NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND ARMINIUS. No. 25. Woensilag 28 Maart 1894. Drie-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG HET BEROEP OP DE KIEZERS. LINNKNLAND. F euilleton. IMÏRSFOORTSCHE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. ,T. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 6 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Om een klein beetje op de hoogte te blijven van 's lands zaken, dient men dagelijks eenigen tijd beschik baar te hebben voor de couranten- lectuur. Een teel uur wijd ik mij er aan, en in dien tijd worden door mij gelezen vier der voornaamste dagbla den, eenige weekbladen en kleinere couranten. Dat lezen is natuurlijk rnet eenig onderscheid, maar van bet geschrijf over de kieswet heb ik niets gemist. Dat was een ware marteling, en ik verwonder mij nog. boe mijn hersens het hebben uitgehouden. Eerst discussies zonder eind zelfs over de nietigste bijzonderheden, dan over de kansen van kamerontbinding en ministerie-crisis; toen de kameront binding reeds een voldongen feit was, nog eens nagepleit over het wensche- lijke, onvermijdelijke of noodzakelijke van dat fait accomplis; en ook na de intrekking der wet hebben wij heel wat moeten lezen van voor- en tegenstanders. Met al dat geschrijf is de zaak niet veel helderder geworden, en er zal wel niemand zijn, voor wien ze thans duidelijk is. In het volgende zal men ook vergeefs een gewenschte oplossing zoeken. Wij willen slechts kort meedeelen, hoe thans de stand van zaken is. De kamerontbinding hebben wij moeten toejuichen als een protest tegen een wijze van wetten maken, als bij deze kieswet is gevolgden tevens als een zeer gewenscht mid del om de politieke atmosfeer te zuiveren. De groote meerderheid der Kamer was voor uitbreiding van het kiesrecht; de strijd tusschen regeering en meerderheid liep alleen over den omvang dier uitbreiding. Allen wilden meewerken aan een uitbreiding zoo ver een eerlijke uitlegging der grond wet toelaat. De grondwet wil geen algemeen kiesrecht, maar verlangt, dat ieder kiezer een kenteeken van geschiktheid en van maatschappelij- ken welstand zal bezitten. Tot her-1 ziening van art. 80 zal waarschijnlijk niet worden overgegaan. Dat zou ook niet wenscbelijk zijn, want zoo spoe dig mogelijk wenscht men een nieuwe regeling van het kiesrecht; de aan dacht is nu op één punt gevestigd en van vele andere zaken afgeleid, ook hoogst belangrijke vraagstukken, die naar een oplossing wachten. De vraag is dus altijd nog geble ven, welke zijn de door de grondwet gevorderde en door de kieswet te bepalen kenteekenen van geschikt heid en maatschappelijken welstand. Juist dit punt diende nu een onder werp van bespreking te zijn. Of zal van de kiezers een duidelijke uitspraak hieromtrent te verwachten zijnDat is niet te denken. Maar waarover zullen de kiezers dan wel te beslissen hebben? Om dit te kunnen opgeven, moeten wij precies weten waarover de strijd loopt. Niet, zooals het toch anders wel het geval is, hebben wij het van den minister vernomen. De grond voor het besluit tot Kamer ontbinding was volgens hem omdat geen overeenstemming is verkregen over de regeling van het kiesrecht. Die overeenstemming zal dus door de verkiezing moeten verkregen worden. Wenscbelijk zou het zijn als de re geering zelf aangaf waarover eigenlijk de strijd zal loopen. Zoolang wij het niet duidelijk weten, dienen wij dan zelf te bepalen, wat de leuze moet zijn bij de verkiezingen. Die leuze moet, dunkt ons, blijven uitbreiding van kiesrecht, zoo ver de grondwet toelaat. Nu blijft het wel de vraag, hoever mag die uitbreiding gaaner waren er, die gewetensbezwaren had den, die bang waren voor