NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND No. 67. Woensdag 21 Augustus 1895. Vier-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. De Ontwikkeling van den Landbouwenden Stand. BINNENLAND. Feuilleton. BANJAERT. AMERSFODRTSCIE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzon derl ij ke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. .1. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regele f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Rroote letters en vignetten naar plaatsruimte. Zoolang het den landman over het algemeen goed ging, werd het maar zelden noodig geacht dit puilt eens ter sprake te brengen. Nog minder dacht men er aan, dat ontwikkeling ook voor den boer eene behoefte was. Bijna alle landlieden oefenden hun bedrijf naar ouderwetschen trant uit en deden zooals allen in hunne omgeving deden. Hoewel deze wijze van doen lang niet altijd verkeerd is, werd er toch te weinig naar gevraagd, of er in het vak geene verbeteringen waren aan te brengen, 't Stond vast, meende men, dat ontwikkeling van den boerenstand tot de uitkomsten van het bedrijf niets afdeed en dat de gebruikelijke wijze van boeren de eenige goede was. Proefnemingen liet men liefst aan heeren over en wanneer deze eens minder goed slaag den, dan werden velen weder opnieuw gesterkt in hunne meening, dat men in landbouwerszaken toch vooral niet van den regel moest afwijken. Zoo was het, en Staring e. a. heb ben mogelijk meer de dilettanten van het bedrijf bezig gehouden dan de boeren. De studie der landbouwkunde bleef men in Nederland voor over bodig houden en geene oprichting van Landbouwscholen, geene aan sporing van Landbouwvereenigingen, geene uitgave van landbouwkundige tijdschriften, enz. scheen daar ver andering in te zullen brengen. En toch, er is verandering gekomen, verandering ten goede. 't Gaat den boerenstand in de laat ste jaren niet naar wensch. En waar lijk niet alleen in Nederland kwijnt de landbouw; de toestand in het grootste deel van Europa is zoodanig, dat men van algerneene malaise, van eene landbouwcrisis, van eene agra rische kwestie niet alleen spreekt, maar die zelfs voor werkelijk be staande aanneemt. Velerlei klachten kan men hierover dagelijks hooren en van deze klachten uitgaande, komt men tot redeneeringen, waarvan ver keerde voorstellingen meer dan eens zoowel oorzaak als gevolg zijn. 't ls waar, de landbouw beleefd slechte tijden en er bestaat, om de andere uitdrukkingen nu maar te laten rusten, eene agrarische kwestie. Deze op te lossen of te ontwarren is het doel, waarnaar onder den drang der omstandigheden, thans zoovele staathuishoudkundigen,staat kundigen en landbouwkundigen stre ven. Dit doel is uiterst moeilijk te bereiken, omdat de agrarische kwes tie niet op zichzelve staat, maar sa menhangt met andere maatschappe lijke vraagstukken, ja zelfs voor het grootste gedeelte uit de bestaande maatschappelijke toestanden voort vloeit. Evenmin als het verkeerde in de maatschappij is de agrarische kwestie door machtspreuken, holle phrasen, ijdele theorieën, enz. uit den weg te ruimen. Zij is een der tee kenen, waardoor zich de ongezonde toestand der maatschappij openbaart. Wie meent, dat hij het middel bezit of ook rnaar kent om de maatschap pelijke kwalen te genezen, bedriegt zich ten zeerste. De gedrukte toe stand van den landbouw is eene dier kwalen, en wel eene van den inge- wikkeldsten aard. Vandaar ook de verschillende middelen die worden aangeprezen ter oplossing der agra rische kwestie. Wij noemen slechts: protectionisme, landonteigening door den staat, vermindering van militaire lasten, landaanwinning, heideontgin- ning, enz. enz. Moet de landman dan wanhopen aan de verbetering zijner positie? Moet