NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND EEN VROOW DIT DE KAART, DE GEZELLIGHEID. No. 40. Zaterdag 19 Mei 1894. Drie-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. BINNENLAND. F euilleton. AMERSFOORT E COURANT. VOOR abonnementsprijs: Fer 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Tngezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. .T. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Groot© letters en vignetten naar plaatsruimte. Wij iiooren tegenwoordig nogal eens klagen over het gemis aan ge zelligheid, en waar er nog gezellig heid schijnt te heerschen, daar blijkt het gezelschap van naderbij bezien zeer dikwijls nog uit louter ontevre denen te bestaan. Zelfs die zooge naamde gezellige avondjes zijn zeer dikwijls bronnen van verveling en leugenmen moet maar de gesprek ken hooren na afloop ervan. Maar zel den hoort men zeggen»nu zijn wij gezellig bij elkaar geweest," en in dat geval is de gezelligheid onge zocht gekomen. Over dit onderwerp lazen wij een belangrijk opstel in «Unsere Zeit," belangrijk vooral omdat er middelen ter hervorming worden aangegeven. Slechts den korten inhoud kunnen wij hier meedeelen. Is het met het gezellige verkeer, vraagt de schrijver, nooit beter gesteld geweest? Was dit het geval, dan zou daaruit nog te bewijzen zijn, dat bet nu goed is, en nog minder, dat het nooit beter worden kan. »Het is altijd zoo ge- weest," die stereotiepe phrase, waar mede het luie verstand iedere poging tot vernieuwing bestrijdt, is even schadelijk als onwaar. Volstrekt niets is altijd zoo geweest als het nu is. Millioenen kleine en groote verande ringen en verbeteringen hebben langzaam tot de tegenwoordige hoogte van ontwikkeling geleid niets is ge bleven zooals het was, en niets zal eeuwig zoo blijven als het is. Niets is zoo slecht en niets is zoo goed of het kan nog beter wordendit geldt voor alles, ook voor gezellig verkeer. De schrijver bestrijdt evenwel de meening, dat het nooit beter was, en hij meent, dat er tijden geweest zijn waarin de menschen meer dan nu zich bevredigd gevoelden door het gezellig verkeer, omdat het in over eenstemming was met hunne be hoeften, omdat het een inhoud, roe ping en taak had. Hoe het ook zij, de ideale toestand, waarin geen scheidsmuren meer bestaan tusschen standen, klassen, belijdenissen en naties en er diensvolgens geen voor- oordeelen zijn en een ongestoord verkeer van allen met allen kan plaats vinden, die toestand is nog nimmer ten volle verwezenlijkt; wij kunnen er nog naar streven. De menschen zullen elkander beter ver staan en meer waardeeren, als zij meer van elkaar af weten. Iedere slooping van een scheidsmuur voert nader tot het doel, en niet zel den zal dan de mensch in het huis van zijn buurman een wereld ont dekken, welke hem onbekender was en verder lag dan het binnenland van Afrika. De Fransche revolutie zou de scheidsmuren omverwerpen, maar de gelijkheid voerde niet lang de heerschappij, de muren werden weer opgetrokken hoewel niet meer zoo hoog en onoverkomelijk. Hoe is het nu? De maatschappij is verdeeld in kringen. Wie er naar streeft, zich door den omgang met hooger staande personen te ontwikkelen, om zijn horizon en wereldkennis in onbevan gen gesprekken uit te breiden, die vindt in onze gezelschappen de ge legenheid niet. Wij hebben aristo cratische, militaire, geleerde, littera- rische, industrieele kringen enz. Die leven uitsluitend op zich zelve, komen niet met elkaar in aanraking; wanneer leden der eene met die van een andere samenkomen, dan is er geen ondeilinge deelneming, danspre ken zij verschillende talen en ver staan elkaar niet, ja er is gevaar voor tweedracht, eenzijdigheid en