schending der grondwet door te groote uit breiding. Was hun opvatting de ware Tegenover hen stonden toch ook velen, die eveneens gebonden zijn door hun eed van trouw aan de grond wet, en wier geweten geen reden vond tot verontrusting. De strijdleus zal dan minder algemeen gesteld moeten worden en b.v. dus luiden Voor of tegen kiesrechtuitbreiding volgens de breede opvatting van het stelsel der regeering. De beslissing zal dan waarschijnlijk moeten vallen over het laatste ontwerp-Tak, en dat, zoo mogelijk, beter geformuleerd. Bij deze aanstaande verkiezing verdient wel de aandacht het denk beeld door Prof. Treub aan de hand gedaan, om in ieder district twee candidaten te stellen, een voorstan der en een tegenstander van het ontwerp-Tak. De kiezers moeten dan hun stem uitbrengen, op dengene, wiens richting zij in dit geval zijn toegedaan. Partijbelangen en andere kwesties moeten worden ter zijde gesteld de kiesvereenigingen in ieder district stellen met elkaar de twee candidaten en dan kan op deze wijze een zuivere politieke stemming ver kregen worden. Wij hebben gesproken van «een beroep op de kiezers." Is deze uit drukking juist? Wij antwoorden: ja en neen. Zij is niet geheel juist, als men daarbij de meening is toegedaan, dat een uitspraak der kiezers per se beslissend is; dat bij hen berust bet hoogste gezag in den staatwant het hoogste gezag, de souvereiniteit, behoort wel in een republiek aan het geheele volk, inaar in een monarchie als de onze is alleen een bepaald persoon, de souverein, bekleed met dat hoogste gezag. Die souvereiniteit is een geheel der rechten, welke alleen in het bezit zijn van den sou verein, welke bij alleen kan toepas sen. Zeer zeker kan men daarom de bedoelde uitdrukking onjuist noemen maar het komt ons voor, dat hier de theorie en de praktijk dan niet geheel overeenstemmen. Onze mo narchale regeeringsvorm is geen absolute, doch een constitutioneele de souverein is in de toepassing van zijn rechten gebonden aan bepaalde regels en voorwaarden van de con stitutie, de grondwet. Deze staat ten slotte het hoogste. Van uitdrukkin gen als «suprerna lex est regis volun tas," de hoogste wet is 's konings wil, zouden wij Nederlanders slecht gediend zijn, n.l. wij Nederlanders, die het prezen in den laatsten Oranje vorst, dat hij altijd, soms met onder drukking van eigen inzichten en wen- schen, als constitutioneel vorst ge regeerd heeft. Ook nu beschouwen wij het als een bewijs van dien echt constitutioneelen zin, dat de Kroon de beslissing tusschen de beide stel sels, het zeer uitgebreide der regee ring en liet meer beperkte, aan de kiezers gelaten heeft. Ook wij spreken in zekeren zin van een volkssou- vereiniteit, en denken dan aan het aandeel en den invloed van het volk op het regeeringsbeleid Die invloed is niet gering. Het volk, in ruimer beteekenis nog als het kiesrecht is uitgebreid, doet zijn wil kennen door zijn vertegenwoordigers. Die afge vaardigden krijgen wel geen impera tief mandaat, maar als zij het ge voelen van hun kiezers niet verte genwoordigen, dan worden ze een voudig niet herkozen. Natuurlijk worden zij gekozen, van wie de kiezers veronderstellen, dat zij in hun geest zullen werken. Dus het is waar, de eindbeslissing is altijd voorbehouden aan het hoogste, gezag, dat bij den souverein be rust; maar die souverein zal en kan den wil of wensch van een volk niet wederstaan want die souvereiniteit is in waarheid bij hem berustend »bij de gratie Gods" en door den wil der natie. De 108. algemeene vergadering der Maatschappij tot nut van het Al gemeen zal op 16 Mei des morgens ten tien uur, geopend worden in het Concert gebouw te Amsterdam. Mr. J. A. Levy, door het hoofdbestuur uit