NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
SLECHTE HEUS.
UTRECHT EN GELDERLAND
No. 71.
Woensdag 5 September 1894.
Drie-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BINNENLAND.
Feuilleton.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentie ni
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 6 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechte driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
LOMBOK.
De «Staatscourant" no. 206 zal heel
wal gezinnen uit een pijnlijke onzekerheid
verlosser., maar zij zal ook rouw bren
gen in menig huishouden, waar men nog
leefde in de hoop, dat de huisgenoot
niet bij de dooden zou behooren.
Het nummer geeft een lijst van ge
sneuvelde Europeesche militairen, bene
den den rang van officier, bij hel jong
ste treffen in Lombok en daarachter een
opgave van wie nog vermist zijn. Hoe-
velen daarvan nog zullen blijken te leven,
is natuurlijk niet te zeggen. Uit het
laatste telegram bleek, dat kapitein Lind-
green met zjjn detachement weergevon
den is, zij het dan ook niet dat I ij al
buiten gevaar is, en zoo kunnen er mis
schien nog anderen terecht komen.
A. Gesneuveld zijn.
van het 6de bat. inf.
A. van der As, adjudant-onderofficier.
A. B. Sittrop, fourier.
C. G. Pfander, sergeant.
F. W. C. Koch, sergeant
tl. W. Biehart, sergeant.
A. Bertoen, korporaal.
J. Mol, fuselier.
J. J. Minses, fuselier.
0. W. J. Vos9, fuselier.
J. Houkema, fuselier.
van het 7e bataljon infanterie.
M. A. Regnier, sergeant.
P. J. Heinsbroek, sergeant.
H. van Meurs, sergeant.
H. de Wilde, korporaal.
1. A. Engberts, fuselier.
C. J. van Spaandonck, fuselier.
H. Cornet, fuselier.
W. Brunen, fuselier.
J. Siccama fuselier.
B. Hoiting, fuselier.
I. van Thiel, fuselier.
G. Kruidhof, fuselier.
J. de Vijlder, fuselier.
J. E. C. W. Bruchhaus, fuselier.
G. J. Reuter, fuselier.
H. R. Scherf, fuselier.
van het 8e bataljon infanterie.
A. H. W. Bekker, sergeant.
A. Schar, sergeant.
P. de Jong, sergeant.
M. J. van der Kaay, sergeant.
H. Rotgans, hoornblazer.
J. vau der Woude, fuselier.
M. Groenendaal, fuselier.
J. G. Alboeck, fuselier.
L. J. B. Avonds, fuselier.
W. ten Klei, fuselier.
A. den Held, fuselier.
van de artillerie.
J. C. Heyser sergeant veld-artillerie.
J. Aleven, kanonnier.
W. P. Anemaet, kanonnier.
J. Booy, kanonnier.
J. R. Nussen, kanonnier
van de genie:
G. Ruitenbeek, geniesoldaat.
B. Vermist zijn.
van het 7de bataljon infanterie.
W. D. Hoskam, sergeant.
van het 9e bataljon infanterie:
J. H. M. van der Wijst, serg.-majoor.
I. I. I. van Lith, sergeant.
C. J. Wenzler, sergeant.
C. M. W. Sablerolle, fourier.
C. T. Michels, korporaal.
G. A. Frentzel, korporaal.
A. van Hoogstraten, fuselier.
N. Kroll, fuselier.
G. van den Ham, fuselier,
van de artilleiio
M. H. Salden, kanonnier.
J. Hettema, sergeant.
W. F. Buchten, kanonnier.
J. v. d. Broek, kanonnier.
W. Feller, kanonnier.
van de genie:
W. F. H. Tinga, sergeant.
van den geneeskundigen dienst:
H. H. H. Loontjes, hospilaalbediende.
K. Frugte, hospitaalbediende.
H. Loverink, ziekenoppasser.
van den trein:
J. Roza, sergeant der artillerie.
van het hoofdkwartier
A. G. Roso, sergeant-schrijver en
W. W. van Zuilen Cavalerist.
Van nog twee gesneuvelden, wier na
men niet duidelijk waren overgeseind, is
aan de Indische Regeering opheldering
gevraagd.
In betrekkelijken zin een goede tij
ding, zegt het >N. v. d. D." in de toe
lichting bij het ook door ons medege
deelde telegram.
«De Sasaks blijven ons flink steunen
en schijnen in massa uit hun kampongs
in den oosthoek te komen om hun over-
heerschers, de gevreesde Balineezen, met
ons te bevechten.
Veel aangenamer nog is de tijding dat
de vermiste kapitein der infanteiie J. C.
