NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND
DE HEER RN I0NM00D,
No. 39.
Woensdag 15 Mei 1895.
Vier-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG M ZATERDAG
OP MARS.
BINNENLAND.
F euilleton.
ENER
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Gent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. .T. SLOTHOUWER. Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De beschouwing van den sterren
hemel wekt ernstige gedachten in ons
op, en plaatst ons voor duistere onme
telijke vraagstukken. Onder den in
druk van liet verhevene gevoelen wij
ons klein, doch niet zoo klein of wij
wenschen met ons weten iets van
het verhevene te omvatten. En die
wensch wordt niet geheel onbevredigd
gelaten. Door een heir van sterre-
kundigen met Flammarion aan de
spits worden wij stap voor stap het
heiligdom binnengeleid, naarmate
hunne wetenschap nieuwe veroverin
gen maakt in het gebied van het onbe
kende. Zij heeft reeds de hemelen
genieten en de aarde gewogen zij
heeft ons gezegd waar wij ons bevin
den in de onmetelijke ruimte van
het heelal. Door haar verwierven
wii onze eerste kennis van den kos
mos en leerden wij de eerste woor
den spellen in het groote boek der
natuur. Hare ontdekkingen stelden
den menschelijken geest in staat, de
hoogten der hemelen te verlagen en
te naderen tot de ons ontoeganke
lijke werelden, hunnen omvang te
meten, hun gewicht te bepalen, hun
atmosfeer, klimaat en zooveel meer
te leeren kennen en de opvolging
der jaren, dagen en nachten op die
lichamen, die voor immer door on
peilbare afgronden van ons geschei
den schenen.
En wij gevoelen, dat geheimzinni
ge banden ons vereenigen met die
hemelsche eilanden, waarmede wij
ons bezig houdendat de bedoelin
gen der aardbewoners niet vreemd
zijn aan de bewoners der andere
planeten. De oneindigheid en de
eeuwigheid omvatten ons allen. De
aarde is een ster aan den liemel
evenals Mars en Venus. Wij zijn
allen in den hemel, niet in het
middelpunt der schepping. Het mid
delpunt is overal, er is geen hoogte
geen breedte in het heelal. Zoo on
metelijk is de ruimte, zoo ver zijn
wij van de overige hemelbollen ver
wijderd, dat ons oog gewapend met
de telescoop slechts een blik kan
werpen in het verleden. De naaste
star is vier en een half lichtjaar van
ons af, d.w.z. zijn licht is vier en een
half jaar op weg eer het ons bereikt.
Wij zien dus dien ster gelijk alle
andere zooals zij waren zooveel jaar
geleden.
Evenals onze aarde ondergaan al
die werelden verandering, zij worden
afgekoeld. Op Jupiter schijnt de
eeuwige Lente nog op komst te zijn,
maar op onze buurvrouw de maan
schijnt reeds alles dood te wezen.
Venus schijnt in vergelijking van de
aarde nog een jonge dame, maar
Mars moet al ver vooruit zijn en zijn
bevolking moet wel ver boven ons
staan in beschaving, wanneer er
nl. aan ons gelijke schepselen wonen
want al is er niets, dat ons belette
gelooven dat elke planeet zooveel be
woners heeft als de aarde, wij weten
er volstrekt niets van en de geleerden
kunnen het alleen maar gissen. Van
Mars is ons het meest bekend, maar
dat is betrekkelijk nog zeer weinig.
Ilooren wij hierover Flammarion.
»Ik voor mij moet nederig erken
nen, dat. ofschoon ik meer dan een
kwart eeuw Mars heb waargenomen
het mij zeer moeilijk schijnt voor de
groote vragen een oplossing te ge
ven, want hoe meer men in de ge
heimen van dat onbekende leven
doordringt, des te meer staat men
verlegen en verbaasd. Er zijn zonder
twijfel eenige feiten precies bekend.
