NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND
eerste Prijsraalsel
Officieele Publicatiën.
Koppermaandag.
No. 3.
Woensdag 10 Januari 1894.
Drie-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
Aan onze Lezers!
F euilieton.
OP DEN „DOHLENNEST."
AMERSFOORT
C1D1A
VOOR
abonnementsprijs:
Per a maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer B Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
In bet nnmnier van Zaterdag
13 Januari a.m. zal liet
worden opgenomen, aan de goede
oplomming waarvan is verbonden
een ZWAAK VERGULD HOR
LOGE met DITO KETTING (van
de Wereldtentoonstelling te Cbi-
cago).
DE UITGEVER.
De Burgemeester en Wethouders van
Amersfoort, Gezien de eerste zinsnede
v»n art. 127 der militiewet en ari. 7i
van het koninklijk besluit d.d. 8 Mei
1862 (Stbl. No. 4l»), gewijzigd bij dat
van der. 22. Juli 1892 (Stbl. No. 179);
Gelet op de aanschrijving van den
Heer Commissaris des Konings in de
provincie Utrecht van den 8. December
i862, No. 1 N. M. S. (Provinciaal-blad
No. 157);
Herinneren den geestelijken en bedie
naren van den godsdienst bij de erkende
kerkgenootschappen en den studenten in
de godgeleerdheid hunne verplichting om,
voor zooveel zij als dienstplichtig zijn
aangewezen en tengevolge van het ge
trokken nummer bij de militie ingelijfd
moeten worden, of daarby reeds inge
lijfd z\jn, de aanvraag om ontheffing van
der» werkelijken dienst vóór den 1. Fe
bruari 1894 intedienen bij den Burge
meester der gemeente, binnen welke zij
voor de militie zijn ingeschreven, onder
overlegging van het desbetrekkelijk be
wijsstuk.
Amersfoort, den 5. Januari 1894.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
F. D. SCHIMMELPENNINCK.
De Secietaris,
W. L. SCHELTUS.
De Burgemeester en Wethouders van
Am^isfoort, Gezien art. 150 der wet van
19. Augustus 1861 (Stbl. No. 72), gewij
zigd bij die van 4. April 4892 (Stbl.
No. 56).
Noodigen de lotelingen dezer gemeente
van het jaar 1893, voor de lichting van
1894, die verlangen bij de Zeemilitie te
dienen, uit, zich daartoe vóór den 1. Fe
bruari 1894 ter Secretarie aantemelden
's morgens tusschen 10 en 1 uur.
Amersfoort, den 4. Januari 1894
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester.
F. D. SCHIMMELPENNINCK.
De Secretaris,
W. L. SCHELTUS.
De Burgemeester en Wethouders van Amers
foort,
Gelet op de aanschrijving van Heeren Gedepu
teerde Staten der provincie Utrecht van den '16.
Juni 1844 (Provinciaalblad No. 53), houdende uit-
noodiging orn, ter voldoening aan een, op mach
tiging van Zijne Majesteit den Koning, door Z. E.
den Minister van Binnenlandsche Zaken bij aan
schrijving d. d. 29 Juni 1844, no. 103, 1. afd.
gedaan verzoek, jaarlijks de ingezetenen te herin
neren aan de bepalingen der wet van den, 1.
Maart 1815 Staatsblad no. 21), betrekkelijk de
viering der Zon- en Feestdagen:
Maken dientengevolge aan de ingezetenen bekend,
dat de voormelde wet is van den navolgenden
inhoud
Wij Willem, bij de gratie Gods, Prins van Oran
je Nassau, Souverem Vorst der Vereemgde Neder
landen, enz., enz., enz.
Aan al degenen die deze zullen zien of hooien
lezen, salut 1 doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben de
Noodzakelijkheid om, op het voetspoor onzer gods
dienstige voorvaderen, die daarop steeds den hoog-
sten prijs stelden, de plichtmatige viering van den
dag des Heeren en andere dagen, der openbare
christelijke godsdienst toegewijd, door eenparige
voor de geheele uitgestrektheid der Vereenigde
Nederlanden algemeen werkende maatregelen te
verzekeren.