zijn midden tot voorzitter benoemd, zal de werkzaamheden leiden. In behan deling komt o.a. A. Voorstellen van het hoofdbestuur, ter verdere uitvoering en hernieuwing van vroeger genomen besluiten. In de eerste plaats het besluit der alge meene vergadering van 1891: »1. dat door deskundigen, ingevolge de opdracht en onder leiding van hat hoofdbestuur een zoo volledig mogelijk onderzoek worde ingesteld naar hetgeen tot verbetering vim de armverzorging is of wordt beproefd in ons land, in verge- lyking met dergelijke pogingen in den vreemde »2. dat de uitkomsten var, dit onderzoek en de overwegingen worden neergelegd in een beredeneerd verslag, aanwijzende zoowel de beginselen, waarop eene doel matige armverzorging moest rusten, als de middelen, waardoor deze beginselen in grootere en kleinere gemeenten kun nen worden toegppast, opdat het twee ledig doel der armverzorgingwering der armoede als zoodanig en verzorging van de bestaande armen word bereikt; »3. dat hei verslag ter kennis van de depai tementen gebracht en voor belang- stellendeo legen matigen prijs verkrijg baar gesteld worde.» Het hoofdbestuur stelt nu v^or »dat, tot verdere uitvoering van hel besluit van 1891, zooeven genoemd, ter zijner beschikking worde gesteld,gedurende liet dienstjaar 189495, een bedrag van 1500.» L)e algemeene vergadering van 1892 besloot, om »1. aan het hoofdbestuur op te dragen het instellen of doen instellen van een onderzoek naar hetgeen in ons land en in het I uitenland plaatselijk wordt gedaan oin de verstandelijke ontwikkeling van de minder bevoorrechten te bevorderen door persoonlijke bemoeiingen met dezen in uren van gemeenschappelijk samenzijn, die van school- of arbeidstrijd vrij vallen en daarvan een beoordeelend overzicht samen te stellen; »2. aan te wijzen, naar welk begin selen en methode en in welke richting de departementen der Maatschappij, over eenkomstig de beginselen in hare wet omschreven, door persoonlijke bemoeiin gen hunner leden, bevorderlijk kunnen zijn aan de verstandelijke en zedelyke ontwikkeling, vooral van de jonge men- 10) «Zouder twjjfelnu ben ik zoo veilig als het kan." «Nu, tot straks, kom Sigmar, gaan wjj?" In een klein vertrek, dat zij binnen traden, bevond zich Arminius. Voor hem lag een stuk perkament, waarop een ge deelte van Germania was afgebeeld. Hjj launde met bet hoofd in de linkerhand en in de rechter hield hjj een stift, waarmede hij sommige plaatsen aanstipte. Even zag bij op, toen hij de deur hoor de openen, en verrast riep hij uit: «Hoe, Sigmar en Onar, mijne vrienden nu reeds terug? Dat is spoedig." «Waarom zouden wjj langer ver toeven, edele Arminius, wij weten reeds genoeg." «Inderdaad 1" »Dat onze koning zelf oordeele. Het is nu bijna 30 uren geleden dat wij u verlieten. Terstond begaven wij ons op weg naar de Sigamberen, Katten en HermaDduren, dezen beloofden ons zich morgen avond bij de Teutoburger berg- engte te bevinden en de Romeinen mede te helpen vernietigen, en nog eer de bloedroode schijf der zon verdwenen was waren wij op weg naar huis en zagen de velden wijd en zijd bedekt door de zonen van Rome, evenals wanneer het verderfelijke water het land overstroomt en de vruchten vernielt, die de landman in de lente gezaaid heeft; wat moesten wij doen? Terstond u melden wat wij gezien hebben, of hen voorzichtig te gemoet gaan en beproeven hun doel te vernemen? Wij besloten het laatste. Langs de zoomen Yan een uitgestrekt woud hadden zij zich gelegerdhet ge lukte ons door de wildernis heen te drin gen, tot wij duidelijk het gekletter hun ner wapenen en het gegons hunner verwarde stemmen konden hooren. Daar werden onverwacht de takken op zijde geschoven en vlak voor ons hoorden