NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND. ARMINIUS. No. 19. Woensdag 7 Maart 1894. Drie-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG OORDEELEN. Ï'INNKNLAND. MUNTBILJET TIEN GULDEN. TIEN GULDEN 10 G F euillet on. AMERSFOORT!! E COURANT. VOOR abonnementsprijs: Eer 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Het is merkwaardig wat een mensch al niet meent te zijn. Alles zit in hem, en alles zou hij veel beter gedaan hebben dan het gedaan is. Gaat hij een nieuw gebouwd huis voorbij, dan is hij architect: »Ik had het ding zoo gebouwd." Leest hij een gedicht of redevoering, dan is hij dichter of redenaar: «Die versregel bevalt mij niet, die plaats had ik weggelaten, want zij verzwakt den indruk van het geheel." Bij zieken is hij aanstonds gepromoveerd tot dokter: «volg mijn raad, en gebruik dit of dat dan zult ge onfeilbaar beter worden." Leest hij het bericht van een verloren veldslag, dan zegt hij «Ik ben wel geen generaal, maar ik had zeker de infanterie een andere beweging laten uitvoeren." Hoort hij van een wetsontwerp dan is hij een staatsman en weet precies te zeggen wat er aan het ontwerp ontbreekt, of het opportuun is en zoo al meer. Wordt er ge sproken van een rechtsgeding en het onderzoek in een geheimzinnige zaak, dan zegt hij: «Hoe dom is men daar weer te werk gegaan; ik had een anderen weg ingeslagen, die eerder en zekerder tot een goed resultaat zou leiden." Zoo gaan de gevallen tot in het oneindige voort. De mensch oordeelt, beoordeelt en veroordeelt alles en strijkt tegelijk het vonnis. Er steekt van alles in een mensch. 1 Bij zijn oordeelen is hij tegelijk advo caat, aanklager, getuige, rechter en volvoerder van liet vonnis. Ieder deel in een mensch heeft zijn eigen begeerte, verlangen. Het verlangen van de maag heet honger, van de lever dorst, van de hand heb zucht, van het oor nieuwsgierigheid, van het oog kijklusthet verlangen der zinnen heet wellust, dat der voe ten lediggang het verlangen van den geest heet vrijheid, van het hart liefde, van het gemoed hartstocht, en dat van de ziel onsterfelijkheid. Maar ook milt, gal, en nieren kan men er een toeschrijven n.l. zwart zien, aankla gen, veroordeelen. Het verlangen der spierkracht ten laatste heet: steenen werpen op de menschen. Van de vier laatstgenoemde orga nen wordt een veel te buitensporig gebruik gemaakten toch het is bijna onmogelijk en in vele gevallen on doenlijk om over een dus samenge steld wezen als de mensch is een eenigszins juist oordeel te vellen. Het heelt den schijn, dat het zoo gemak kelijk is om anderen te beoordeelen, maar het is inderdaad zeer moeilijk om zich in hun toestand te ver plaatsen en zonder dat is een juiste beoordeeling niet mogelijk. Wij kunnen iemand niet aanklagen en vonnissen zonder een blik gesla gen te hebben in zijn binnenste, zon der beweegredenen en oorzaken te nebben nagevorscht, die hem tot de door ons veroordeelde handeling dre ven. Wij kunnen niet veroordeelen zonder ons geheel en al in den toe stand van den aangeklaagde te heb ben verplaatst Die verplaatsing moest geschieden met alle deelen van den samenge- stelden mensch. Een paar voorbeelden ter verdui delijking. Een schuldige is tot den doodstraf veroordeeld. Laten wij met de ge rechtigheid der wet tevreden zijn en niet in den rechterstoel gaan zitten om nog eens een vonnis te vellen. Want wij zijn er niet bevoegd, aleer wij zijn geheele leven kennen van zijn geboorte tot het oogenblik van de misdaad aleer wij kennis dragen van zijn strijden en tegenstreven te gen het eindbesluit, en van de fac toren die daaraan zijn voorafgegaan, als smart, ongeluk, toeval, omstan digheden, bloed, nood, vertwijfeling, verachting, verdooving. Eerst dan zijn wij tot oordeelen bevoegd, er. ons oordeel zal dan niet hard zijn. De daad van een zelfmoordenaar keuren wij terecht af. Maar veroor deelen kunnen wij in geen geval, be oordeelen zeer moeilijk. Want dan moeten wij weten, boe hij van de liefde tot bet leven tot het besluit gekomen is om dat leven weg te werpen hoe hij met gewonde voet an en verbrijzeld hart door het leven ging, door slag op slag getroffen hoe verwachtingen en wenschen hem een voor een werden vertredenhoe eindelijk de vertwijfeling zijn ziel binnendrong en pijnigde, tot einde lijk een gedachte, in nachtelijk donker gerijpt, in een onbeheerscht oogen blik tot dood werd. Aan deze twee voorbeelden hebben wij genoeg. Er zijn daden en menschen waar over de openbare meening reeds lang baar eindoordeel