NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND No. 7. Woensdag 24 Januari 181)4. Drie-en-twintigste irj? ang. Onze plichten. BINNENLAND. F euilleton. OP DEN „DOHLENNEST." \a V VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. .1. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien! Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Croote letters en vignetten naar plaatsruimte. Aldus luidt de titel van een boekje van de hand van Dr. J. Th. de Vis ser, dat op het einde van het afge- loopen jaar is verschenen. Wij hebben nu al zoo menigmaal gehoord wat «onze rechten" zijn, dat het geen kwaad kan als wij zoo af en toe ook eens even herinnerd wor den aan «onze plichten". Welke onze rechten zijn, daarover is men het, geloof ik, vrijwel eens. Vraag het den eersten den besten, erf hij zal u weten te zeggen, op welke rechten, hem als van nature en volgens alle gronden van billijk heid toekomende, hij aanspraak mag maken. In onzen tijd is dat rechts gevoel bijzonder sterk ontwikkeld, voor een groot deel wel als een ge volg van een te ver gedreven beginsel van individualisme. Ieder maaktruimte voor zichzelven en dringt vooruit, terwijl hij anderen opzij duwt, en hij acht het de moeite niet waard om achter zich te zien, wat er van die anderen geworden is. Van dien strijd tusschen personen was klassenhaat het gevolg. Ieder eischt voor zich zelven voldoening van zijn rechten van de maatschappij, die zulke rech ten wel schijnt te erkennen, maar vaak alleen nog maar in theorie. Dagelijks wordt die maatschappij be stormd rnet het geroep «wij willen voor ons deze rechten hebben," en blijft de inwilliging te lang uit, dan wordt dat «willen" omgezet in «moe ten" en «zullen". Of dan op die wijze de maatschappij er beter op zal worden Het kan zijn maar eer der zullen wij slagen, als wij een andere tactiek volgen, als wij de ge lederen sluiten eri allen voor allen strijdenniet ieder voor zich, maar leven voor de samenleving, voor de gemeenschap. Langs andere wegen bereiken wij dan hetzelfde doelwant wat de gemeenschap ten goede komt, dat komt ten goede aan ieder lid dier gemeenschap. Allen wenschen de maatschappij verbeterd te zien. Nu zij zullen dat ook, mits zij allen willen meewerken. Dat allen hebben we hier bepaald noodig, zooals wij straks zullen zien. Er wordt wel eens gezegd, dat er naar een middel gezocht wordt, om de maatschappelijke toestanden en verhoudingen te verbeteren, maar dat zooveel knappe koppen tot heden toe dat middel nog niet hebben kunnen uitdenken. Wij zullen dan ook niet beweren, op gevaar af van voor een verwaande gek gehouden te worden, dat wij het middel ge vonden hebben. Integendeel, wij mee- nen het te mogen betwijfelen, of er één middel kan gevonden worden, zóó machtig, zóó grootsch in werking. Het sociale vraagstuk is te veelzij dig, te samengesteld. De maatschappij is krank in al hare leden. In plaats van nu een middel te zoeken, diens tig voor het geheel, kunnen wij vast beginnen met ons bij ieder lid afzon derlijk te bepalen. Zoo kan door verdeeling van het werk het geheel bewerkt worden, en een gewenschte oplossing van het vraagstuk worden voorbereid. In die richting, het moet dankbaar erkend worden, is en wordt reeds zeer veel gedaan door staatslieden, philantropen, fabrikanten enz. Meer nog zou er gedaan kunnen worden, wanneer allen, zonder uitzondering, wilden meewerken. Hoe dan? zal iemand wellicht vragen. In mijne ondergeschikte positie en zonder mid delen kan ik niets doen voorde maat schappij, voor mijn medemenschen. Ja, als ik iets te zeggen had, of geld bezat of uitstekende gaven, ja, dan zou ik misschien ook een steentje kunnen aanbrengen, maar nu? Toch vergist gij u dan; want al zijt gij van nog zoovele réchten en