wij verwarde stemmen. Ofschoon wij nu en dan een woord opvingen, maakten wij toch uit het geheel op, dat de Romeinen van plan waren den volgenden morgen vroeg op te breken en zich naar do Teutoburger bergpas te hegeven, om dien te bezetten en vervolgens Muttium aan te vallen. Waarom die manoen zoo zacht spraken is ons onbekend, maar wat ,ij zeiden kwam ons voor waarheid te zijn en wij hebben ons gehaast Muttium te bereiken en u het gehoorde mede te deelen." «Inderdaad, mijne vrienden," sprak Arminius verheugd, «uwe tijding is hoogst gewichtig Gij hebt u dapper van uwe zending gekweten, door zoo te handelen en ons niet alleen van een groote neder laag gevrijwaard, maar ook, indien de goden het toestaan, ons een schitterende overwinning bezorgdsiet, daar ligt de Teutoburger bergpas, dus ruim zeven uren van hier, wij moeten ons daar ook bevinden. Hoe sterk zijn wij nu on geveer?" «Meer dan tien duizend dapperen heb ik in deze stad te zamen gelrokken, reeds lang vermoedde i'. iets gewichtigs." «Zoo veLn?" «Dat wij ons dan haasten. Gaat gij mede, dan zullen wij de krijgers te zamen roepen en hen zeggen dut zij over een uur gereed moeten zijn." Juist had de zon haar hoogste punt aan den fonkelenden hemel bereikt, toen een leger van ruim tien duizend Cheruskiers Muttium verliet en zich als een reuzen slang over den weg voort bewoog. Wol ken van stof omhulden de krijgers en de stralen der zon schitterden op hunne zwaarden en speren. Behalve deze wapens hadden allen ook nog pijl en boog. Zeven uur later hielden de voorste gele deren aan den bergpas stand; hooge rotsen vormden hier een hollen weg van hoogstens vijftig schreden breedte, waar achter zich een groote vlakte bevond, bedekt met boomen en omringd door steile rotsen. Vooraan bevonden zich Arminius, Ber- thold en Adgil. «Ik geloof mijne vrienden," sprak Ar minius, «dat onze bondgenooten er reeds zjjnwij moeten ons dus haatten." «Wij behoeven ons zoo niet te haas ten," meende Adgil, «wij hebben over vloedig den tijd." «Dat ben ik niet met u eens, Adgil, want er moet nog heel wat gedaan worden." «Daarin heeft Berthold gelijk," hernam Arminius. «Mijns inziens moeten wij terstond een aanvang rnaken, indien onze krijgers niet te zeer verzwakt zijn." «De zonen der bergen zijn door geen weelde verzwakt, zooals de Romeinen," sprak Adgil. «Gij hebt gelijk, het is hier uitnemend geschikt voor eene ver sperring. Vóór de Romeinen in de vlak te zijn kunnen zjj de plaats niet zien waar wjj en onze bondgenooteD zich thans bevinden." «En daar boven onze hoofden zijn boomen genoeg, die wij gemakkelijk naar beneden kunnen werpen." „En dan kunnen wij de rotsblokken naar voren wentelen, om de Romeinen te verpletteren." «Welnu dan, aan den arbeid." Toen de koningin van den nacht bijna over de dagvorstin gezegepraald had, zaten de Cheruskiers en hunne bondge nooten achter meer dan een manslengte opgestapelde boomen, ontzaglijke rots blokken en tusschen spleten en kloven verscholen en de val was gesteld om weldra den Romein te vangen. HET TEUTOBURGER WOUD. Iotusschen rukten vier Romeinsche legioenen van 4200 man elk en aangevoerd door Publius Quintilius Varus in open colonnes voorwaarts, ruiterij hadden zij voor hun doel niet noodiz. In hun mid den bevond zich Varus; een purperen mantel bedekte zijn fraaie gestalte. Te gen het vallen van den avond besloot Varus het vermoeide leger te laten rus ten en een legetkamp op te slaan. De maan was juist opgekomen en verzilver de de haar omringende wolkjes, toen de eerste gelederen den Teutoburger berg pas bereikten. Zij drongen zich dichter ineen, om dien smallen weg te betreden.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1894 | | pagina 1