bekrom penheid, die een verlammenden invloed oefenen. Eu nu het gezellige leven in deze kringen. Men geeft partijen en gaat naar partijen, en door welke aanleiding? Orndat het zoo behoort en men het verplicht is aan zijn stand. leüer zucht onder dit juk, dat de menschen zichzelven als fol tertuig hebben opgelegd, en niemand durft het afwerpenmen ollert er desnoods gezondheid en huiselijk ge luk voor op. Een konventioneele dwang beheerscht de gezelligheid. Men moet iemand uitnoodigen, men moet iemand bezoeken. De gastheer noodigt hen, die hij verplicht is te vragen, zonder te kunnen toezien of de gasten bij elkaar passen en oen harmonisch geheel geven. Het pro gramma van de bijeenkomst is nog het beste, als er gegeten, gedronken en gedanst woidt dan heeft men tenminste iets te doen. Doch wat eigenlijk de gezelligheid uitmaakt is niet eten, diinken of dansen, maar het onderhoud, het gesprek, het aan- knoopen van liefdes- of vriendschaps betrekkingen en kennismakingen. Tot dit doel komt men niet bijeen, waar om anders dat eindeloos voederen, gevolgd door muziek, spel of dans. Wanneer de gastheeren meenen, bunne gasten behalve het gezellig samenzijn nog iets te moeten bie den, dan geven zij daardoor in vele gevallen zich en hun gasten een ge tuigenis van een zekere armoede. De ziel van de gezelligheid is en blijft de conversatie; die gezelligheid wordt gemist, als men elkaar niets te zeg gen heeft, als het gesprek gelijmd moet worden, ol een samenhangsel is van gemeenplaatsen. Dat soort conversatie kan men verwachten tus schen personen, die tot eenzelfden beperkten kring behooren en wier ervaringsgebied klein van omvang is. Onder deze gebreken lijdt het meest het verkeer der beide sexen, en een gevolg is, dat het gezelschap zich dikwijls in tweeën splitst, tot verhoo ging der gezelligheid. Niet alleen liet rooken van de sigaar is hiervan de schuld, maar ook het verschil der belangen, die niet aan weerszijden tegelijk belangstelling wekken. De mensch is volgens Aristoteles een gezellig dier, hij zoekt gezelschap slechts enkele menschen hebben er weinig of geen behoefte aan. Hoe kan nu in het gezelschap werkelijk gezelligheid heerschen, zoodat de mensch zijn behoefte kan blijven be vredigen? Niet zoozeer aan de gele genheden ontbreekt het, als wel aan de innerlijke voorwaarden. Een ver betering is slechts te verwachten van een hervorming onzer opvoeding, waarin verkregen wordt kennis van het menschelijk leven, waarin niet van verleden tijden en verre volken meer geleerd wordt dan van de naaste omgeving. Het aanschouwelijk onderwijs moet worden uitgebreid, zoo dat het een overzicht geelt over alle vormen van het menschelijk leven en alle takken van menschelijke werkzaamheid, van de eenvoudigste tot de meest kunst volste. In de eerste schooljaren zou dit onderwijs omvatten landbouw en handenarbeid, en vervolgens geleide lijk de hooger staaude beroepen, de verschillende lakken van industrie, de inrichting van leger, scheepvaart enz., en ten laatste de verschillende kun sten. Van dat alles moet eenig idee gegeven worden. En tot bekroning van dit onderwijs ten slotte een over zicht over de organisatie van den staat, over hel raderwerk van de staatsregeering. Een aldus ingericht onderwijs zou ongetwijfeld goede vruchten opleveren. De beroepskeuze zou voor de jongens veel gemakkelij ker worden, en er zou minder gevaar zijn, dat die keuze verkeerd uitvalt, zooals nu zoo dikwijls moet gebeu ren als een jongen niet het minste begrip heeft van het beroep dat hij kiest. In zijn jeugd zou men een idee krijgen van de geheele menschelijke maatschappij, de gemeenschapszin zou worden aangekweekt, tallooze voor- oordeelen, die nu