Zoo is het, dat Wy, den Raad van State ge
hoord en rnet gemeen overleg der Staten-Generaal
dezer landen, hebben goedgevonden en verstaan,
gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1Dat op zondagen en op zoodanige godsdien
stige feestdagen, als door de kerkgenootschappen
van de Christelijke godsdienst dezer landen alge
meen erkend en gevierd worden, niet alleen geene
beroepsbezigheden zullen mogen verricht worden,
welke de godsdienst zouden kunnen storen, maar
dat in het algemeen geen openbare arbeid zal
mogen plaats hebben dan ingeval van noozakelijk-
heid, alswanneor de plaatselijke regeering daartoe
schriftelijke toestemming zal geven.
2. Dat op deze dagen, met uitzondering van
geringe eetwaren, geene koopwaren hoegenaamd
op markten, straten, of openbare plaatsen zullen
mogen worden uitgestald of verkocht, en dat
kooplieden en winkeliers hunne waren niet zullen
mogen uitstallen noch met opene deuren ver-
koopen.
3. Dat gedurende den tijd voor de openbare
godsdienstoefening bestemd, de deuren der her
bergen en andere plaatsen, alwaar drank verkocht
wordt, voor zoo verre dezelve binnen den besloten
kring der gebouwen liggende zijn, zullen gesloten
zijn, en dat ook gedurende dien zelfden tijd,
geenerhande spelen, hetzij kolven, balslaan of
dergelijke mogen plaats hebben.
4. Dat geene openbare vermakelijkheden, zoo
als schouwburgen, publieke danspartijen, concer
ten en harddraverijen, op de zondagen en alge-
meene feestdagen zullen gedoogd wordenzullende
het aan de plaatselijke besturen worden vrijgelaten,
hieromtrent eene uitzondering toeteStaan, mits
met dan na het volkomen eindigen van alle gods
dienstoefeningen.
5. Dat de plaatselijke politie zorg zal dragen,
teneinde alle hinderlijke bewegingen en gerucht,
in de nabijheid der gebouwen tot de openbare
eeredienst bestemd, en in het algemeen alles, wat
derzelve zoude kunnen hinderlijk zijn, voortekomen
of te doen ophouden.
6. Dat de overtredingen tegen de bepalingen
van dit besluit, naar gelang van personen en
en omstandigheden, zullen gestraft worden met
eene boete van niet hooger dan vijf en twintig
gulden, of met eene gevangenis van rnet langer
dan drie dagen voor de overtreders die buiten
staat mogten zijn deze boete te betalen.
7. Dat, bij eene tweede overtreding, de boete
of straf zal worden verdubbeld, en wijders alle te
koop gelegde of uitgestalde goederen verbeurd
verklaard en je herbergen of andere publieke
plaatsen voor eéne iuaaitc --"en worden.
En dat door deze algemeene verordeningc,
daarmede niet overeenkomstige provinciale of plaat
selijke reglementen en inrigtmgen zullen worden
gehouden voor vervallen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad
zal worden geïnsereerd, en dat een genoegzaam
getal exemplaren gedrukt en aan de Staten m de
onderscheidene provinciën of landschappen, inge-
art. 86 der grondwet, ter uitvoering zal worden
gezonden, met last om dezelve alom te doen pu
bliceren en affigeren, en van de predikstoelen der
onderscheidene Christelijke kerkgenootschappen te
doen aflezen.
Lasten en bevelen voorts dat Onze rninistriële
departementen en andere autoriteiten, justicieren
en officieren, wien zulks aangaat, aan de nauw
keurige uitvoering de hand zullen houden, zonder
eenige conniventie of dissimulatie.
Gegeven in 's Gravenhage, den Isten Maart des
jaars 1815, het tweede van Onze regeering.
(geteekend) Willem.