bezittin gen verstoken, ook gij kunt veel doen, meer dan gij wellicht kunt vermoe den. Wij, wie of wat wij mogen zijn, wij allen zijn «in de mogelijk heid den goeden geest te handhaven, die alleen de maatschappij in wezen houdt"wij allen moeten onze roe ping tegenover de maatschappij, wier zegeningen wij genieten, bewust zijn en daarnaar leven. Hoe wij nu allen, ieder in zijn kring, daartoe kunnen medewerken, en wat ons aller plicht isop deze vragen tracht Dr. de Visser een antwoord te geven in «onze Plichten". Op eenvoudige, glasheldere, populaire wijze bespreekt en bepleit hij daarin onze verschil lende plichten in verband met onzen persoon: matigheid, reinheid, nede righeid, tevredenheid, vlijt; in verband met het huisgezinonderlinge ge hechtheid, handhaving van het gezag, opvoeding tot zelfstandigheid, huise lijkheid in verband met de maat schappij: liefde tot elkander, eerlijk heid, vertrouwen, hulpvaardigheid; in verband met den staatbelang stelling in het openbare leven, vader landsliefde, trouw aan Oranje. In deze reeks opstellen wijst de schrijver, die blijken geeft van veel mensehen- kennis te bezitten en van goed tehuis te zijn in de maatschappij, op de wondeplekken van het maatschappe lijk en persoonlijk leven; hij wijst op de oorzaken daarvan en schrijft bij iedere ondeugd de daartegenover gestelde deugd als geneesmiddel voor. Wij kunnen niet meer doen dan naar het boekje verwijzen, anders zouden wij zoo gaarne, waar wij zoo velen zien, die aan watervrees lijden en wien men als eerste aalmoes zeep moet geven, en waar wij den blik slaan op de wekelijksche opgaven van den burgerlijken stand, dan zou den wij zoo gaarne dat geheele hoofdstuk hier willen uitschrijven, dat tot opschrift heeft «Reinheid." Om al die plichten te betrachten, om zijn plicht te doen in den uitge- breidsten zin, dient men, zegt Dr. de Visser, een mensch van karakter te zijndan alleen is plichtsbetrachting mogelijk. «Karakter toch heeft hij, die zijn aard en aanleg, ja onder den invloed van opvoeding, omgang en levensbetrekkingen, maar bovenal onder dien van zedelijke beginselen ontwikkeld en geadeld heeft. En wel onder dien van alle zedelijke begin selen, niet van eenige oi een enkel." Het slot is dus, dat wij moeten zor gen, dat er geen reden meer is tot de klacht over karakterschaarste, over het gemis aan persoonlijkheden. Dr. de Visser beschouwt het so ciale vraagstuk, als een christelijk vraagstuk en in dien zin alleen voor oplossing vatbaar. Bij hem vinden wij een verheven idealismewat hij wil grenst hier en daar bijna aan het onbereikbare. Met te grooter vreugde zien wij dat, want zoo'n idealisme bohoeven wij, waar «het ideaal op elk gebied wordt verjaagd, waar de stofvergoding de geestvervoering voor het beste en schoonste jammerlijk neerdrukt, waar het gevoel van kracht gaat ontbreken in dezelfde leeuw, die zoo trotsch op haar kracht was." Als allen doen, wat Dr. de Visser van hen vraagt, dan krijgen wij na niet langen tijd een hernel op aarde. Zoover zal het echter wel nimmer komen, zoolang wij menschen «men- schen" blijven. Maar wat de schrij ver allereerst beoogt, de verbetering van onze maatsbhappij, dat kunnen wij langs dien weg bereiken, en wij gelooven met den schrijver, dat een goede oplossing van het viaagstuk ook alleen langs dien weg te ver krijgen is. Wij hebben gezegd, dat één middel ter oplossing van het sociale vraag stuk niet is aan te wijzen. Zou echter dat ééne, groote middel niet opge sloten liggen in dat hegiip «liefde", dat woord, dat wij bijna op iedere bladzijde van «onze Plichten" aan treffen? In dat ééne woord kunnen wij al die plichten samenvattendat «liefde" is zoo omvattend, zoo ruim, zoo heerlijk. Waar zij is, daar volgt al het andere noodige