heeft uitgesproken. Die openbare meening is onaantast baar, dat in den loop der eeuwen gevormde en gezuiveide gewoonte recht is heilig, is machtig. Gaarne maakt men bet oordeel van die open bare meening tot het zijne, en zonder verhoor of verdediging, zonder proces ziet een aangeklaagde dat oordeel op zich toegepast. Wij zouden daar niet zoo vlug mee zijn, als wij ons eerst eens afvroegenhebben wij dezelfde zenuwen, hetzelfde bloed, hebben wij eenzelfden strijd doorstaan, hebben wij gelijke omstandigheden gekend; hoe zouden wij gehandeld hebben zoo wij in denzelfden toestand ge plaatst waren? Het oordeel zal zoo vaardig niet zijn, als niet alleen het koele verstand zijn stuurman is. Wij zeggen niet: oordeel nooit. Dat is een volstrekte onmogelijkheid, want bijna geen volzin kunnen wij spreken of er ligt een oordeel in opgesloten. Maar wel kunnen wij ons voornemen om ons van oordee len te onthouden waar wij niet be voegd zijn, en zeer voorzichtig en matig dienen wij te zijn met ons oordeel waar het personen geldt, want dan is menschenkennis een vereischte wil dat oordeel juist zijn. Menschenkennis is maar in het be zit van weinigen. Hij heeft ze, die spoedig iemand doorgronden kan, die snel en juist van iemands uitwendige zijde besluiten kan tot zijn inwendig bestaan. Om die kennis te verkrij gen, moet het waarom opgespaard, moet in den geest der handelingen ingedrongen worden zij moet vooral door ervaring verkregen worden. En hij die gevaren heeft op de levenszee door stormen en klippen en gekampt heeft tegen de orkanen en in woeste elementen, hij wenscht niet het hoofd als stuurman, bij hem spreekt nog iets anders mee. Menschenkennis, die zelfkennis tot voorwaarde heeft, is noodig voor een juist oordeel, maar zij leert tevens, dat wij liever niet moeten oordeelen, omdat een zuiver oordeel haast on mogelijk is. En moet. er geoordeeld worden, de menschenkennis wil dan dat oordeelen vergezeld doen gaan van voorzichtigheid en zachtheid. Hierdoor wordt de critiek niet uit gesloten; zij is gemakkelijker omdat zij gewoonlijk niet personen tot voor werp heeft. Doch ook hare beoefe naars moeten bevoegden zijn en vrij van bijoogmerken of onedele begin selen. Nieuwe Muntbiljetten. Stbld. No. 2 bevat het besluit van 3 Jan. j.l. lot vaststelling van een nieuwen vorm voor de muntbiljetten van tien gulden De voorzijde zal bevatten in het midden de woorden: Ingevolge de wet van 27 April 1884 Staatsblad No. 98, op vertoon inwissel baar bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam. Gezien, De Nederlandsche Bank, 's Gravenhage, De Minister van Financiën, Deze woorden, in bruine kleur gedrukt, zijn omgeven door een in dezelfde kleur gediukten gegraveerden kunstrand. waarin voorkomt aan de rechterzijde het borstbeeld der Koningin aan de bovenzijde, de woorden: Koninkrijk der Nederlanden; aan de onderzijde, het Rijkswapen aan de linkerzijde, eene figuur, voor stellende de Nederlandsche Maagd, aan wier voeten een leeuw rust; in beide bovenhoeken en in den rech ter benedenhoek hel getal 10. De achterzijde vertoont in het midden de woorden ter i echter- en linkerzijde, waarvan twee strooken, waarin in fijne zwarten letterdruk de woorden: Muntbiljet van tien gulden. Wel lig betaalmiddel, inge volge Artikel '2, derde lid, der wet van den 2/ April 1884, Staatsbl. No. 9.v. Een en ander is omlijst door een in bruine kleur gedrukien rechthoekigen rand, waarin wordt aangetroffen: een in lichter bruin gedrukt ornament op gefigureerden zwarten onderdruk in den linker boven- en den rechter bene denhoek het getal 10; in den rechter boven- en den linker benedenhoek de letters van den reeks tot welke het bil jet behoort en het nommer van het biljet. Onder de woorden: Tien Gulden wordt aangetroffen een contröle-nommer. De muntbiljetten worden gedrukt op papier van ongeveer 9,5 bij 17 centi meter, waarin in het midden als water merk voorkomt; ter rechterzijde waarvan een klimmende leeuw, gekroond met eene Koninklijke Kroon, houdende in den rechter voorklauw een opgeheven zwaard, en in den linker een bundel pijlen, de punten omhoog. Zij worden voorzien van den stempel der handleekeningen van den Minister van Financiën en van een ambtenaar van de Nederlandsche Bank. 4) «Waarom doet ge niet zoo ais de andereo?" vraagden eenigeu Cherus- kiers. «Omdat wy Romeinen zijn," was het korte antwoord. «Maar gy hebt u overgegeven." «Wjj niet." «Dan moet gij 6terven." «Den dood vreezen wy niet, de schan de wel." «Gij zijt dapper, doch geeft u gewon nen," riep Berthold van verre, «wij zullen u met onderscheiding behandelen." «Indien ge onze wapenen begeert dan kunt gy ze nemen." „Het doet my leed daartoe gedwoagen -n». gij iijt dftDner.'' *v.