Lindgreen met zijn detachement althans
teruggevonden is. Zij behoorden waar
schijnlijk tot de geteisterde colonne-Lawik
van Pabst, zijn bij het verlaten van
Tjarka Negara in Zuidoostelijke richting
teruggetrokken en hebben zich toen ver
moedelijk versterkt in het Dewahuis.
In de vroegere Balische expedities in
1849 en 1868 vervulden zulke godshuizen
van de Baliërs -- die, zooals men weet,
een verbasterd Hindoeïsme belijden tel
kens een groote rol. Zij werden altijd
met groote woede verdedigd en door de
onzen slechts met veel inspanning inge
nomen. Wanneer men nu bedenkt, dat
het detachement Lindgreen zulk een ge
heiligde plaats heeft bezet, dan laat het
zich denken met hoeveel tegenstand de
kleine troep al die dagen heeft te kam
pen gehad.
Gelukkig kunnen zulke «roemah Dewa"
uitstekend voor een verdediging worden
gebruikt, omdat zij meest op een heuvel
zijn gebouwd en omgeven zijn met een
borstwering van klipsteen.
Moge het blijken, dat het detachement
genoegzaam vivres bij zich had, maar
vooral, dat de andere vermiste officieren,
de 'le-luit. der artillerie A. van der Plank,
de le-luit. der infanterie E. de Graaf en
de off. van gez. 2e. kl. S. Ujlaki, zich
hierbij bevinden en met de 95 als vermist
opgegeven minderen behouden tot. hunrie
kameraden wederkeeren 1
De kapitein van den staf H. P. Wil-
lemstijr, en de contoleur Liefrinck, die
beiden door hune dienstreizen een groote
bekendheid met de Sasaks hebben ver
kregen, zijn de aangewezen mannen om
den aanval te leiden.
De volgende mededeeling ir, het tele
gram geeft almede reden tot verblijding.
De vorst van Goa, het rijkje op Zuid-
Celebes, in de buurt van Makassar, is
in zijn eigen land niet altijd celioorzauni,
maar dit aanbod, om hulptroepen te
leveren, behoeft toch volstrekt niet te
worden verdacht. Het is immeis bekend,
dat hij zeer arm is en hierin een goede
gelegenheid ziet, vooreerst om daarin
verbetering te brengen en tegelijk om
zijn woelige onderdanen, die hij moeilijk
in bedwang kan houden, een afleiding
te bezorgen.
Goesti Djilantik, rijksbestierder van
Karane Asem, de vazalstaat van Lombok
op Bali, wordt nu op last van den gou
verneur-generaal als vijand beschouwd.
Hij schijnt naar de Noord-Westkust ge
bracht te zijn, buiten de nabijheid zijner
stamgenooten van Mataram. Het is uit
de bewoordingen van het telegram
(Djilantik with troops North coast) niet
volkomen duidelijk of hij daar met zijn
eigen troep door de onzen werd geïnter
neerd óf dat hij door een deel van onze
troepen is medegenomen, nu die daarheen
op verkenning gingen. Het eerste is ech
ter hel waarschijnlijkste. Vermoedelijk
zal hij van daar wel naar den overkant
worden gezonden, naar Boeleleng, waar
het observatie bataljon thans wel zal
aangekomen zijn.
De gepens. militair O. I. L F. J.
Gafriëls heeft zich tot den minister van
Koloniën gewend met het verzoek om de
Lombok-expeditie te mogen meemaken, en
Z.Ex. diingend verzocht een dergelijk
verzoekt tot de gepensioneerde mil. O.
I. L. te richten.
Ook de lemps wijdt nu een hoofd
artikel aan de gebeurtenissen op Lombok.
Nadat het blad zjjne verbazing heeft
uitgesproken over het feit, dat de Neder-
landsche expeditie een échec leed, nadat
zij reeds alle reden had om aan de
onderwerping der Baliërs te gelooven,
wordt de bekende verhouding besproken
tusschen Bali en Lombok en de redenen,
welke de Nederlandsche regeering noop
ten deze expeditie tot tuchtiging der
Baliërs te ondernemen.