hij de handen in den schoot leggen en wachten op de dingen die zullen komen? Geenszins, dit zou immers juist den druk der tijden des te zwaarder op hem doen wegen. Hij moet in de eerste plaats vragen, wat hij zelf kan doen om zijn lot te verbeteren. Hij moet begrijpen, dat in sommige op zichten zijne bedrijfswijze verouderd is en door eene betere kan vervan gen worden. Hij moet te rade gaan met mannen, die van zijn vak eene ernstige studie gemaakt hebben en niet met verachting of minachting neerzien op wat hij «geleerdheid" noemt. Van elk ander vak heet het: men komt er nooit in uitgeleerd waarom dan in het landbouwbedrijf wel Zouden voor den landman de onderzoekingen en ondervindingen van anderen waardeloos zijn? Niet éen landbouwer die hierover nadenkt, zal dit kunnen toestemmen, maar hij zal met graagte kennis nemen van alles, wat tot verbetering van zijn bedrijf kan strekken en die kennis op een verstandige manier aan de werkelijkheid toetsen. Over het algemeen staat de Neder- landsche landbouwer bekend als huis houdelijk en als vast aan de penning, Hoe prijzenswaardig dit ook zij, men vergete niet, dat overdrijving in deze kan schaden en dat de zuinigheid rnaar al te dikwijls de wijsheid be driegt. Enkele guldens per jaar aan geschriften over landbouw uitgegeven kunnen soms tientallen van guldens aan rente opbrengen. Het bezoek aan eene landbouwtentoonstelling, het hooren van een voordracht op landbouwkundig gebied, het aanschaf fen van beter gereedschap of doel matiger werktuig, ziedaar zaken, waarover de landman in zijn eigen belang niet ondoordacht den staf mag breken. Hij bedenke ook, dat zijne kinde ren goed onderwezen behooren te zijnveel zal hun anders onbegrijpe lijk blijven, wat bun toch in hot boerenbedrijf telkens en telkens te pas komt. Leergeld is geen wegge gooid geld en de leertijd is geen ver loren tijd. Niet dat boerenzoons zoo bijzonder knap behoeven te worden, niet dat zij heeren moeten worden; dat zou zijn de paarden achter den wagen spannen en het zou blijken dat het middel erger is dan de kwaal. Een boerenzoon moet er een eere in stellen boer te zijn en boer te blijven. Gaat hij zich verkeerdelijk over zijn stand schamen, wordt hij uit dien stand gerukt, dan is hij niet zelden zich zeiven ten ondergang en zijne omgeving tot spot en ergernis, 't Is wenschelijk, dat de landman eene behoorlijke algerneene ontwikkeling bezitte, maar wenschelijker nog, dat hij zich met hart en ziel op zijn be drijf blijve toeleggen. Hij moet de handen kunnen gebruiken, maar het hoofd niet minder. Dan zal hij zich in zijn stand overgelukkig gevoelen, als het hem goed gaat; dan zal bij teruggang van zaken het stadsche leven hem nog niet aantrekkendan zal zoo spoedig de ontevredenheid geen vat op hem hebben, tevreden als hij kan zijn bij de gedachte, dat geen zelfverwijt hem kwelt. Immers, hij heeft niet alleen den wil staande te blijven, maar hij doet er ook zijn best voor en geene schuldige on wetendheid kan hem ten laste gelegd worden. J. H. De Nederl. CeutraiU-Spoorweg. Men schrijft uit Utrecht aan het Ilaag sche Dagblad Ue Nederlandsche Centraalspoorwep, wier bestaan langen tijd een onafgebroken lijdensgeschiedenis geweest is, die reeds met den bouw der lijn aanving, schijnt in dc laatste jaren een tijdperk van meer deren bloei te zijn ingetreden. Ofschoon de directeur-generaal der Mij. tot Expl van Staatsspoorwegen de eigenlijke he iteerder van den Centraalspoorwegmij. is, zoo heeft deze toch de uagelijksche leiding der exploitatie geheel toevertrouwd aan een loco-directeur, mr. J. E. Amershoff, van wien het zeker niemand verwonde ren zou, indien het talent van spoorweg- exploiteeren tot zyn erfelijke eigenschap pen behoorde. Als zoon van den