tusschen verschil lende kringen, standen en beroepen bestaan, zouden verdwijnen, want de eenige bron dier vooroordeelen is de onwetendheid. De sociale ladder, waar ieder op een ander verachtelijk en egoistisch neerziet, als hij door geld of geboorte of rang een sport hoo ger waant te slaan, kan geen reden van bestaan hebben voor een aldus ontwikkelden geest, want hij zou niet vragen, wat een mensch is, maar hoe hij het is. Er zou meer eerbied voor den arbeid zijn. Hoeveel zouden de menschen elkan der te zeggen hebben, als zij meer van elkander af wisten Tarasp, of juister gezegd Tarasp- Schuls, in Zwitserland, waar HH. MM. de Koninginnen heengaan, is een badplaats in het Beneden Engadindal in Grauwbun- derland. Het ligt 3178 meter hoog. De geheele omstreek is rijk aan mineraal water-brom en, waarvar. verscheidene reeds eeuwen bekend zijn. Aan deze bron nen en het versterkend hoog klimaat dankt Tarasp zijne opkomst als badplaats. Op een hoogte van l'J8ü M. ligt op den linkeroever van de Inn, het door een park omgeven badhuis waarin 300 gasten gehuisvest kunnen worden. Volgens de Frankf. Zeit. zal de Duitsche Keizer in den loop van Juni met zijn jacht Hohenzollern een bezoek brengen aan Nederland. Dinsdag is te Nijmegen de rijks kweekschool vooi onderwijzers, met de daaraan verbonden leerschool uit Den Bosch naar Nijmegen overgebracht, ge opend. Daarmede zijn de fraaie schoolge bouwen, in 1881 gesticht, die door de opheffing der Nijmeegsche rijkskweek school en leerschool zoolang ledig hebben gestaan, weer aan hunne bestemming gewijd. Van de openbare gemeentescholen zijn een groot aantal kinderen naar de rijksleerschoo) overgegaan. Valscke bankbiljetten. In het jaarverslag van de Nederlandsche Bank wordt omtrent de valsehe bank- billetten gezegd »In de laatste maanden var. het boek jaar deed zich een geval voor van namaak vaa bankbiljetten, dat, evenals bij vroe gere vooi vallen van dien aard, den falsarissen weder weinig voordeel bracht, want dank zij de doeltreffende en krachtige bemoeiingen van politie en justitie werd zoo goed als onmiddelijk na de eerste poging tot uitgifte van het DOOR J. A. M. Het is wel waar, dat er geen namen genoemd zijn, maar mijn zeer uitplui zende neef verklaart op zjjn eerewoord, dat uw toon alleen voldoende zou geweest zijn. En dan moet gjj er een bijzonderen nadruk op gelegd hebben, dal degene, wien het aanging, het binnen tien uren zou herhalen waaruit uwe bedoeling meer dan genoeg blijken kon. Ik ben het niet met hem eens even wel, dat ik mjj thans op genade of on genade aan u moet overgeven, en hei aan u laten om te bepalen tot welken prijs ik het gegeven woord zou kunnen terugkoopen. Ik ben van oordeel, dat gij de weddenschap nog niet gewonnen hebt. t Is mogelijk, dat hetgeen gij gezegd hebt u volle ernst was, maar, het zou mij volstrekt niet verwonderlijk voorkomen, wanneer dat kaartleggen niet anders geweest is dan eene aardig heid om den tijd te korten. Duid me nu niet euvel, dat ik zoo rondement spreek, maar zoo meen ik het ook. Zoudra liet meisje, dat antwoordt op den naam van Marie Chandelier de vrouw is van den heer, die zwart haar heeft, niet in Rotterdam geboren is en een naam draagt van zeven letters, zal ik gelooven. Tot zoo lang zal ik onge- loovig zijn, en zelfs als ze bruid en bruidegom worden zal ik me eerst onder werpen. Ik heb nu eene liefdesverklaring in mijn hoofd, waarvoor de uwe mijns inziens onderdoet. Bij gelegenheid zal ik u daarvoor meerdere bijzonderheden mededeelen. Voor ik besluit, heb ik u nog iets te verzoeken. Zou u zoo goed willen zijn, wanneer u juffrouw Chandelier nog spreekt, ongemerkt eenige inlichtingen in te winnen omtrent hare