èlttuu,"-2..\i^,*»ercet. hen." Doch met kracht en behendigheid zwaaide het edele broederpaar het zwaard«gy zult onze wapenen duur koopen," hadden zij gezegd en zij hiel den woord. Reeds drie Cheruskiers vie len ter aarde toen een der beide centu- rio's nederstorte, „Geef u over, edele Romein," sprak Berthold nogmaals, «Nimmer, ik wil mijn broeder volgen. «Sterf dan?" en Bertbold's zwaard deed hem ontzield op het lijk zijns broe ders storten. Intusschen werden de' gebonden Romei nen in de wacht geborgen; honderden gesneuvelden bedekten de bebloedde slraten en werden met ijver door de Cheruskiers geplunderd. Somber zag de maan op dit schouwspel neder en daar ginder, van dit woeste tooneel af gezonderd, stapten drie krijgslieden met haastigen tred vooit; het waren Arminius, Berthold en Sigebert. Van verre werden zij gevolgd door Adgil en Guaibus. Wel dra hadden zy het huis bereikt waar Thusnelda zich bevinden zou. Zij traden bet portaal bionen, de deur der kamer stond ver open, plassen bloed lagen op den steenen vloer, Thusoeldawas verdwenen. waar thusnelda bleef. Terwijl de Cheruskiers de muren van Muttium beklommen, wachtte Thusnelda bare vrienden met ongeduld. Spoedig kwam het verwjjderd rumoer en wapen gekletter tot hare ooren en niet lang daarna hoorde zij stappen in het voor portaal. Met kloppend hart opende zij de deur, doch hoe ontstelde zij, toen zij in plaats van hem, die zy verwachtte, drie RomeinBche krijgslieden voor zich zag. Haastig wilde zij de deur weder sluiten maar het werd haar belet. Verschrikt trad zij een paar schieden achteruit, doch terstond zich herstellende sprak zij op gebiedenden toon, met hare hand naar deur wijzend «Wat zoekt gij hier? terugI" „Neen, schoone vrouw, zoo spoedig niet, tenzij ge ons vergezellen wilt. «Ik met u mede gaan? Ik zeg u, dat ge terug zult!" «Wjj zijn gekomen, schoonste bloem der Cheruskische vrouwen, om u, in naam van den edelen Varus gevangen te nemen." «Mij gevangen nemen? weet gij wie ik beD?" «O, maar al te goed kennen wij de schoone gemalin van Arminius; nog maals eischen wij, dat ge ons volgen zult. Varus beveelt het u en het be taamt eener dienares baren meester te gehoorzamen." «Hij myn meester? Hy, die niets waardige Romein? Die ellendeling de meester der gemalin van Arminius? van de dochter van Segestes? Ha, ik zal u straffen voor dien hoon I terug of uw laatste uur is gekomen «Doet uw plicht, mannen," beval de Romein glimlachend en tegelijk strekte hij zijne hand uit naar de schoone Thusnelda. Plotseling echter haalde deze een blinkende dolk uit haar gewaad te voorschijn en stiet dezen met vaste hand in den schouder van haren be- leediger. «Ziedaar, ellendeling ontvang uw straf." De Romein wankelde en hield zich aan zijn makker vast, terwijl Thusnelda bewusteloos nederzonk. «Trek dien verwenschten dolk toch uit mijn schouder, Nolus!" zeide de ge wonde Romein. „O, Segis, gij zijt slechts even gewond. Bij Jupiter! zij is waardig de vrouw van den Cheruskischen leeuw ta zijn." «Neemt haar op en laat obs gaan, wij loopen groot gevaar te laat te komen." De derde nam Thusnelda op en in allerijl verlieten zij het vertrek. «Hoort, zy strijden," fluisterde Nolus. «Daar roepen ze reeds dat zij zich over geven; spoedig langs de huizen." «Wat is datP" «Daar komt ons een troep te gemoet, zeker Cheruskiers; komt, laat ons achter dat vooruitstekende huis gaan I" Met woest geschreeuw suelde hen een bende Cheruskiers voorby. De drie Romei nen sidderden. «Hu I wat zien ze er woest uit!" «Ze zullen ons niet meer zien, ik wenschte dat de maan zwart ware!" «Die straat aan onze rechterhand in. Ha I daar zie ik het poortje reeds, gij hebt immers den sleutel, Birnisl" «Zonder twijfel, ziet ge niemand?" «Neer. niemand I" «Kom dan," en Birnis opend» het kleir.e muurpoortje, dzt knarsend op zijne soharnieren draaide. «Dank aan de goden, liever buiten de muren, dan er binnen." «Daar hebt ge recht in, zoo lang wij echter binnen de grenzen der Cherusken zijn, zijn wij nergens veilig 1" «Ze weegt zwaar," zeide Birnis glim lachend. «Straks zal ik je wei aflossen als wij in het bosch zijn." «Ja, laat ons niet dralen, wy kunnen spoedig achterhaald worden." Op den derden morgen, welke op dien

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1894 | | pagina 1