NIEUWE
Nieuws» en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND.
Wal ie Berfsl ons vertelt.
Officieele Publicatie.
No. 88.
Zaterdag 2 November 1895.
Vier-en-twmtigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BUITENLAND.
F euilleton.
BANJAERT.
AMEHSFOOBTSGHE COURANT
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. .T. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels f 0,4-0 iedere regel meer 6 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Een huiverig-koude morgen wekt
ons, langzaam verdrijft de zon de
dichte nevels, veranderd is heel het
landschap, dat zij ons toont. Schraal
tjes staat liet gras op de weiden,
over de stoppelvelden veegt de wind,
reeds kleuren de bosschen en parken
het verwelkend loover. Wandelaars
beweren, dat de herfst het schoonste
der jaargetijden is, want zonne-hitte
kwelt niet meer en de frissche lucht
lokt hen naar buiten de ander weer
vindt den Herfst het beste, want de
oogst werpt hem rijke vruchten in
den schoot. Het zijn zeer verschil
lende gewaarwordingen, die de aan
blik der herfst-natuur in ons wakker
roept. Waar zijn de duizend en nog
eens duizend bloesems, die in de Lente
aan alle twijgen ontloken? Waar
zijn de nachtegalen, die hun schoone
liederen zongen? Waar zijn de zwel
lende zaden, de golvende korenvel
den Een preek over de verganke
lijkheid is het, die de Herfst voor
ons houdt, zoo aangrijpend als geen
redenaar het vermag. Haar tekst
luidtEen mensch is in zijn leven
als het gras, hij bloeit gelijk een
bloem op het veld, als de wind er
over waait, is zij niet meer en hare
plaats kent zij niet meer. Gelijk de
viooltjes verflensen, zoo vergaat de
blijde onschuld der jonkheidgelijk
de Juli-zon sappen en krachten ver
brandt, zoo verteren hartstochten en
zorgen het merg van ons levenge
lijk de bladeren ritselend ter aarde
vallen, zoo verdorren onze verwach
tingen en wenschen. Ja aan planten
en trekvogels schijnt een beter lot
ten deel gevallen dan aan den mensch
dezelfde rozestruik, die nu ontbladerd
staat, zal in het voorjaar nieuwe
knoppen dragendezelfde zwaluwen
die nu naar het zuiden trekken zul
len terugkeeren en het oude nest
opzoekenmaar de mensch bloeit
slechts éénmaal in frischheid on
kracht, en is hij eens in het land
zijner begeerte gekomen dan keert
hij niet weer terug. Vergankelijk is
het lot al zijner ondernemingen, zijner
betrekkingen, zijner genoegens.
En toch ware het dwaas en on
dankbaar slechts weemoedig en treu
rig over de herfstvelden te zwerven.
Een schoone herfstdag is inderdaad
eene der vriendelijkste gaven des
hemels. Een helder blauw lacht van
omhoog, in scherpe omtrekken kornt
het landschap uit, eene buitengewone
rijkdom van kleuren verkwikt ons
oog, rondom vruchtbaarheid en oogst-
zegen. Is het niet, als wilde de na
tuur ons opwekken, hlijde te genieten
wat de goedheid des hemels en eigen
arbeid ons aanbieden?
Juist omdat wij weten, dat de heer
lijkheid die ons omgeeft spoedig een
einde zal riemen, talmen wij niet te
omarmen en vast te houden alwat
ons tot genoegen bestemd is,beroep en
eer, huiselijk geluk en gezelligheid,
wetenschap en kunst. De overvloed
het te-veel in de krachtvolle jaren
leidt ons niet zelden tot verkwisting
van onzen tijd, van onze krachten.
Naderen deze het einde, dan maken
wij er een zorgvuldiger gebruik van.
Men ziet eerst recht wat een roze-
knop is, wanneer de rozentijd voorbij
is, en een nakomeling alleen de
bloemenwereld vertegenwoordigt.
Wanneer is het woud het schoonst?
Niet in de Lente, wanneer het eerste
groen schuchter uit de twijgen gluurt
niet in den zomer, wanneer de bla
deren, door onweersregens gedrenkt
zwaar neerhangen, maar in den
herfst, walmeer een wonderbaar
kleurenspel van groen en geel en rood
en bruin den woudzoom omkranst.