Zoo bijv. weten wij, dat de jaren van
Mars bijna tweemaal zoo lang zijn
als de onze, n.l. 686 dagen, 23 uren,
30 minuten en 41 seconden nauw
keuriger kan het zeker niet. Wij
weten ook, dat de dagelijksche om
wenteling volbracht wordt in 24 uur
37 min. 22 sec. en 65 honderdste van
sec. Wij weten hoe groot de helling
der as is, en dat er dus jaargetijden
zijn zooals hier. Wij zien de sneeuw
velden aan de polen 's zomers ver
dwijnen en 's winters terugkomen
tusschen November en Mei. Verder
kennen wij zeer nauwkeurig de aard
rijkskunde van die planeet. Wij
hebben waargenomen en in bijzon
derheden geteekend de vastelanden,
zeeën, kusten, eilanden, kapen, de
mondingen der groote rivieren, de
kanalen, en er is om zoo te zeggen
geen punt op de oppervlakte van
Mars dat niet door verschillende
waarnemers voortdurend onderzocht
wordt. Maar deze astronomische ver
overingen geven ons nog geen volle
voldoening, zij bezorgen ons voor het
oogenblik slechts een Tantalus'kwel
ling. Want tegelijkertijd dat de waar
neming ons daar een wereld vertoont
zeer gelijkende op de onze, en waar
wij ons best thuis zouden gevoelen,
gaat zij reeds een beetje verder en
begint ons onverwachte verschillen
te openbaren, die voor ons vreemd
en dikwijls onverklaarbaar zijn."
Gij ziet, die geleerden zijn voor
zichtiger met hun beweringen dan
wij, en bekennen ook gaarne hun
onkunde waar nog maar een tipje
van den sluier des geheims is opge
licht. Wij hebben nog geen antwoord
gekregen op de vraag, of er men-
schen wonen op Mars, ook niet van
uit Mars, toen men in Amerika de
aandacht der mogelijke bewoners
wilde trekken door de vurige teeke-
ning van het theorema van Pythago
ras Een verkeersmiddel tusschen de
aarde en Mars is nog niet gevonden
niettegenstaande er, willen wij de
berichten gelooven, groote sommen
gelds voor zijn uitgeloofd. Maar zijn
we eenmaal zoover dan zullen we op
Mars aankomende niet staan te kijken
als katten in een vreemd pakhuis,
want wij bezitten nu reeds een land
kaartje van Mars, waar toch minstens
evenveel op staat als op een kaartje
van de binnenlanden van Afrika.
Twee derde van Mars' oppervlakte
is land, dat door binnenzeeën en
kanalen in een groot aantal eilanden
is verdeeld. Om de regelmatige rich
ting dier kanalen heeft men gemeend,
dat ze het werk zijn van redelijke
wezens, bewoners der planeet; de
geleerden geven echter toe, dat deze
hypothese zwak is, omdat die kanalen
of rivieren zeer goed langs natuurlij
ken weg kunnen zijn ontstaan, even
als op onze aarde, en omdat de rich
ting en toestand dier kanalen voort
durend gewijzigd vooi komen. Dit
laatste zou anders aan de werkzaam
heid van waterbouwkundigen toege
schreven kunnen worden. Van het
dierlijk leven en de plantengroei op
Mars weten wij niets af. Het klimaat
moet er heerlijk" zijn en gelijken op
dat van een helderen dag op een
hoogen berg. De afwisseling van
temperatuur bij dag en nacht is ech
ter vrij aanzienlijk. De lucht is er
bijna altijd onbewolkt, zeer zelden
regent het, en stormen, orkanen en
windhozen zijn er zoo goed als onbe
kend. De anders onzichtbare water
damp verdicht zich gedurende den
winter tot sneeuw in de poolstreken
en de landen blijven droog. Komt
de zomer dan smelt de sneeuw, en
stort zich in de kanalen, die de lan
den bevloeienMaar dit is nu wel
zoowat alles wat men van Mars weet
te zeggen. Om zich te kunnen over
tuigen of dit en al hetgeen nog meer
ontdekt zal worden werkelijk zoo is,
zou rnen een retourtje moeten nemen
naar Mars of op eenig communicatie
middel moeten wachten. Zou er niet
een middel te vinden zijn om onze
Mars-buren te vragen of zij bestaan,
en vervolgens nader met hen in ge
meenschap te treden? I^aten wij niet
de onmogelijkheid beweren, wie weet
welke ontdekkingen de toekomst nog
zal brengen. Als wij denken aan
telephoon, plionograaf en meer dier
zaken, die onze grootouders voor on
mogelijk hielden dan kunnen wij nog
grootere dingen zien gebeuren.
Een bewonderenswaardig, rijkbe-
gaafd wezen is de mensch, tot zulke
groote dingen in staatEn toch zijn
wij in dat onmetelijke en grootsche
heelal slechts atomen, maar den
kende atomen.