vriendin, die op mijn neef geen heel Hangenamen in druk moet gemaakt hebben. Ik heb vroeger een meisje gekend, dat ook Amelia heette, en omdat die naam hier te lande vrij zelden voorkomt, zou het best kunen wezen, dat het dezelfde was als die, welke ik bedoel, vooral omdat de mijne ook modiste was. Als die Marie Chandelier maar half zoo lief en aardig is, gelijk mijn neef ze voorslelt ze is geen familie van me mag ik voor u lijden, dat alles goed marcheert. En ge zult i u niet leelijk zien, als ik zeg dal het mij spijt u niet voor geweest te zijn. Excuseer mijn dansend schrift, en ont vang de hartelijke groeten van het ge heele regiment met eene dubbele hoe veelheid van die van Uw dv. dr. L. van Beemde. P. S. Schrijf mij s. v. p. wanneer gij de tijd hebt eens, wat ge van juffrouw Amelia hoort. Het is eene geschikte gelegenheid om het hier te zeggen, dal Krameis in de eerste dagen na het domino-avondje even veel om de weddenschap gedacht had als ik of gij. En toen het hem in den loop van de week le binnen schoot, waartoe hij zich verbonden had, geloofde hij dat iemand, zoo luchthartig als de sergeant, de eerste zou zijn om te er kennen, dat de geheele zaak een dolle grap was geweest. Het ging immers niet aan eene vrouw te nemen ten einde een pari te winnen. En toch, lieve lezer, wanneer ge u gelieft te herinneren, dat ik u in het voorgaande hoofdstuk verteld heb, hoe Kramers in eens voor den dag kwam met de bewering, dat hij ook kaartleggen kon, was dat, omdat hij Lij zichzelven had overwogen of hij van de toevallige wen ding van het gtsprek geen gebruik kon maken om zijn weddenschap toch te winnen, als de sergeant eens volhield. Wanneer de gelegenheid zich niet aan geboden had, dat er twee vliegen in één klap konden gevangen worden, zou hij het stellig op eene minder gecompliceerde wijze gedaan, en na verloop van een jair eerlijk bekend hebben, dat hij ver loren had. Maar doordien hij toch aan juffrouw Marie wilde zeggen, dat hij een goed oog op haar had, zou het haar, dacht hij, vrij onverschillig wezen, dat hij daarmede tegelijkertijd een ander doel bereikte. Dit is zeker: het winnen der weddenschap was hem geen doel maar middel geweest. De overgang zou hier niet zeer groot zijn, wanneer ik onmiddellijk na het voorafgaande in de puntjes beschreef, wat er tusschen Kramers enMarie voor viel. Maar ik word daardoor teruggehouden door de gedachte, dat zij, die hun decla ratie al uchter den rug hebben en óf getrouwd zijn, zoo'n relaas vrij vervelend zouden vinden, terwjjl diegenen, welke er nog aan moeten, het wel leeren zullen zonder mij. Ik mag het nog ter loops doen, maar meer ook niet. Sta mij toe u eerst met den inhoud bekend te maken van den tweeden brief, waarvan ik in hel begin van dit hoofdstuk sprak. Ik ben in staat dien letterlijk over te schrijven, en waarschuw dus van te voren, dat er hier en daar een spelfoutje schuilt. Mijnheerl Volgens onze afspraak wil ik U rajjn idéé mede deelen. Na ernstig nagedacht te hebben moet ik U melden onmogelijk lot een besluit te kunnen komen, wellicht zult gij vragen wat daar de reden van is, doch deze kan ik U niet anders opgeven als dat ik mij niet aan zulk een spoedig engagement durf verbinden, wij hebben elkander nog te weinig ontmoet, om onze karakters op een of ander wijze te leeren kennen, gij kent ter nauwernood mijn naam. Nu, om deze redens kan ik niet tot besluit komen, maar wanneer gij mij dit wil toestaan, om over veertien dagen, (wanneer U van gedachten niet veranderd zijt) een beslissend antwoord te geven. In afwachting wat hier over U antwoord is noem ik mij met achting Marie Chandelier.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1894 | | pagina 1