Wanneer staat het leven des menschen
op zijn hoogtepunt Niet in de kinds
heid, als onrijpheid en onverstand
met hem spelen, niet in de jaren dei-
bruisende jeugd, waarin de verbeel
ding een wereld schept, welke met
de werkelijkheid weinig gemeen heeft
niet in den tijd van strijd om haard
en brood, waarin van de krachten
zooveel gevergd wordt, maar op het
tijdstip waarop de zwaarste arbeid
volbracht, het huisgezin verzorgd, de
nakomelingschap, bezorgd is, waarop
het hart vrijer is van misleidingen
en bedriegelijke begeerten en toch
nog spankracht en energie genoeg
heeft, om de waarlijk waardevolle
goederen des levens zich toe te eige
nen en de vruchten van eigen vlijt
te genieten.
Vruchten rijpen in den herfst, in de
vruchten bestaat ook het doel van
het menschelijk leven. Het kan zijn
dat een groot menschenkenner gelijk
heeft, waar hij zegt: „vruchten brengt
het leven den mantoch hangen zij
zelden rood en fleurig aan den tak,
zooals ons een appel begroet."
Daarvoor zijn het ook betere vruch
ten dan appels, welke de boem onzes
levens draagt. Of moeten wij klagen,
dat wij na allen wasdom en bloei
geen Vruchten voortgebracht hebben
Moeten wij onszelven liet beschamende
getuigenis geven, dat' opvoeding en
verzorging, ervaring en omgang, be
roep en werkkring te vergeefs aan
ons zijn besteed
Treurige herfst, die geen schuur
en geen kelder vult, die de jamme
rende menschen over verhagelde vel
den en door kale boomgaarden voert
maar nog treuriger het slot van een
menschenleven, dat zijn tijd verspild,
zijn kracht onnut verbruikt heeft en
geen ander spoor van zijn werken
achterlaat als het verdorde blad, dat
dwarlend door den wind wordt mee
gevoerd
Zullen wij oud geworden klagen,
dat wij niet jong gebleven zijn Zul
len wij aan den avond van ons leven
wenschen, dat onze leden weer lenig
ons tijdverdrijf weer kinderspel, onze
plaats weer de schoolbank zij? Dan
moesten wij konsekwent het ook be
treuren, dat do vruchten die wij ge
nieten geen bloesems meer<zijn, dat
uit lente en zomer de herfst gerijpt
is. De bloesems moeten vergaan, op
dat ons de vruchten gelukkig maken,
de aarde is niet het land van de
eeuwige lente, maar van een onafge
broken, eeuwige wisseling; ontstaan
en vergaan is een onverbrekelijke wet.
Wel hem, die den herfst zijns levens
ziet aanbreken met dezelfde gewaar
wordingen als de landman den herfst
der natuur met zijn zwaarbeladen
vruc.htboomen, en gevulde voorraad
schuren
De president der Fransche republiek,
de heer Faure heeft de samenstelling
van een nieuw ministerie opgedragen
aan den heer Leon Bourgeois, die zulks
heeft aangenomen.
De heer Bourgeois zal voor zoover zulks
bekend is optreden als minister van bin-
nenlandsche zaken. De heer Ricaard
wordt genoemd als minister van justitie
en eeredienst terwijl de heer Doumer
voor financiën zou zijn bestemd, de
heer de Cavaignae voor oorlog, de lieer
Lockroy voor marine en de heer Ber-
ihelol voor onderwijs.
Waarschijnlijk zullen ook nog deel
uitmaken van dit nieuwe ministerie de
heeren Mesureux, Guyot Vensaignes, en
Combes. Wanneer Bourgeois er in slaagt
zulk een ministerie samen te brengen,
roo zal Frankrijk weer een radicaal
ministerie krijgen. Of dit ministerie zich
lang staande zal weten te houden is nog
een groote vraag, daar de meerderheid
in de Fransche kamer uit gematigde
republikeinen bestaat die zich, zooals
goed Ie legrijpen valt, met alle kracht
tegen de verwezenlijking van het radi
cale piogramma zullen verzetten. Het
vooruitzicht van een lang leven is naar
alle waarschijnlijkheid dit ministerie dus
niet besthoren.
Ook in Bulgarije is een ministrieele
crisis den pohtieken hemel in beroering
komen brengen. Hel »Neue Wiener
Tagel-latt" heeft een telegiafisch bericht
uit Sofia ontvangen, waarin werd ge
meld dat de Bulgaarsche minister-presi
dent Stoïloff zijn ontslag had genomen.