als vanzelf. Nu kennen wij het ééne middel; laten wij het dan aanwenden ookde uitkomst zal ons niet te leur stellen. De lezing van «onze Plichten" kunnen wij niet genoeg aanbevelen. In de volksbibliotheken en op het boekenrek in de huiskamer worde er een plaatsje voor ingeruimd. Uit goede bron vernemen wij, dat H.H M.M. de Koningin-regentes en de Koningin dezen zomer weder eenigen tijd op Soestdijk zullen doorbrengen. Volgens de N. I{ C. is bij het De partement van financiën een nieuw formu- iier-aangifte-biljet voor de vermogensbe lasting in bewerking. De agenda voor de eerstvolgende vergadering de Tweede Kamer vermeldt slechts de trekking der afdeelingen. Waar schijnlijk zal de tegeling van de werkzaam heden eert plaats hebben, nadat de nieu we controlesectie daaromtrent een be sluit zal hebben genomen. Vermoedelijk zal de Kamer beginnen met in de afdee lingen te onderzoeken de nieuw iüge- diende wetsontwerpen. Tijdregeling. De gemeentebesturen van Schiedam, Sliedrecht, Middelha* nis, Zuidbroek en Waspik hebben adressen bij de Tweede Kamer ingediend, verzoekende aaneming der motie van de heeren Beelaerls van Blokland c a. tr t wettelijke invoering van den Midilen-Europeeschen lijd in Neder land. Een adres van dezelfde strekking werd ook door de Kamer van Koophandel vari Roermond verzonden. Weerboscli. Wij lezen in Het Vaderland Met spanning wordt door velen het rap port tegemoet gezien van de commissie, die benoemd is oin een onderzoek in te stellen naar den toestand van de bekende wees-ii rirhiirig te Neerbosch. Wij nebben inlichtingen ingewonnen, waaraan het te wijlen is, dat bedoeld rapport zoo lang uitblijft, en dairuit is gebleken, dat het gerucht, ahof vertraging het gevolg zou zijn van groote verdeeldheid in den boe zem der comissie, onjuist is. Wel zijn de leden het niet over alle punten eens. UIT HET H00GDUITSCH door D. B. 13 «Vertelde je vader je dus later niets naders?" vorschte Irma in de hoop. dat eene afdoende mededeeling over deze be trekking en het treurig verleden baars vaders daardoor overbodig zou worder.. «Neen, mijn vader was een koel, in zich zelf gekeerd man, die zelfs met zij ne familie nooit zijn privaat-aangelegen- hedan besprak. Wat ik gehoord heb, is mij verteld door mijne tante, en wel dra vergat ik dat weinige, wat ik ver ward en onduidelijk door haar te wetan was gekomen, alsook Jen naam van ja vader, totdat ik er door hem zeiven aan herinnerd werd, in welke vijandelijke ver houding zij tegenover elkander gestaan hadden." «Dus je kwam ook niet, om niet her kend te worden, onder een aangenomen naam op den «Dohlennest?" vroeg Irma angstig, bedacht om eiken twijfel tegen dan geliefde opgehaven te zien. «Neen, mijn goede bergfee, ik legde mijn baronnentitel louter uit een giil, voor iniju eigen gemak af zooals je het noemen wilt, maar volstrekt niet met een onedele bedoeling." Lichter haalde Irma adem en zeide, terwijl zij naar den ledi gen fauteuil wees en met een leederen druk zijn handen vrij liet: «Ik bid je Walter-lief, ga toch weer zitten, ik moet je nadere bijzonderheden uit het verleden mijns vaders mededee- len, hoe hard mij dit ook valle." Hij gehoorzaamde aan het zwijgende, maar veelbeteekenende verzoek hater oogen, waarvan zij hare uitnoodiging deed vergazeld gaan, en beheerschte de pijnlijke, onaangename gewaarwording, die hem bekroop, om over het verleden van een man te hooren, waarin, naar alles wal hij reeds vernomen had, zijn vader een dubbelzinnige, vernederende rol gespeeld had. Het laat zich denken, dat Irma zoo verscboonend mogelijk den zoon de schuld, de schandelijke handelwijze van zijn eigen vader onthulde, hij daarentegen volgde met een moeielijk te beschrijven gevoel haar woorden, en toen zij aan het