Ter ordonnantie van Zijne Koninklijke Hoogheid,
(geteekend) A. R. Falck
Gedaan te Amersfoort, den 5. Januari 1894.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester.
F. D. SCHIMMELPENNINCK.
De Secretaris,
W. L. SCHELTUS.
Den tweeden Maandag van het nieuwe
jaar vinden wij in den kalender genoemd
koppermaandag. Met dezen dag begiüt
in enkele streken de z. g. n. koppeltjes-
tijd verder kenmerkt die dag zich alleen
nog door de bijzonderheid, «lat uan boek
drukkers en binders vrijaf hebben en bij
de klanten nieuwjaar wenschen mei aan-
bieding van een kalender.
De naam wordt met de meeste waar
schijnlijkheid afgeleid van coppe, een
drinknap, welke op dezen dag vooral bij
de gilden veel gebruikt werd.
Het rondgaan met den drinknap, het
elkander toebrengen van den cop noemde
men copperen. De gildebroeders wer
den hiernaar ook wel copperkens ge
noemd. Op de jaarmarkt te Groningen
vierde men een kopjesmaandag, in Gel
derland een raasmaandag, uit welke be
naming men kan opmaken, dat die dag
nog al in uitbundige vroolijkheid werd
doorgebracht. Ook heette deze dag wel
verloren Maai dag, omdat dan niet ge
welkt werd.
Anderen leiden het woord kopper
maandag af van koppel, koppelen. Of
schoon de eerstgenoemde afleiding wel
de juiste zal zijn, is toch het idee van
koppelen aan dezen dag niet vreemd. In
sommige streken van ons vaderland, o. a.
,n wordt deze tijd, de kop-
peltjeslijd geheet.»i
dere standen in vroolijkheid doorgebracht.
Men komt dan bijeen om te kaarten
onder het genot van een glaasje, en dat
bijeenkomen in groepen kan men samen
koppelen noemen, maai meei hebber,
wij te denken aan een andere beteekeriis
van het woord koppelen, daar deze tijd
vooral door de jonge luidjes gebruikt
wordt, om met elkaar pret te maken en
om nieuwe kennismakingen aan te knoo-
pen. In Hilversum komen in dezen tijd
vele verlovingen tot stand. „Op koppel
maandag zijn de vrouwen baas" is hier
en daar nog spreekwoordelijk. Zoo heb
ben de vrouwen, behalve de pantoffel-
heldinnen, die altijd basinnen zijn, enkele
tijden waarop zij haren schepter mogen
zwaaien volgens oud recht. Gewoonlijk
echter bezitten zij ook dan dat reclu
slechts in riaam, en het gaat er juist
mee als met hare zoogenaamde rechten
in het schrikkeljaar. Of die rechten
haar echter moeten worden toegekend,
duiven wij i u niet uit maken, want wij
v.§ten, dat zonder dat hare macht reeds
niet gering is. Maar wat zou nu de
oorsprong zijn van den koppelmaandag?
Ligt er een liefdesfeest aan ten grond-
slay Of moeten wij Januari denken als
de liefdesmaand, of hebben wij te den
ken aan de bruidswerving van den
zonne-god Freyr? Deze zoo heette het.
Doet geen maagden schreien
Hy bevrijd elkeen uit de boeien
Het is mogelijk, dat wij hier een oud-
heidensch verlovings- of huwelijksfeest
hebben te veronderstellen, maar met
zekerheid is het niet meer na te gaan.
Copperen en koppelen zyn nogal aan
elkaar verwant en het een zal een ge
volg zijn van het ander. Dit is wellicht
de meest waarschijnlijke verklaring.
Een ander gebruik in den Driekonin
gen tijd is het kaarsjes-springen, dat
gewoonlijk op den avond van dien feest
dag geschiedt, of het molen-malen, of
het dansen om brandende kaarsjes. Het
lichtende kaarsje zal daarbij wel moeien
herinneren aan den ster der wijzen.