De slotsom, waartoe de Temps komt,
luidt aldus: «Op het oogenblik zijn de
Nederlandsche troepen vereenigd te
Ampenan, waar zij in veiligheid schijnen
te zijn, in afwachting van de versterkingen,
welke van Java worden gezonden. Zoodra
deze troepen zijn aangekomen, zal de
expeditie weer beginnen. In Nederland
is men bereid tot elke opoffering om de
eer te handhaven en wraak te nemen
ovei het vergoten bloed. Het is der
halve aan geen twijfel onderhevig, of
de verladers zullen weldra hun verdiende
straf ontvangen. Maar bij dit vraagstuk
zijn twee onbekenden:
Vooreerst dient men zich, alvorens de
vijandelijkheden te hervatten, er van te
verzekeren, of de Sassaks zullen blijven
bij de vijandige houding, welke zij tot
dusver tegenover hun onderdrukkers, de
Baliërs, hebben aangenomen. Tot dat
doel heeft de Nederlandsche controleur
Liefrinck den gevaarlijken tocht aanvaard
om zich onder de Sassaks te begeven,
in de hoop, dat het hem zal gelukken
hen tot deelneming aan de expeditie te
bewegen. Verder echter dient men ook
te weten, of de Balineezen in de pro
vincie Karang-Asem gemeene zaak zullen
maken met hun stamgenooten op Lombok
en zullen beproeven de overige rijkjes
van Bali tot aansluiting te bewegen.
Mocht dat het geval zijn, dan zouden de
Nederlanders de handen vol krijgen."
Over den toestand op Lombok in de
laatste dagen van Juli, werd aan het
«Soer. Hdbl." geschreven:
«Het moet in Ampenan een verschrik
kelijke smerige rommel wezen en wie
gedacht mocht hebben, dat onze man
schappen daar iels van comfort zouden
vinden, heeft zich danig vergist.
„Te Mataram en Tjakrariegara hebben
de troepen het in dat opzicht veel beter.
Daar liggen ze buiten de plaatsjes zelve
gecanlonneerd. Doch ook daar ontbreekt
het niet aan corveeën natuurlijk.
„Maar tevens wordt er in onze bivouaks
uiterst scherpe veiligheidsdienst betracht,
en dat is dan ook hoog noodig te midden
van eene zoo talrijke gewapende bevol
king. Waar velen zich zéér over verwon
deren, is dat men er niet aan schijnt te
denken om die bevolking te ontwapenen.
Het ware waarschijnlijk niet onverstan
dig, ook voor de toekomst, om alsnog
zoo spoedig doenlijk tot dien maatregel
over te gaan, dien het eigenlijk jammer
is we maar niet dadelijk namen. Er zijn
heel wat achterlaad- en repeteer-geweren
in haar bezit.
«Niemand hier intusschen zoo schrij
ven al mijn correspondenten die weet
wat er verder gebeuren moet. Men hoort
de malste praatjes en alles vindt natuur
lijk geloof. Ik meen, dat de Generaal
verstandig zou doen door uit de telegram
men, door hem naar Buitenzorg gezonden,
den hoofdinhoud in de kampen openbaar
te maken. Dan wisten we ten minste
iets, en dat zou den aangenamen geest
zeker nog verhoogen.
«De materieele verpleging van den troep
1) «Kolonel, ik heb de eer u mevrouw von
Rhoden voor te stellen."
Met deze woorden trad een jong, ele
gant kavalerie-officier, met een schoone
jeugdige dame aan den arm, een an
tiek gemeubeld vertrek binnen, waar
in een leuningstoel bjj het knetterend
haardvuur een oude heer zat, wiens ge
laatsuitdrukking en dikken, grijzen snor
baard, terstond den gewezen krijgsman
verrieden, 't scheen echter, dat de jicht
hem in dezen hulpeloozen toestand had
gebracht.
«Vergeef my, mijnheer von Rhoden,
maar het kerkelijk huwelijk met onze
pupille heeft eerst morgen plaats," liet
zich thans scherp en verwijtend de stem
hooren eener bejaarde dame met grijze
krullen en zeer enereieke gelaatstrekken,
die weinige oogenblikken na het paar was
binnen getreden.
„Ik wilde alleen maar te kennen geven,
dat ons burgeljjk huwelijk thans voltrok
ken is, mevrouw," verontschuldigde zich
de jonge man.
«Voor vandaag kennen wij hier slechts
eene freule von Bergen," vervolgde de
dame, «en daar uw gezag als gemaal
eerst morgen aanvangt, zoo zult gij
mij verooi looven, dat ik heden nog
mijn moederlyke rechten over uwe bruid
doe gelden."
De jonge man boog zwijgend.
«Edith heeft thans rust noodig," ver
klaarde mevrouw von Reisewitz, «en
moet bovendien nog het een en ander
met mij en mijn dochters bespreken,
betrekking hebbende op de aanstaande
plechtigheid. De heeren zullen het
ons dus niet ten kwade duiden, wan
neer wy voor eenige uren hun aan
genaam gezelschap verlaten. Bij de thee
zullen wij elkaar in het salon weer
zien."
