NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND. „iHBHiU" DE FINLAHDSCHE No. 66. Zaterdag 18 Augustus 1894. Drie-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. De vaktentoonstelling. BINNENLAND. Feuilleton. AMERSFOORT!! COORANT. VOOR abonnementsprijs: Per S maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. .T. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels f 0,40iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Rroote letters en rignetten naar plaatsruimte. Meer nut dan een wereldten toonstelling heeft een vaktentoon stelling alleen reeds hierdoor, dat men door de beperkte ruimte van het tentoongestelde gemakkelijker een overzicht van het geheel kan krijgen, en dat een bijzondere tak van nijverheid beter tot zijn recht kan komen. Zoo'n tentoonstelling is nuttig en leerrijk allereerst voor de vakmannen en hun vak en dan ook voor het publiek. De vakmannen meten zich in een edelen wedstrijd, leeren van el kander wat en hoe er te verbeteren valt; hun werkkracht en ijver worden opgewekt, hun vakkenis wordt allicht vermeerderd. Dit alles kan het vak zelf niet anders dan ten goede komenhet wordt tot hoogere volmaaktheid opge voerd. En dit is weer ten bate van het groote publiek, dat de afnemer is van de producten der nijverheid. Ook het bezoeken der tentoon stelling is voor leeken, al hebben zij geen oog voor alle bijzonder heden, niet zonder nut. Zij leeren vele zaken kennen, wier bestaan zij wellicht niet eens vermoed haddenzij zien de nijverheids voortbrengselen in hun wording, als zij nog tal van bewerkingen moeten ondergaan voordat zij in den bekenden vorm voor het ge bruik worden afgeleverd. Aldus is de tentoonstelling een nuttige leerschool voor de inzen ders en kijkers; zij brengt beide nader tot elkander, zij leert waar deering. Een degelijk werkman aan den arbeid wekt waardeering en achting bij de toeschouwers. Nog op twee niet te onderschat ten voordeelen aan een vakten toonstelling verbonden, moeten wij wijzen. Het een is, dat het gildewezen naar zijn goede zijde voor ons behouden blijft, natuur lijk naar de eischen van onzen tegenwoordigen tijd ingericht. Hij, wiens werk door een als bevoegd erkende jurie bekroond wordt, hij kan beschouwd worden als meester in zijn vaken al kan men niemand verhinderen zich voor meester en patroon uittege- ven, zelfs wanneer hij zijn vak niet verstaat en hij veeleer leer ling kon wezen, het publiek weet dan toch zeer goed, wien met recht het meesterschap toekomt en het zal zich bij dezen vervoe gen. Het andere door ons be doelde voordeel, dat trouwens aan alle tentoonstellingen gemeen is, is de reclame. Bekendheid is een eerste vereischte voor een groote afname en in onzen tijd kunnen zelfs deugdelijke artikelen niet zonder die publiciteit. Na tuurlijk kan de reclame niet alles goedmaken, neen zij zal op den duur vruchteloos blijken, wanneer niet het artikel zichzelf aanbeveelt door goede kwaliteit, wanneer niet de voorgewende goede eigen schappen werkelijk aanwezig zijn. Nu de vaktentoonstelling behoort wel tot de reclamemiddelen van den eersten rang. Van het groote nut der vak tentoonstelling, hier in het kort aangeduid, zal wel ieder over tuigd zijn. Doch waarom wor den zij dan nog zoo zelden gehouden? Bijna enkel die van bloemen, landbouw en veeteelt zijn ons bekend. Omdat een tentoonstelling niet of althans hoogst moeilijk door enkelen kan worden op touw gezetnoodig is de medewerking van allen, en wat in vereeniging moet geschie- den moet van een vereeniging uitgaan. Van het nut en de mogelijkheid der vaktentoonstel ling heeft de bakkersbond een bewijs gegeven door het houden van de internationale bakkerij tentoonstelling, die zeer wel ge slaagd kan genoemd worden. In bijzonderheden over deze tentoon stelling te spreken, zou mosterd na den maaltijd zijn. Wij zagen er van alles wat op de maalderij, brood-, beschuit-, koek-, banket-, en suikerbakkerij betrekking heeft, soms op zeer fraaie en smaak volle wijze tentoongesteld. Een zeer interessante afdeeling was groep VGeschiedenis, hygiëne, vereenigingsleven enz. Daar leer den wij Nederlands Displegtighe- den, vertoonende de piegtige ge bruiken aan den dis in het houden van maaltijden en het drinken der gezondheden onder de oude Ba tavieren en vorsten en graaven, edelen en andere ingezetenen der Nederlanden weleer gebruikelijk. Wij zagen