vermaarden heer mr. H. Amershoff, die als president van de voormalige Rijnspoorwegmaatschappij by de destijds heerschende scherpe concur rentie tusschen de verschillende spoor wegen, zoo overvloedig gelegenheid vond, om zijn groote bekwaamheden op spoor weggebied aan den dag le leggen, weet ook mr. J. E. Amershoff, al is dan ook zijn arbeidsveld zooveel minder omvang- lyk, le woekeren met de middelen, die hem gegeven zyn, en deze op de beste wijze in het belang zijner Maatschappij aan te wenden. Zoo heeft hij door invoering van locaal- treincn op de trajecten KampenZwolle en Uiiecht Amersfoort het verkeer op die trajecten zeer doen toenemen en daardoor niet alleen een groot gerief en vooideel aan de bewoners dier gemeen ten verschaft, maar ook voor de Centraal Maatschappij nog weder een ontvangst welen te verwerven, die niemand op deze kleine trajecten zou hebben durven ver wachten. Hei aantal treinen, dat op die trajecten heen en weer loopt, is echter zeer groot, en bij goed weder gingen gedurende de vacanlie dezen zomer bijna dagelijks troepen pleizierreizigers of onderwijzers met hun leerlingen de lijn Utrecht Amersfoort op, om onderweg in die bosch- rijke streek uit te stijgen en na een flinke wandeling door deze fraaie dreven op een ander punt van de lijn weer in den trein te stappen. Zooals dezer dagen algemeen bespro ken is geworden, werd nu onlangs de begrinding van de geheele lijn voltooid. Voorts zijn er langs de lijn op die punten, waar de wind het zand van de heide vaak het meest deed opstuiven, en door reten van deuren en vensters in de coupées en daar in neus en oogen van de leizigers deed dringen, zware palen geslagen, die, door kranjangs verbonden, een veilige beschutting voor de voorbij rijdende tieinen tegen het opstuivende zand zijn. Het leizen langs den Centraalspoorweg heeft dan ook lang niet meer dat onaan gename als vroeger, toen men de pas sagiers uil de treinen zag kamen geheel bedekt met stof en niezende en kuchende van het zand, dat hun de keel verstopte. OORSPRONKELIJKE NOVELLE DOOR A. J. C. KREHER. 15) VII. De jonker had zyne nieuwe kleeding ontvangen. Toon stond opgetogen toen zijn heer hem riep om de metamorphose te aanschouwen, welke de marchand-tail- leur op hem had uitgewerkt, en verklaarde vrij naïef, maar daarom niet minder vlei end, dat hij nu zag hoe de kleeren den man maken, want dat hy zich nooit had kunnen voorstellen, dat zyn heer zulk een groot heer was. Banjaert was een stevig gebouwd, groot en knap man, zijne manieren en geheel zijn voorkomen waren eenvoudig en daar door innemend en vrij, overal waar hy zich bevond, met zekere delicatesse het gevolg van zijn fyn gevoel die dadelyk voor hem innam en hem op den duur nog meer deed achten. Toen juffer Eva den edelman in al zijne pracht zag, kon ze niet nalaten te zuchten. Ze moest by zichzelve bekennen, dat nooit een landedelman, die zijn hof in de stad ging maken, daar in meerder glorie kon verschijnen dan Willem Ban jaert. Zij zuchtte evenwel bij al de fier heid die zy gevoelde, omdat haar heer zulk een knap heer was, want zij zag nu duidelijk, dat de huwelijksplannen hem zoo vast in het hoofd zaten, dat ze er zelfs door den vondeling niet uitge raakt waren, en twijfelde geen oogenblik of hij zoude nog dienzelfden dag geënga geerd terug komen. Banjaert intusschen stapte met een vroolijk hart in ziin rijtuig en Toon, die zich ook op zijn paaschbest gekleed had, zette zich niet weinig trotsch achter zijn heer, die zelf de beide flinke Amelanders mende, welke niet heel jong meer ech ter in hunne glimmende zwarte welge daanheid er prachtig uitzagen, 't Was of de beide dieren al het gewicht van het oogenblik gevoelden. Zij dartelden langs den weg met blijmoedige