Deze gebruiken, die ook wellicht nog
aan heidenschen feesten herinneren, die
zooals bekend is zooveel mogelijk ver-
christelijkt werden of door christelijke
feesten vervangen, geraken meer en
in onbruik en worden nog
ilechts hier en daar op het platte land
aangetroffen.
Bij het kaarsje springen, waarvan wij
den oorsprong niet weten, zingen de
kinderen verschillende liedjes. Een daar
van is
Drie koningen, drie koningen,
Geef mij een nieuwen hoed,
Mijn oude is versleten,
Mijn vader mag 't niet weten,
Mijn moeder heeft het geld
Op den rooster geteld.
Bij dat feest wordt gegeten het drie
koningenbrood of de boonen-koek Wien
of wie de boon te beurt valt, is koning
ot koningin, en moet zich dan een ko
ningin of koning uit het feestvierende
gezelschap kiezen. Misschien staat dit
ook met den kopper- (koppel)maandag in
verband. Ook nog andere feestgebi uiken
schijnen ten doel te hebben een bruids
werving of verloving, een koppeling van
een koning en koningin. Zoo werden
bv. konings-brieven aan de feestvieren
den uitgedeeld, van die trekbrieven,
waarmee in dezen tijd nog welgevent
wordt. Zij, die dan de brieven trekken,
waarop koning en koningin staat, zitten
naast elkaar en ontvangen de hulde der
overigen
uit het hoogduitsoh
door D. B.
9) Wat zoude men in de vriendenkrin
gen des schilders verbaasd zijn geweest,
als hij deze zeldzame bloem hen voorge
steld had als zijne toekomstige echtge-
noote I
En thans thans?
Een druppel rood bloed vertoonde
zich op zijn lippen. Hij had vergeten,
dat hy elke aaDdoeniDg te vermijden
had en nu moest hij er voor boeten
waot druppel op druppel viel op den zak
doek der beminde. Hy greep naar een
naast hem staande schel, de oppasser
verscheen, die hem uit het hospitaal
vergezeld had, toen hij vervoerd kon wor
den en men hem op zijn verlangen naar
zyne woning overgebracht had.
„Nlynheer de baron heeft zeker eene
poging gedaan om te loopen," zeide de
opasser bezorgd, toen hy het bloed be-
meikte, »u weet toch wel, dat de dok
ter het u streng verboden heeft."
Ontkennend schudde de baron het
hoofd en sloot de oogen, terwijl hij den
zakdoek in zijne hand samendrukte.
D« oppasser legde hem een linnen
zwachtel, gedrenkt in arnika, op den
mond, en allengs hield de bloeding op.
Met een zwijgende, dankende handbe
weging liet de baron den oppasser heen
gaan en weldra bewees zijn langzame,
regelmatige ademhaling, dat hij wederom
ingeslapen was.
Hier verlaten wij hem en keeren terug
tot het jonge meisje.
Wij weten, dat Irma in den onbekende
den schilder herkend, doch gedachtig aan
het verbod haars vaders, zelfs niet gewaagd
had om tegen hare tante zijn naam te
noemen. Bijna eene week was er na deze
ontmoeting verstrekenhare tante die
volgens haar verlangen in het hospitaal
naar den toestand van den verwonde had
laten vragen, had voor eenige dagen de
tijding ontvangen, dat hij reeds het hos
pitaal verlaten had en alhoewel dan ook
niet volkomen hersteld, toch buiten gevaar
was hiermede scheen deze zaak dusafge-
loopen te wezeD, tenminste io de oogen
van tante Martha, die er niet meer over
sprak en die ongevraagd er Irma ook niet
meer over wilde spreken, hoezeer zij zich
ook nog met hem bezig hield en zich ver
wonderde, ja, zich zelfs pijnlijk teleurge
steld gevoelde, dat er van de zijde des
verwonden hoegenaamd geen navraag
plaats had gehad, wien hij het te danken
had, dat men hem naar het hospitaal ver
voerde. Op zekeren namiddag, terwijl
tante Martha op visite was bij eene vroe
gere schoolvriendin, werd Irma door de
portiersvrouw een kaartje lerhandgesteld,
waarop onder den naam baron Walther
von Karner, met potlood eenigzins ondui
delijk de volgende woorden geschreven
stonden
«Aan de samaritane, die zich het lot
eens ongelukkigen zoo liefdetijk heelt aan-
gettokken, rnijn irinigsten dunk. Zoodra
ik een weinig hersteld ben, zal ik de vrij
heid nemen om dien dank persoonlijk te
beluigen, ik verzoek haar slechts zoo goed
te willen zijn mij mede te deelen, hoe
lang de dames nog in de residentie zul
len vertoeven."
