt, voor het eerst leeren kennen dan in zoo'n groot gezin als een wees huis, waar allen elkander vreemd blijven of de liefde voor sommigen dejaloersch- heid van anderen opwekt. Wij hebben geen gegevens genoeg om na te gaun of de kosten der enkele ver pleging door die der gezamenlijke zouden kunnen gedekt worden. Misschien zou het niet geheel en al gaan, maar veel zou er zeker niet aan ontbreken. Behalve dat ir. een weeshuis de vader en moeder zelf moeten onderhouden worden, blijft er, daar allen elkander vreemd zijn en het belang van 't geheel maar al le veel aan eigen belang ten offer valt, heel wat aan de maat en den strijkstok van de bestuurders hangen. Wij hebben volstrekt geen kwade praktijken op het oog, wij noemen slechts dingen die haast onver mijdelijk zijn. In zoo'n groot huis kan onmogelijk een persoon op alles letten en toch maakt slechts het oog van den meester hel paard vet. Ook hier geldt het »een moet er heerschen, een moet er koning zijn." Slechts in een klein huisgezin is dat mogelijk, slechts daar kan de ware spaarzaamheid betracht worden. De ministers Jansen en Seyffardt hebben aan de Tweede Kamer medege deeld, dat h. i. instelling van een eerege recht, met het oog op tweegevechten tus- UIT HET HOOGDUITSCH door D. B. 3) Gerhardt von Dollen ontwaakt uit zijne sombere overpeinzing en het beangsti gende visioen verdwijnt. Zichtbaar doet hij thans zyn best om aan de woorden van den vreemdeling meer opmerkzaam heid en sympathie te schenken en noo- digl hem uit te overnachten. De kun stenaar neemt dit aanbod niet dan aar zelend aan, hy gevoelt zich hoegenaamd niet op zijn gemak in dat oude slot, waar de doods-uilen krassen, en zijn ern stige gastheer slechts een koele hoffelijk heid in acht neemt, zyn woorden gedach teloos volgt en geen woord vertelt zelfs niet van zich zeiver. en zijne familie, van zijn wonderlyk afgezonderd leven in dit bouwvallige slot. En toch, 't is al laat in den avond, de weg naar de molen is in dezen duiste ren, door geen enkele ster verlichten avond licht mis te loopen. Dit alles neemt hy in overweging en blyft. Weldra wordt hel laatste licht in den Dohlennest uiigebluscht. Zyn bewoners en hun gast hebben de rusl gezocht en gevonden. Slechts Gerhardt von Dollen waakt nog en houdt niet het verleden een wonderlijk tweegesprek, dat als iemand hel gehuoid had, weldra de» shulel lol zijne zoogenaamde krankzin nigheid zoude gegeven hebben. II. Het is een schoone, heldere morgen die op den stormachtigen avond volgt. Het onweer heeft de diukkende atmos feer gereinigd, en het oog rust met ver rukking op het verjongde landschap, vol nieuw leven, dat als een tooverachtig panorama aan de voeten v*n het oude slot ligt uitgespreid. Evenals de van sterren fonkelende melkweg aan den nachlelijken horizon, zoo kronkelt zich de zilveren stroom van het zonnelicht dat in duizend glinsterende vonken zich verspreidt, door het volle groen van hel zomerlandsch»p heen. De hoogten, met weelderig boomgewas begroeid, vormen een lange keten, die in den blauwachti- gen ochtendnevel dampen uitwasemt en waarop de woningen der menschen als zwaluwnesten zyn gebouwd. Links van de hoogte, waarop de sterke muren van het oude slot zich verheffen, snelt over steenen, bloemen en struikgewas een ruischende bergstroom onverpoosd voort en komt eerst tot rust in het dal, waar onder schaduwrijke olmen en zilverach tige bei ken de molen gelegen is, waar de kunstenaar zijn intrek genomen heeft. Aan de bruischende, beek, die door het nachtelijk onweer sterk gezwollen is en hare verbolgen grootheid te kennen geeft door over de grenzen heen te schuimen, haar door moeder natuur aangewezen, treedt met vluggen voet Irma voort, een vrooiijk lied zingende. Zij draagt een rood, kort wollen kleed, waaronder de kleine, sierlijke voetjes tot aan den enkel zicht baar zijn. Een witte doek is losjes om den blooten hals geslagen waardoor de ronde, blanke schouders niet minder zicht baar zijn. Het krullende haar, dat in twee lange vlechten langs den hals valt, is bedekt door een grooten, wel eenigszins oudmodern gegameerden strooien hoed, waaronder aanvallig het frissche schalk- sche gezichtje komt uitkijken. Besluite loos staat zij thans voor de schuimende beek, slaat dan eens den blik op haar leeren laarsjes, dan weer op baar rood kleed. De vonder, die anders hier ter plaatse over de beek naar de molen op den tegenovergestelden oever voert, drijft in stukken op het vrooiijk kabbelende water rond, en slechts enkele dikke palen steken boven de golven uit, bi eed genoeg om aan de sieilijke voetjes tot steunpunt te kunnen dienen, als zij zich zeker genoeg gevoelen om den sprong te wagen. Snel besloten springt zij zoo licht als een gazel op den eersten paal, vervolgens op den tweeden. Daar staat zij midden in de beek, haar rokje zorgvuldig in de hoogte houdende, om het tegen het wat al te vrijpostige water te beschermen en ziet naar beneden op het liefelijke spiegelbeeld, knikt het toe, lacht vrooiijk triomfeerend en springt over haar eigen beeld heen in de armen van den kunste naar, die van af het slot haar onbemerkt gevolgd is en achter haar eerder de beek was overgesprongen, dat door de kleine lima, die het veel te druk met zich zelve had, niet bemerkt was. vBravo, kleine bergfeel Dat was een stoute sprong, die u wellicht aan een waterbad zou blootgesteld hebben, als deze armen u niet hadden opgevangen." Irma deed eene vergeefsche poging om zich uit zijn armen los te maken. De kunstenaar houdt haar vast en zegt pla gend: aWelke belooning krijg ik daar nu voor?" iNiemendalI" verklaart zij kortweg, nwant ik heb niets wat ik u geven kan, voegt zij er bij, als hy haar ondanks deze verklaring niet loslaat, en ziet hem daarbij met haar nimfenoogen zoo dicht bij de zijnen, open en eerlijk aan. »Hebt ge niets?" is zijne wedervraag, terwijl hij zich in die schoone oogen ver diept, «nu, dan zal ik mij wel met een kus moeten tevreden stellen," en daarbij lacht hij op eene zonderlinge wijze. Zij begrijpt dit lachen uiei, nu hij, in eene eigenaardige opgewektheid, die macht over zich zeiven verliest. Hare herhaalde poging om zich te bevrijden gelukt haar daardoor en zij staat thans zorgeloos lachend voor hem, tertvyl haar oogen schelms glinsteren. vlk kus geen menschen, behalve vader en Martha," verzekert zij oprecht. ïMijn vader zegt altijd, dat het evengoed is, een hand te geven," en dit zeggende reikt zij hem vertrouwelijk de hand. De kunstenaar glimlacht niet jmeer. Hij houdt met eene mengeling van be- schaamheid en belangstelling de teedere meisjeshand vast en drukt er een stevi- gen kus cp. ïFoei!" lacht Irma verlegen, »wat doet u daar?" en met eene snelle beweging onttrekt zij hem hare hand, vliegt als een pijl uit den boog den berg af en is weldra voor des kunstenaars blikken ver dwenen. Deze blijft staan eD kijkt, als

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 1