fierheid en toonden, dat zij de eer der oude fabel dichters, die het paard uit de zee doen geboren worden geljjk de schoonheid zelve hadden op te houden. Het was een dier schoone lentedagen, welke de pracht van dat jaargetijde uit maken. De lucht was helder en slechts aan den gezichteinder smolten dunne opstijgende dampende kleuren van de groenende aarde door het nevelig grauw, dat het bekoorlijke uitmaakt der Holland- sche landschappen, te zamen met liet blauw des hemels en het rood en wit der hier en daar donker geschaduwde wolken. Boven de welige akkers streefde de leeuwrik zingende opwaarts en bedrijvig bouwden spreeuw en ekster hunne nesten in het geboomte of zalen klapwiekend te keuvelen of wekten schaterend elkan der op tot naarstigheid bij het bouwen hunner nesten, en deftig stonden reeds de ooievaars op hun verheven standpunt. De jonker, die een diep gevoel had voor het schoone, zoowel als voor het goede, bewonderde het duizend malen geziene landschap en voelde zijn hart zwellen van een groot en machtig ge voel, van dat gevoel wat den mensch dichter maakt, als hij in staat is het ge heel of zelfs slechts gedeeltelijk te uiten. Beste goede Banjaert, argelooze land jonker I Waarmede zijt gij van plan u in te laten? «Ik wil geen hagestolz worden," had Banjaert gezegd, en als hij wat zeide, meende hij het. Zijne zuster had hem op eene avond party genoodigd, om hem in kennis te brengen met eenige dames uit haren kring, of liever gezegd met freule Marie van Grambosch. Toen de jonker by mevrouw van Veen- wijk binnentrad, bevonden zich slechts een paar goede vrienden by haar. Wel dra echter werd haar salon al voller en voller. Men dronk thee, en schoon het gesprek niet heel levendig was, het kwijnde toch nimmer, want mevrouw van Veen- wijk was eene bewegelijke figuur, die gedurig van onderwerp veranderde, alle toonaarden in majeur en mineur al con- verseerend doorliep en daardoor aan ieder gelegenheid wist te verschaffen, zijne beste zijde te vertoonen. Zij had het zóó weten aan te leggen, dat haar broe der naast freule Marie terecht kwam. Mevrouw had een lang en belangrijk gesprek met de freule gehad, en van haren broeder zulke goede getuigenissen gegeven, zóó de goedheid van zijn hart haar opengelegd, dat deze dame, die den jonker slechts van aanzien kende, niet anders dan met hem ingenomen zijn konde. «Mijn broeder is een best mensch," verklaarde mevrouw van Veenwijk, «maar hij is zacht gelijk een kind en eigenlijk te goed, zoodat hij menigmaal de dupe wordt van slimme lieden. Zoolang hij daar in afzondering woonde en met bijna niemand omging, kon dat geen kwaad, maar als hy huwt moet hij eene vrouw hebben, die meer verstand heeft van de sameuleving <>n de menschen beter kent, eQ ik zoude niemand weten, die beter voor hem geschikt is dan gy, lieve vriendin." >Ach," zeide de freule, «ik zal wel niet meer trouwen, ik heb mijn tijd laten voorbijgaan." «Volstrekt niet, gy zijt thans juist eene vrouw die mijn broeder gelukkig zou maken. Hij is twee-en-veertig jaren oud. dus kan hier geen bezwaar in de jaren gelegen zijn." Freule Marie zuchtte in volle oprecht heid des gemoeds: «ik ben reeds vjjf- en-veertigl" Mevrouw van Veenwijk deed alsof zij dit antwoord niet hoorde, maar ging voort. «Daarenboven, het komt rayn broeder er op aan eene vrouw te vinden, die, gelijk ik u zeide, ondervinding van de wereld heeft, een goede huishoudster, iemand die hem met bedaardheid weet te leiden, kortom, iemand die verstand heeft." Van dat oogenblik was de freule ten minste genegen kennis te maken met den jonker, en tevens kwam zy er voor zichzelve voor uit, dut zy hoopte, by zoude haar leeren kennen.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1895 | | pagina 1