«De bode wacht," zeide de portiers
vrouw, toen Irma met luid kloppend hart
en een moeielijk te beschrijven gevoel,
steeds weer op nieuw den Duam en die
weinige regels las en geen antwoo. d gaf.
»Heeft de juffrouw ook een schriftelijk
antwoord mede te geven?" vervolgde de
pui tiaravrouw, »dan zal ik over tien minu
ten terugkomen, de bode kan wel zoo lang
bij mij wachten; nu moet ik naar beneden
want er wurdt weer gebeld."
»Goed, goed!" zeide Irma, die by de
vrij breedvoerige verklaring der portiers-
vrouw den tijd had gevonden, om zich te
hersteilen, «ik zal onmiddelijk het ant
woord schrijven."
De portiersvrouw verliet haar en Irma
bleef een oogenblik besluiteloos slaan,
nadenkend wat zij zou antwoorden. Ein
delijk nam zij haastig doch vast beslo
ten een kaartje en schreef met bevende
hand
«Mocht het een goed teeken voor uw
spoedig herstel zijn, dat gij het hospi
taal reeds hebt verlaten. De dag van ons
vertrek uit de residentie is op het einde
der volgende week bepaald. Het doet my
en nnjne tante innig leed, dat wij de
ooi zaak geweest zijn van het ongeluk,
dat u getroffen heeft, en daarom komt
ons geen den minsten dank toe.
Irma von Dollen."
Zij sloot het kaartje in een couvert en
verzegelde dit, schreef er niet vaste hand
het adres op, belde de portiersvrouw,
gaf haar het briefje over zonder te vra
gen wie het kaartje van den baron had
gebracht, en toen zij weer alleen was,
zat zij, het gelaat in haar handen ver
borgen, zwijgend, onbeweeglijk en tus-
schen de smalle vingers van haar kleine,
zachte handen drong traan op traan, als
een bewijs, hoe moeielijk het haar ge
vallen was, om in deza zoo deftig ge
schreven regels niets te verraden van
hetgeen haar jong gemoed bij den aan
blik van zijn kaartje, van dien haar tot
dusver onbekenden naam, zoo stormach
tig had bewogen, terwijl zij begeerde hem
alles te zeggen, wat zij nu toch niet zeg
gen, ja, nimmer zeggen mocht.
Toen tante Martha tegen den avond
van haie visite terugkwam, gaf Irma haar
stilzwijgend het kaartje over en zag er
daarbij zjo kalm uit, dat men onmogelyk
bemerken kon, welk een harden strijd
haar klein, dapper hart nog voor weinige
uren jnet zich zelf gestreden had.
De bijziende tante zette, nadat het jonge
meisje haar behulpzaam was geweest bij
hel afleggen van hoed en sjaal, langzaam
den bril op, om het kaartje op haar gemak
te lezen. Haar oogen vielen het eerst op
den naam baron Walther von Karner en
zonder verder te letten op de met potlood
geschreven woorden, terwijl zij hare gewo
ne zachtmoedigheid gansch en al verloo
chende, wierp zij het kaartje alsof het
een giftig ondier ware geweest, ver van
zich af.
«Wat moet die baron hier?" zeide zij
giamstorig, in de meening dat hare nich t
gedurende hare afwezigheid dit bezoek
ontvangen had.
Dus ook tante was tegen hem, dat wil