Uit Nijmegen seint men ons, dat
H.H. M.M. de Koninginnen Zondag a.s.
de godsdienstoefening in de Groote Keik
aldaar hoogswaarschijnlijk toch nog zullen
bijwonen. Als voorganger zal niet op
treden ds. ter Haar en ook niet ds. Smits
doch de hofprediker, dr G. J. Fliei, uit
den Haag.
I>e Koningin (e paard.
De Haagsclie kouter van de Prov. Gr.
Ct. heeft gelegenheid gehad op het atelier
van Eerelman de afbeelding te zien van
ons Koninginnetje op haar geliefd Hon-
gaarsch-Arabisch paard Wayko. Hij geeft
zijn indrukken aldus weer
In een donkergroene amazone kleedje,
met rond hoedje van dezelfde kleur op
de blonde haren, zit het koninginnetje
van terzijde gezien, flink en kloek op
haar beminde klepper. Het mooie donker
bruine dier, welks kop vooral bijzonder
Iraai gevlekt *is, galopeert op de heide,
waarover zich een bedekte lucht met
grijze wolkjes welft. De silhouet van
figuur en paard komt dus scherp en
krachtig van de omgeving af, terwijl deze
bijzonder tot de mooie haimonie van het
geheel medewerkt. Behalve een portret,
en een uitsteekend portret van onz lief
bev: Ilig koninneije, vormt dus het geheel
pen kunstwerk, dat in een rijk salon op
zijne plaats zoude ziju.
Daar het aangezicht der koningin in
profiel is, veimnedde ik, dat Eerelman
zich met de welbekende photographie
beholpen had. Doch neen, de koningin
zelve heeft, op zijn dringend verzoek
voor hem geposeerd. Eerst is hij in de
gelegenheid geweest, het koninginnetje
in de manége achter het paleis op haar
Wayko te zien rijden. Daarna heeft een
rijknecht liet prachtig dier herhaaldelijk
bestegen, zoodat de schilder ferme studiiën
naar de sierlijke merrie heeft kunnen
teekenen. (Zooveel zorg is er aan hel
temmen en aan het mak doen worden
UIT HET ENGELSCH VAN MORLEY PRESTON
DOOR
6) M
ïAda? Ja zij gelijkt op het arme lieve
kind," zeide mrs. Temple droevig, jzij
heeft dezelfde oogen, hetzelfde haar en
denzelfden openhartigen trouwen blik."
Daarop ging zij voort op zachter toon.
iHugh, mijn jongen, zoudt gij haar
vergeten zijn?"
»Ik zal haar nimmer vergeten, moeder,"
antwoordde hij, »doch de tijd is over
de diepe wonde heengegaan en ik wil de
vertroosting niet langer verwerpen die
mjj door de voortsnellende jaren wordt
aangeboden. Neen! nimmer hoop ik de
vrouw te vergeten die de goede genius
mijner jongelingsjaren was, doch God
lof, het verdriet duurt niet eeuwig."
Wederom klonk een zucht, en verrast
door de stilte die plotseling op het ge
sprek volgde, schrikte ik als het ware
uit een droom op. Verbijsterd en dood
verlegen dat ik zoo, zonder boos opzet,
de vernederende rol van bespiedster had
gespeeld, sloop ik, mijn japon stijf bij
elkiar nemende door de nauwe opening
der glazen deur; sprong als een hert op
het steenen terras, en snelde voort, tot
ik ademloos met van schaamte vuurroode
wangen eene veilige schuilplaats vond op
mijne eigen kamer.
Toen ik des avonds van de kinderka
mer kwam vond ik mrs. Temple alleen
in de salon, ik ging als naar gewoonte
voor de piano zitten en begon te spelen
en te zingen. Het eene lied volgde het
ander en klonk zacht in de, nog slechts
door het schemerlicht beschenen kamer;
oude herinneringen daagden voor nnj
op en ik hief een gezang aan dat ik in
geen langen tijd gezongen had en dat
in lieve woorden herinneringen uit de
jeugd levendig maakte. Toen het lied
was geëindigd stond ik van de piano op
en ging tastende door de donkere kamer
naar hel venster, waarvoor de rustbank
van mrs. Temple was geplaatst en die
op dat oogenblik juist beschenen werd
door de zilveren stralen van het maan
licht.
sWat hebt gij, lieve Milicent vroeg
mijne belangstellende oude vriendin op
een zacht bevenden toon, terwijl zij hare
magere hand op mijn hoofd lag, toen ik
naast hare zitplaats nederknielde. eNiets"
antwoordde ik met een snik, »die woorden
zong mijne moeder zoo gaarne, en zoo
dacht ik aan haar, dat is alles."