Zonder eenig verder antwoord af te
wachten, vatte zij de hand der jonge
dame en verliet met haar het vertrek.
Mijnheer von Rhoden wisselde nog een
blik met den kolonel en verwijderde zich
insgelijks. Hoofdschuddeod staarde de
oude heer hem na.
«Welke reden kan Eulalia er voor
hebben om ook nu nog die twee zoo
veel mogelijk gescheiden te houden?
vroeg hij zich zeiven af. Zijne vrouw,
die thans ten tweede male de kamer
I innentrad, bracht hem het antwoord op
deze vraag.
«Is Rhoden weg?" vroeg zij.
«Zoo woedend als een spin is hij naar
zine kamer gegaan," zeide de kolonel
lachend. «Maar waarom ben je ook zoo
hardvochtig tegen hem, en dat nog wel
juist heden
«Lach niet!" zeide zjj driftig, «ik
gevoel mij alles behalve op mijn gemak.
Lees I" voegde zij hem toe, terwijl zij
hem een telegram overreikte. «Robert
komt, om vijf uur zal hij hier zijn I"
«En dat zeg je met een gezicht, als
stond ons een ramp te wachten, Eula
lia I" zeide de kolonel. «Mijn Robert,
mijn jongen komtl Verheug je je daar
dan ook niet in?"
„Je kunt mij er waarlijk geen verwijt
van maken, dat ik mijn kinderen niet
genoeg genoeg lief heb." hernam mevrouw
Reisewitz, «God weet het, hoezeer ik
verlangd heb naar Robert, hoe gelukkig
ik mij gevoel, om hem weer te zien
ware het niet, dat hij twee dagen te
vroeg kwam."
De kolonel zag zijne vrouw ontsteld
aan.
«Je hebt gelijk, Eulalia, in de eerste
opwelling van blijdschap dacht ik daar
niet aan. Het zou beter zijn, wanneer
zjj elkaar hier niet meer ontmoetten.
«En ik meende nog al, alles zoo goed
berekend te hebben!" sprak de dame
zuchtend.
«Misschien zelfs wat al te goed," ant
woordde de kolonel met nadruk.
«Wil je me sorns vei wijtingen doen?"
«Dat wil ik niet bovendien de tijd
ontbreekt hiertoe. Maar ik heb er je
nooit een geheim van gemaakt, dat ik
beangstigd werd door dat gewaagde spel.
Ik beklaag Rhoden, en het spijt mij
voor Vally, wier eerste reine liefde je
knakte."
«Wat kun je toch poëtisch zijn,"
lachte zij. «Rhoden was smoorlijk ver
liefd op Edith, van af het eerste oogen
blik, dat hij haar zag, en heeft nooit
moeite gedaan voor Vally, voor wie hij
bovendien ook geen partij zou geweest
zijn. Zij heeft zich al over dat kleine
harteleed heen gezet, maar ook al ware
dit zoo niet, dan zou ik er toch geen
rekening mede moge houden. Wat ik
deed, dat moest ik doen, om den onver-
geeflijken misslag weer goed te maken,
dien je beging door je pupil in huis te
nemen en met je kinderen deed opvoe
den, hoewel je wist
Hij legde zijne hand op haar arm:
«Stil, Eulalia, stil, in 's hemels naam,
stil," fluisterde hij verschrikt.
«Wees niet bang, ik zwjjg al," lachtte
zij bitter, «maar toch geef ik mijn ge
waagd spel, zooals je het noemt, nog
volstrekt niet veiloren. Edith is du toch
reeds de vrouw van Rhoden en Robert
zal daarom moeten erkennen dat zij voor
hem verloren is. Begrijpt, je nu myn
maatregelen? Ik moest maken, dat ik een
paar uren ongestoord met Robert alleen
kon wezen."
«Je had het telegram dus al, toen je
met Edith en Rhoden van het stadhuis
kwaamt?"
«Johan gaf het mij, toen hij in de voor
kamer mijn mantel aannam."
«Ik bewonder je tegenwoordigheid van
geest," hernam de kolonel. «Moge je ver
stand en je omzichtigheid, alles tot een
goed einde brengen."
«Ik ben begonnen en zal mijn taak
ten einde brengen," sprak de dame, ter
wijl zij zich fier oprichtte. «Eene hoofd
voorwaarde daartoe is echter om Robert
roet Edith en Rhoden geen enkele minuut
alleen te laten en thans zult gij myn
maatregelen zeker wel begrijpen en goed
keuren.
Mijnheer von Rhoden was niet, gelijk
de kolonel vermoedde, naar zijoe kamer,
maar naar het slotpaik gegaan, alhoewel
de sombere November-namiddag geens-