De minister nam dit besluit, daar vorst
Ferdinand weigerde, zijne bekrachtiging
te verleenen aan het ontwerp der troon
rede, waarmede de zitting der Sobihnje
zou worden geopend omdat daarin werd
aangekondigd, dat de troonopvolger, prins
Boris, tot lidmaat der Grieksche Kerk
zou worden heidoopt.
De Burgemeester en Wethouders van
Amersfoort,
Gezien de artt. 9 en 11 van het ko
ninklijk besluit d. d. 17 December 1861
(Staatsblad No. 127) en de artt. 11 tot
en met 14 der wet van den 19. Augus
tus 1861 (Staatsblad No. 72);
Roepen de ingezetenen, die verlangen
als vrijwilligers bij de militie up te tre
den, bij deze op, om zich daartoe bij hen
ter Secretarie, op Maandag, den 11. No
vember aanstaande, van 's voormiddags
10 tot 1 uur 's namiddags aantegeven,
onder overlegging van de navolgende
bewijsstukken
a. Het getuigschrift vermeld iu art. 11
der wet tot welks afgifte ter Secretarie
zal worden zitting gehouden op Zaterdag,
den 9. dezer maand, van 's voormiddags
111 tot 1 uur des namiddags;
b. Het bewijs van aan de verplichtingen
ten aanzien van de Militie, voor zoover
die te vervullen waren, te hebben voldaan.
c. Het bewijs van ontslag en het ge
tuigschrift, in art. 13 der wet vermeld,
zoo de persoon wien het geldt, bij de
zeemacht bij het leger bier te lande of
bij het krijgsvolk in 's rijks overzeesche
bezittingen heeft gediend;
d. Wat een minderjarige aangaat, een
bewijs van toestemming van den vader,
moeder of voogd.
Om vrijwilliger bij de militie te zijn,
moet men^ngehuwd of kinderloos weduw
naar en ingezeten wezen, voorts licha
melijk voor den dienst geschikt, ten min
ste 1,56 meter lang, op den len Januari
van bet jaar der optreding als vrijwilliger
het 20ste jaar ingetreden en het 35ste
jaar niet volbracht hebben, tot op het
tijdstip der optreding aan zijne verplich
tingen len aanzien van de militie, voor
zoover die te vervullen waren, voldaan
en een goed zedelijk gedrag geleid hebben.
Het bezit van die vereischten, met
OORSPRONKELIJKE NOVELLE
DOOR
34) A. J. KREMEK.
sflunne meid is bij hare ouders, en
hun tuinman gaat zijn gang. Misschien
weet de meid waar zij zijn. Doch die
zal wel last hebben het niemand te zeg
gen; intusschen ik wil ze wel eens pol
sen
«Geef u geen moeite dominé
zeide de jonker, wien het tegen de borst
stiet aan eene dienstbode op een of
andere wijze een geheim te ontrooven,
dat haar door hai neer >res was toe
vertrouwd. nik meende ..Ai u eenig
bericht te kunnen vernemen, doch daar
gij mij geen inlichting kunt geven, moet
ik u zeggen dat ik die volstrekt niet
noodig heb, maar met uwen goeden raad
kunt gij mij helpen. Ik wilde mij
voor zaken voor een dag of veertien
op reis begeven, en nn heeft Eva mij
de opmerking gemaakt, dat men mijne
reis in verband zou kunnen beschouwen
met die der familie Kueppers, en met de
schandrlijke praatjes, die in den laatster,
tijd hier in het dorp hebben geloopen."
nProcul dubio, zonder twijfel zoude
men dat doen," zeide de dominé, en
daarom zoude ik u aanraden, dat ge die
reize zoo mogelijk uitsteldet, totdat de
bedoelde familie weder zal zijn terugge
keerd."
Het valt niet te ontkennen, dat de
jonker een flauwe hoop had gehad op
een anderen raad, hij was naar de
pastorie gegaan met denzelfden wensch
waarmede de meeste raadvragers om
raad komen, nl. om een raad, die een
anderen weg wijst dan hun geweten.
Het zoeken naar raad is in dergelijke
gevallen niet zelden gelijk aan het zoeken
van een zondebok De dominé echter
kon in dit geval niet voor zondebok dienen
en nu speet het den jonker, dat hij er
een gezoclit had, hij schaamde zich over
die zwakheid tegenover zichzelven en had
liet bewustzijn, dat hij door die raadple
ging een reden te rneer had om over
zichzelven ontevreden te wezen.