er, dat men bij eten en drinken altijd zekere ceremo niën heeft in acht genomen, dat men altijd zijn smaak heeft wil len streelen en zich daarom bij zonder op de kunst van kooken, bakken en brouwen heeft toege legd. In de 17de eeuw had men een «verstandige koek of sorgh- vuldige huyshoudster, seer dien- stigh en profijtelijk om veelderleye slagh van taerten en pasteyen toe te stellen." In de 18de eeuw was «de volmaakte Hollandsche keu kenmeid" zeer intrek, en vond men deze nog te onbeholpen dan ging men in Italië, maar vooral bij de Franschen leenen. Verder een collectie keuren van molenaars en bakkergilden, poincten ende articulen gemaekt op de neringe van de backers ende opzigtelijk andere zaken. Wij vonden er ook attractions, die met de eigenlijke tentoonstel ling niets hadden uit te staan. Zoo had het boerinnetje in de margarine-kiosk van den beginne het grootste succes en niet minder eenige andere lieftalige ceressen. Deze inzendingen dienen echter almede tot verfraaing en zijn inderdaad een zeer goede stof feering; wij bedoelen dan ook eigenlijk inzendingen als de pho- nograaf, de glasblazerij, de odol- piramyde enz. Beide eerste zijn great attractions voor hoorders en kijkers; wat zij bij een bak kerij doen is moeilijk te raden. Odol is vertegenwoordigd door een piramyde van duizenden Ieege fleschjes. Wat doet Odol hier, vraagt ge? Het prospectus zal het u zeggen. In geen enkel ander bedrijf verliest men de tan den zoo spoedig als juist bij het bakken. Het komt, omdat de bakker leeft in een atmospheer, die bezwangerd is met fijne deel tjes meel, suiker en plaksel. Deze stoffen komen dus voortdurend in de mond. Nu is het weten schappelijk aangetoond, dat deze stoffen de grootste vijanden der tanden zijn, daar deze stoffen ter stond beginnen te gisten, alsof zij met gist vermengd waren. Door deze gisting ontstaan zuren, die het gebit aantasten en de tandsubstantie langzamerhand op lossen, dus vernietigen. En om dit te voorkomen moet men de mondholten met Odol spoelen Begrepen? Odol kan men voort aan op alle mogelijke tentoon stellingen verwachten. Ten slotte zij nog vermeld de doolhof, niet van koek en heel niet gebakken, die diende «tot vermaek van backers ende andere vrolijcke luij, en tot het bewon deren van welke merkwaerdigheijt alle vrolijcke backers mitsgaders hunne wijven ende spruyten wer den uitgenoodigd. De Koninginnen ln Zeeland. Het gevolg, hetwelk HH. MM. de Ko ningionen bij Haar bezoek aan Zeeland zal vergezellen bestaat uit: baronnesse van Hardenbroek, grootmeesteres; jvr. Van der Poll, sub-inlendantebaronnesse Ittersum, hofdame; Miss Winter, Engel- sche gouvernante van H.M. de Konin gin, baron Hardenbroek van Bergam bacht, opperkamerheer, ridder Huyssen, van Kattendijke, kamerheer,jhr. de Ranitz, parti culier secretaris van H.M. de Konin gin-Regentes, baron Bentinck.f en stal meester, kapitein jhr. van den Bosch, adju dant, jhr. Vegelin, van Claerbergen, referendaris bij het kabinet der Konin gin en luitenant graaf Dumonceau, ordon- nance-officier. De Middelb. Ct. deelt mede, dat er hoegenaamd geen quaestie is van het aanbieden aan H. M. de Koningin van een Zeeuwsch costuum; trouwens welk costuum zou dit moeten wezen? Met het Friesche costuum was het een geheel ander geval. Dit is een algemeene dracht, ook voor dames. Bij de verschil lende kleedingen onder de plattelandsbe volking van Zeeland zou de keuze vrij moeielijk zijn en tot allerlei bezwaren aanleiding geven. H. M. de Koningin-Regentes is, naar de Engelsche dagbladen mededeelen, voornemens met hare zuster, H. K, H. de prinses van Albany, in October het huwelijk te gaan bijwonen van haren broeder, den regeerenden vorst van Waldeck—Pyrmont met prinses Bathilde van Schaumburg Lippe, dat te Bücke- burg zal plaats hebben. De koning van Wurtemburg en de groothertog van VAN FELIX DUIN, DOOB Pli. WIJSMAN. 