Er hecrschte eene stilte gedurende
eenige oogenhlikkeneensklaps hoorde
ik in mijne nabijheid een zucht slaken,
en zag daarop het maanlicht veiduisteren
door eene groote gestalte die zich tusschen
ons en het venster had geplaatst. Ik
boog mij tot mrs. Temple en fluisterde
verschrikt.
ïOh mrs. daar is iemand in de kamer
nik hen het slechts, miss Ténton,"
zeide mr. Temple met een luider stem
dan gewoonlijk, doch bijzinder vriende
lijk. »Het spijt mij zeer dat ik u ver
schrikt heb, doch ik stond achter de
gordijnen van het venster op het opko
men der maan te wachten, en ik dacht
er zelfs niet aan om mij te bewegen
totdat gij begont te spelen. Ik gelobf
dat uw muziek mij betooverde," ging hij
vroolijk voort, ven nu betuig ik waarlijk
mijne dankbaarheid door de toovenares
te doen verschrikken ik hoop toch dat
zij het mij zal willen vergeven?"
ïOh, wel zeker," antwoordde ik op
eenigszins gejaagde» toon, en daarop
wendde ik mij tol mis. Temple, gaf voor
dat ik wat vermoeid was, maakte nog
eenige verontschuldigingen dat ik mij
wat vroeg vetwyderde en wenschte haar
goeden nacht. Mr. Temple opende de
deur voor mij, en toen het licht der
gang-lantaarn op mijo gelaat viel, zeide
hij vriendelijk:
»Arm kind, gij ziel er bleek en ver
moeid uit, gij hebt uwe nachtrust hoog
noodig."
Het volgend oogenblik was ik echter
alles behalve bleek, want ik bloosde
sterk, toen hij zijn ernstige doch vrien
delijk bruine oogen op mij gevestigd
hield en mijne hand in de zijne nam,
mij een goeden nacht toewenschende.
Ik kon slechts een onverstaanbaar
antwoord stamelen en mijn nachtlicht
nemende vloog ik de trappen op.
Welk een van schuld blozend gelaat
zag ik dien avond in den spiegel toen
ik mijn haar los maakte, terwijl ik dacht
aan den heer van Monkswood, en mij
zelf afvroeg wat ik doen zoude, zoo hij
ooit de afkeurenswaardige daad ontdekte
waaraan ik mij dien dag had schuldig
gemaakt I Luistervink! hoe klonk mij
dat woord veifoeielijk en onwaardig in
de ooren! Mijne handelwijze was wel
is waar geheel onwillekeurig geweest,
want ik had er geen oogenblik over
nagedacht wat ik deed, maar toch
kwam het mij voor, dat ik mij, zoo hij
het wist, :n de ooRen van mr. Temple
had verlaagd, en ik had reeds genoeg
zijn eenvoudig en edel karakter leeren
kennen om zijn goede opinie omtrent
mij op hoogen prijs te stellen.
Nadat de eerste opgewondenheid door
de terugkomst van den »heer des huizes"
veroorzaakt, voorbij was, scheen alles op
Monkswood op den ouden voet te gaan
ik zeg scheen, omdat er in werkelijkheid
vele dingen veranderd waren als een na
tuurlijk gevolg van de zaak. De kinderen
en ik b. v. b waren nu meer dan vroe
ger aan eigen bezigheden en uitspanningen
overgelatenmr. Temple sloot zich in
zijne bibliotheek op met een ontzettende
stapel kasboeken en rekeningen en ver
antwoordingen, en mrs. Temple, op een
canapé dicht bij zijne tafel gezeten, hield
hem gezelschap, voerde nu en dan een
gesprek met hem, eri zat daar altijd te
genover haar zoon met van vreugde
stralende oogen en een gelukkig glim
lachend gelaat. Haar jongste en liefste
kind was teruggekomen om niet meer
van haar weg te gaan, en daarom was
een kalm geluk en volkomen teviedenheid
nu haar deel geworden.
Zelden zag ik mr. Ternple voor twaalf
uur, waarop wij nu in plaats van vroeger
te eten, een lunch gebruikten,moeder
en zoon dineerden met hun heiden eerst
laat -- en onmiddellijk daarna ging hij
weder uit om te wandelen, te rijden en