Daar zijne zaken afgedaan waren zou
hij afscheid hebben genomen maar daar
hoorde hij vroolijke stemmen en lichte
schreden die naderden. Juffrouw Wil
genboom met de oudste dochter van den
dominé stonden eensklaps gearmd voor
het prieel, waarin zich de beide heeren
bevonden.
De dames negen.
nVergeef me," zeide Johanna meteen
zeer innemend glimlachje en de liefelijkste
stem die ooit in een pastorietuin geklon
ken heeft. »Wij wisten niet dat u hier
zijt. Wij storen u misschien.
De jonker was opgestaan en groette
beleefd de beide dames met de betuiging,
dat het hem aangenaam was ze te ont
moeten en de gewone inleidende verkla
ringen en vragen, die men doet als men
toch iets wil zeggen en niet te best weet
wat het zijn zal.
Juffrouw Wilgenboom was nog in klein
toilet maar daarbij verloor zij niets; in
tegendeel, in deze eenvoudige kleedinv
vertoonde zij zich veel beter dan in een
meer sierlijken doscli. Daar was nu meer
harmonie tusschen natuur en kunst, en
de jonker kon dan ook niet nalaten bij
zich zeiven op te merken, dat zij alleszins
een prachtige viouw was, eene vrouw,
wier levenskracht en levenslust onuit
puttelijk scheen, die, zonder twijfel de
aandacht der mannen tot zich moest
trekken en wier aanblik onwillekeurig
onweerstaanbaar aan de mateiiahstische
zijde des levens herinnerde. Maar de
jonker zag haar niet langer met de oogen
der begeerte. Zelfs hare schatten en
zijne woeste gronden, die beide lokazen,
waren geheel en al op den achtergrond
geschoven. Daar was thans slechts eene
gedachte die liern vervulde; 't was die,
Coinelie de zijne te kunnen noemen.
Hondeide malen herhaalde hij in zicli
zeiven op verschillenden loon dien naam.
Zij was in zijne verbeelding de schoonste
en liefste vrouw die hij ooit gezien had
Hij twijfelde zelfs of er schooner of liever
schepsel ooit geweest was of bestaan
konde en dat kwam nergens anders van
daan, dan dat hij niet meer of minder
dan geheel en al overgegeven was aan
een vurigen haitslocht voor de schilde
res; een hartstocht, die reeds, wie weet
hoe lang in zijne borst had gesluimerd
en nu met al de kracht woedde, die zij
bij een man van zijne eenvoudige zeden
op zijne jaren kon uitoefenen. Daarbij
was bij slechts in zooverre blind, als het
de schoonheid van Cornelie betrof,
die wezenlijk niet meer dan middelmatig
was en hij hare overige hoedanigheden
alle wel een beetje overdreef, hjj be
keek het schoone en goede door een
vergrootglas en het andere door een ver
kleinende bril, zooals de bijzienden die
gebruiken. Nu, met de jaren verbe
tert in de meeste gevallen ile bijziend
heid wel wat.
Banjaerl ontveinsde zich in geenen
deele de bezwaren aan een huwelijk met
Cornelie verbonden. Hij had het wel
gemerkt hoe minachtend zijne zuster over
de schilderes dacht; hoe zij een huwelijk
met haar eene mesalliance zou noemen;
hoe hij misschien onaangenaamheden met
haar en zijn zwager zou krijgen; maar
was Cornelie dan niet van minstens even
goede familie als zijn zwager? Zij was
schilderes maar was dat eene schande
niet veeleer eene eer, dat zij zulk
een talent bezat dat zij er hare familie
door kon onderhouden was zij niet
eene begunstigde des hemels in dit op
zicht? Maar hare familie? Zij zou
voortaan, gedeeltelijk althans, tot zijn
last komen. Wat was- het dan nog?
Rijk was hij niet, maar als bij zijn ge
luk voor een duizend gulden 's j ars kon
koopen, was hij dan geen dwaas als hij
het geld liever had dan zijn geluk?
Dat alles vloog den jonker door het
hoofd, hij werd afgetrokken en stil, het
gesprek kwijnde, hoe Johanna ook alle
kracht en veel talent aanwendde om het
te doen bloeien; hij begreep zelf, dat
hij een tamelijk mal figuur maakte en
narn daarom na eenige oogenblikken af
scheid.
«Wat was de jonker toch stil en af
getrokken," zeide Johanna tot dér. dominé.
Deze glimlachte. »Ik geloof mijne
waarde vriendin, dat hij is captus amore