8) Maar erger dan Harald leed de vrouw, aan zijne zijde. Hij smachtte naar zijn ver afgelegen vaderland; zij o hoe on uitsprekelijk bitter! naar den man, die zoo naby haar, die naast haar voort leefde en die toch, na den dood van haar oom, voor haar even onbereik baar geworden was als de sterren aan den hemel. Als hij sliep, dan kroop zij voorzichtig tot hem, om in den maneschijn zijn schoon gelaat aan te zien soms zeer lang; zoodra hij zich bewoog, gleed zy schuw terzyde. Want eens, toen hij bij zijn ontwaken, haar naast bem ineengedoken zittend, had gevonden, was hy zeer boos geworden, en toen [had hij haar harde woorden toegevoegd. Zwijgend, met vijandigen blik, sloeg zy hem gade, zooals hij zijn voorraad dryf- hout hooger en hooger opstapelde dien bijkans hopeloozen arbeid. Hij had [nooit geleerd met zulk slecht gereedschap te werken; toevallig zag hij, toen er een gal in het dak van de hut hersteld moest worden hoeveel gemakkelijker dit Ughlu van de hand ging dan hem. »Help mij toch een weinig bij het bou wen van mijn schip," had hy haar toen gevraagd. Verwonderd zag zij hem aan: «Moet ik aan mijn eigen doodkist hel pen?" had zij met een wedervraag ge antwoord. Stuursch, in vijandige houding, was zij weg gegaan: het was tegen het vallen van den avond op een korten winterdag, dat dit tusschen hen voorviel. Maar toen de maan uit de zee verrezen was en haar gloeiend roode schyf tus schen de nachtelijke wolken te voorschijn drong - de nevelen dronken de vrien delijker lichtstralen in en slechts een droefgeestig, flauw schijnsel viel op hel eiland toen sloop de eenzame vrouw uit de hut naar de vier berken, waar het zand een weinig was opgehoogd. Zonder op de strenge koude te letten wierp zy zich met de hijgende borst op den bevrozen grond; zij krabde met moeite een ijskorst los dien zy vervolgens oplichte, aldus een stukje zandgrond ont- blootend. In dezen werkte zij nu met haar rechterhand, de aarde loswoelende, totdat haar vingers bloedden. Zij merkte het niet. Die opgegraven aarde strooide zij over haar loshangende haren en over hare halfnaakte schouders uit. „Moeder," riep zij klagend uit, «lieve moeder! Gy alleen hebt mij lief gehad, in de wereld. En nu ligt gij daar bene den wie weet of gij mij hoort? Een van hen is gekomen; zooals gij mij hebt toegewenscht en met hem het ongeluk eindelooze ellendel Help mij moeder; help uw kindl Hoort gij mij niet? En kunt gij ook al niet opstaan en mijn pijnlijk o, zoo pijnlijk hoofd tegen uwe borst vlijen, zooals gij dit vroeger deed met uw ziek geworden kind o, help mij dan ten minste mijn leed te klagen. Leer my klagen kla gen met uwe wyzen. O hoe schoon klonk het als gij uwe treurliederen zongl. Uw Kantele heb ik jnog," zij haal de de kleine, driekantige harp, van onder haar mantel te voorschijn «maar de snaren ontbreken. Zacht erop tikken kan ik nog wel, zooals gij dat deed tus schen het liefelijk snarenspel in Ach, niets anders dan het doode hout, dan de houterige klank, heb ik behouden van mijne levende moeder enjhaar leven de harp. Hoe was het ook weer? Hoe zongt gij toch, als het zoo innig treurig was rond om ons, maar het treurigste van al in uw hart?" En zij begon, in haar herinnering rondtastend, als in den droom, onafgebro ken Volzinnen te zeggen, zacht te zingen somsde oude zangwijzen harer moeder en de eigene gedachten, die in haar op kwamen, niet meer onderscheidend; ge knield bij het graf harer moeder; het door smart verwrongen gelaat naar de bloedroode maan opgehevenhet drie hoekige houten speeltuig met de linker hand tegen de borst drukkende terwijl de vingers der rechter rond de klankholte tikten en klopten «vAino heette mijne moeder Ach, hoe teeder klonk haar stemme; Droef gelijk des vogels klaaglied Als hij 's nachts doorklieft de wolken. Zelden op de rots der vreugde Zat zij, of op die der blijdschap; Altijd op de donk're heuvelen, Op den steen van 't somber klaaglied. Hoe toch placht zij wel te zingen?' «„Gelijk in 't somber land der Suomi Vroeg de zon reeds en de zomer Voor nacht en winterkoude wyken Zoo dooft in 't Suómiharte, Bevriest te vroeg, de straal der hope En pas eerst ontkiemd 't geluk. Vluchtig is der Suómi blijdschap, Onvermijdelijk hunne droefheid; En gelijk aan adelaars-wieken, Zwart en snel en onweerstaanbaar, Vliegt het onheil op ons aan. Droevig is des menschen leven Als de zon het niet verhelderd, En de zon, dat is 't geluk En 't geluk, dat is de liefde «Verder weet ik de regels niet meer." En na een oogenblik te hebben gepeinsd hernam zy: «„O hoe donker zijn de dagen En hoe eindeloos lang de nachten I Hoe toch is een vroolijk harte, Hoe een gelukkige, gestemd? Ach, 'tge'noed der niet gelukkige Het is grys, als in de biezen Ginds, der eend vuilgrijs gevederl'— Als het ijs in slijk en modder

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1894 | | pagina 1