NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND
No. 94.
Zaterdag 23 November 1895.
Vier-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Aan onze lezers:
Geïllnstreerde
30 CENTS, 'm
Belrompenlieitl en waartains.
BINNENLAND.
F euilleton.
m
AMEBSFOORTSCHE COÜ
voor
abonnementsprijs:
Per 3 maanden f 1.— Franco per post door het geheele Bijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. «T. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Ais premie stellen wij ons voor dit
maal te geven een
met vele kostbare prijzen
t7- o o x s
tegen den prijs van slechts
Cliché van het Schild.
De inhoud is degelijk, luimig en
zeer afwisselend.
Het blok is aan (wee zijden bedrukt,
met anecdoten, wetenswaardigheden, proza
en poëzie, ernst en luim, huishoudelijke
recepten, raadsels, enz. enz. Bovendien
komen er ter afwisseling elke week 2 A3
aardige plaatjes met humoristische bij
schriften in.
De zon- en feestdagen zijn rood gedrukt,
elk blaadje is geperforeerd en geheel los
men kan dus iederen datum vooruit zien.
Het geheel is gevat in eer, metalen kap,
zoodat het blok nooit breekt en zeer
gemakkeljik op het schild is te bevestigen.
Elk schild van dezen Kalender is ge
nummerd valt in de vijfde klasse op dit
nummer in de 351e Staats-Loterij, die in
Maart 1896 trekt, de honderd dui
zend, dan ontvangt men na inzending
van het schild, een le klasse DAMES*
of HEEBEN-BIJWIEL en op vijf.
tig duizend, eene NAAIMACHINE
of ANTWERPSCH EOT. Verder
worden voor de vyf hoogste prijzen in
de vier eerste klassen, benevens de drie
hoogste prijzen in de 5e klasse na de
vijftig duizend, Gouden en Zilveren Hor
loges, Fraaie Prachtwerken, Postzegel
Albums, enz. ter waarde van f 5.tot
25.uitgereikt. In ELKEN Kalender
is nog een EXTRA BON voor een
degelijk boekwerk.
Men haaste zich de Kalender aan ons
bureau te doen afhalen, daar hij bij zoo
schitterend aanbod spoedig uitverkocht
zal zijn.
De Uitgever.
De tijden zijn voorbij waarin de
een den ander te vuur en te zwaard
kon vervolgen omdat die ander zoo
vermetel durfde zijn er een eigen
meening of overtuiging op na te
houden. Met geweld wordt niet meer,
althans in een beschaafde maatschap
pij, een meening opgedrongen of het
hebben van een afwijkende overtui
ging gestraft. Maar zoover zijn wij
nog niet gekomen, dat immer ver
schil van meening of overtuiging met
waardeering gepaard gaat; van het
tegendeel zijn er nog voorbeelden te
over, en in die gevallen is gewoon
lijk bekrompenheid de hoofdoorzaak
van het onverkwikkelijk getwist. Die
bekrompenheden, wanneer en waar
ook gevonden, zijn zoo uiterst onbe
minnelijk vooral omdat zij zoo vaak
aanleiding zijn tot verwijdering.
Die bekrompenheden worden ver
klaard in de fabel van den kikvorsch
in den put, welke fabel wellicht nog
weinig bekend is.
Er was eens een kikvorsch in een
diepen put. Hij was daar gewonnen
en geboren en had nooit een andere
woning gekend. Zijn bezigheid was
het water te zuiveren van de wormen
en bacillen, die zich daar ontwikkel
den, een zeer nuttige bezigheid voor
waar. Zoo ging hij voort dag aan
dag, tot op zekeren dag een andere
kikvorsch, die in de zee geleefd had.
daar voorbijkwam en in den put viel.
«Waar komt gij van daan?"
»Ik kom van de zee."
»De zee, hoe groot is die wel? Is
die wel zoo groot als mijn put en
hij nam een reuzensprong van de
eene zijde van den put naar de an
dere.
«Maar beste vrind", zei de kikvorsch
van de zee, «hoe komt gij er bij om
de zee te vergelijken met uw kleinen
put
Hij trachtte hem daarop de zee te
beschrijven en de wijde wereld buiten
den put. Doch de eerste kikvorsch
was verontwaardigd en mat met zijne
sprongen telkens de volle wijdte van
zijn put, bewerende dat er niets
grooters kon zijn dan deze, zijne
wei old. En toen de ander nog voort
ging met hem de wonderen te ver
tellen van de wereld daarbuiten en
de groote zee, riep de eerste in heftige
verbolgenheid uit, dat zulke dingen
alleen konden worden beweerd door
iemand die óf een domoor óf een
leugenaar was.
Ieder zal weten, dat deze geschie
denis zich nog dagelijks herhaalt.
Ieder zit in zijn eigen put en denkt
dat zijn kleine put de heele wereld
is. En niet allen komen er toe, om
eensuit hun donkere putten naar
boven te klauteren om een ruimer
uitzicht te genieten, velen blijven al
tijd omlaag als 't ware vastgemetseld
in hun vooroordeelen. Maar die de
moeite nemen om, en veel moeite
kost het soms, om naar boven te
klimmen, zien het verkeerde en on
gegronde in van dat eeuwig krakeelen.
Hoe ruimer de blik wordt, hoe meer
waardeering gevoeld wordt.
Ziehier nog een andere gelijkenis,
die ons een niet minder veelvuldigde
oorzaak noemt van bekrompenheid.
Op zekeren tijd werd in een groote
stad, waar men nog nooit een olifant
had gezien, met een circus zulk een
dier binnengebracht. Er waren in
de stad zeven blinde mannen die
verlangden te weten, wat voor dier
het was en daartoe gingen naar de
plaats waar het gestald was.