slot, waarin zij hem herhaalde van den dood harer moeder, van de wegvoering van haar vader naar de gevangenis, van zijne krankzinnigheid, en er half fluisterend met terneergeslagen oogen en bevende lippen aan toevoegde: «Nu weet je alles, nu kan je begrijpen dat Ik den, wellicht in mijn vader sluimerenden waanzin, die bij zijn verbod om nimmer na naam te noemen uit zijn dreigenden blik mij tegenstraalde, nimmer door de bekente nis mijner liefde voor den zoon zijns vijands mag opwekken." Walter von Karner had hierop geen ander antwoord dan een bang, zacht, pijnlijk steunen, waarmede hij den in hem wonende egoïst voor immer den ge nadeslag gaf, af was het dan ook met opoffering van het liefste, wat hij bezat. Neen, hij moest dit niet op de reine ziel der geliefde laden, zij moesten beiden het, zoenoffer voor het mislukte leven var, Gerhardt von Dollen worden - wal zijn vader in zijn egoïsme misdreven had, dat moest de zoon met het offer zijner liefde boelen. Stil rustte hare hand in de zijne zij spraken geen woord waar hel hart vol is daar vindt de mond geen woorden. Nog eenmaal drukte hij de geliefde in zijn armen, aan zijn hart. Evenals echter hare reine nabijheid steeds elke onedele zelfzuchtige neiging in hem teruggedron gen had, zoo verwees zij ook eiken harts tocht, die er hern naar verlangen deed om dit engelachtige wezen het zijne te noemen of met haar onder le gaan, bin nen de eerbiedwaardige grenzen, waar toe zij ondanks de openhartige bekente nis harer liefde, in onbewuste vrouwe lijkheid zich steeds had weten te be palen. Voetstappen op den trap naderden de deur. «Daar komt tante Martha." zeide zij en maakte zich zacht uit zijn armen los. Kalm, hoewel Ook zeer bleek, ging zij de binnengetredene tegemoet. Zij scheen omgekeerd als het blad van een boom. Dit uur had haar de rijpheid van een hard beproefde vrouw gegeven, waartoe zeer zeker ook de laatste weken en liet opgeheven geheim uit haar vaders verle den veel bijgedragen hadden. «Tante Martha," zeide zij, den gelief de voorstellende met eene zachte, tril lende stem. «Dat is baron von Karner, hij is genezen en gekomer: om ons voor ons vertrek nog een visite te maken." De oude dame, die door de porliersvrouw al van zijne aanwezigheid was ingelicht en met haar goed hart al overeengeko men was, dat het een onrecht zou zijn, om de schuld des vaders up den zoon over te dragen, alsook heheerscht door de gerustellende gedachte, dat door haar terugkeer naar den «Dohlennest" al die onaangenaame betrekkingen met en her inneringen aan baron von Karner een einde nainen, ontving de dankbetuigin gen van den jongen man, voor de bij het ongeval verleende hulp zoo goed hij daar voor in zijne ontroering woorden kon vinden, en verzocht hem vriendelijk, om te blijven zitten. Door haar ongekunstelde ontvangst vond Walter voo Karner zich ook van lieverlede meer op zijn gemak en stelde zichzelven voor als de kunstenaar, die voor jaren haar gast op het slot was ge weest. «Ja, Irma vertelde mij daai van, ik zelf had u zoo spoedig niet herkend," zeide tante Martha, vervolgens brak zij haas tig dit therna af en zocht het gesprek op een ander onderwerp te brengen, sprak met een paar woorden over het verblijf van hare nicht op het pensionaat, haar bezoek aan de residentie als een gevolg daarvan, en liet hierin al die vragen en opmerkingen invloeien, die het leven en de belangen eener groote stad met zich biengen. Irma volgde het onderhoud rnaar met gedachten, die elders, ver weg lo-fden, »an daar dat zi| er weinig of geen deel aan nam, en de conversatie tusschen den baron en de oude dame beperkt bleef. Zichtbaar gaf lij zich moeite, om niets van de aandoening te

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1894 | | pagina 1