Een van hen legde zijne handen
op de ooren, een ander aan de poo-
ten, een derde aan den staart enz.
Toen nu de menschen hun vroegen
wat voor dier de olifant was, zei een
der blinden: «O, wonderlijk, de oli
fant is juist een groote waaier." Een
ander zei: «Neen, mijn goede man,
ge zijt heel en al mis. De olifant
lijkt meer op een boomstam." En de
derde: «Hoe komt ge er bij? Hij
lijkt op een dunnen stok." Al de
anderen hadden ook allen hunne ver
schillende meeningen. Toen trad de
eigenaar van den circus vooruit en
zei«Mijne vrienden, gij hebt het
al te gader mis. Gij hebt den oli
fant niet onderzocht van alle zijden.
Hadt gij dat gedaan, gij hadt niet
zoo eenzijdig kunnen zijn."
Hoe dikwijls, niet waar, doen wij
als een van die blinden, hoe vaak
is ons onderzoek eenzijdig en diens
volgens ons oordeel eenzijdig. En
toch gaf eerst een veelzijdig onder
zoek recht om een oordeel uit te
spreken. En dat eenzijdig onderzoek
gaf allerminst recht om een ander
te veroordeelen of te beschuldigen
van domheid of kwade trouw. Wan
neer wij wat meer denken aan beide
aangehaalde gelijkenissen, zullen wij
billijker zijn in ons oordeelen, ja ons
meer onthouden van oordeelen, en
in ieder geval meer waardeering ge
voelen voor de meening en over
tuiging van anderen. Ja dan kunnen
wij zelfs de dwaling in een ander
eerbiedigen, zonder daarom op te
houden die dwaling te bestrijden, te
bestrijden zonder toorn en partij
schap. Natuurlijk moet strijd zonder
haat en nijd niet worden afgekeurd.
Wrijving van gedachten en meenin
gen is zelfs zeer goed en wenschelijk.
Een met geestdrift en vuur voor
gestane overtuiging mag gaarne ge
zien worden. Maar waardeering moet
er steeds bij zijn, en bekrompenheid
moet altijd weg blijven. Het is llink
er een overtuiging op na te houden,
doch deze kan samengaan met warme
sympathie voor en gulle handreiking
aan anderen.
Deze waardeering is altijd te vin
den bij een bescheiden menseh. En,
ons dunkt, hoe geleerder iemand is
des te bescheidener zal hij ook zijn.
Immers hoe meer wij weten en lee-
ren, en hoe grooter het veld van
onze kennis wordt, des te beter er
varen wij dat het veld van weten
schap, dat nog als een onbekend
land voor ons ligt, zoo onmetelijk
groot en uitgestrekt is. Als wij het
betreden is het alsof bij iederen stap
van ons de grenzen zich verwijderen,
en wij moeten dan wel tot de er
kentenis komen dat wij nog maar
zoo'n heel klein beetje weten, en
die erkentenis zal ons nederiger en
bescheidener maken. Wie eens leeren
wil hoe weinig hij eigenlijk weet,
moet eens bij een heideren avond
hemel op de hei gaan wandelen met
een schooljongen, die hem onder
vraagt, die hem vraagt naar de na
men, afstanden en bewegingen der
tallooze sterren en planeten. En zoo
kan hij meer proeven nemen en be
scheidenheid leeren in zijn oordeelen,
en waardeering leeren koesteren voor
anderen overtuiging;
Donderdagochtend is te 's-Graven-
hage op 55-jarigen leeftijd overleden de
heer G. J. A. A. baron van Heemstra,
oud-officier der cavalerie, voormalig or-
«Wil Uwe Majesteit het mij veroor
loven, Sire?" vraagt zy, en de Keizer
geeft ten antwoord
>Men moet zich aan zijn noodlot on
derwerpen, Hertogin."
Zy maakt een bevallige neiging en
gaat.
«Myn beste vriend, waarom kijkt gy
zoo peinzend?" zegt een Engelsche Atta
ché, terwijl hy zijn arm door dien van
Kapitein Clive steekt: «Betreurt gij oude
zonden en bestudeert gy er nieuwe, of
poogt gy te berekenen hoe oud uwe
overgrootmoeder zou wezen indien zij op
dit oogenblik in leven ware?"
«Ik bevindt my in een doolhof," ant
woordt Alsager«Misschien kunt gy my
helpen."
«Beveel over my, zoolang het geen
vraag is die onze staatkunde betreft
«Loop heen met uwe staatkunde! Ik
wenschte te weten waar ik de Hertogin
de Lallière heb ontmoet."
«Haar ontmoet? Overal, op elke plaats,
met onderscheid natuurlijk. In de Tuile-
riëen, het Faubourg Saint Germain, aan
het Engelsche Hof. Gij weet zij is eene
Engelsche."
«Ik zou het hebben kunnen zweren I"
roept Alsager met geestdrift.
«Volgens het Britsche oordeel dat al
wat goed is uit Britannië moet komen
lacht de ander.
«Wie was zij? Hoe is haar naam?"
De Attaché denkt na
«Hoe dom! het is mij geheel ontgaan.
En ik weet hem even goed als den myne.
Ik ben bang dat de voortdurende span
ning van staatkunde op het brein mijn
geheugen verzwakt. Ik zal hem my ter
stond herinneren. Zij zal van avond in
de tableaux optreden. D" is hier en
heeft hen ontworpen. Ik verwacht dat
zij uitstekend zullen zy». De twee eer
ste zullen vreugde en leed wezen."
«De Hertogin zal voorzeker voor de
vreugde spelen
«Ja. Niemand weet nog wie leed op
zich nemen zal, maar men meent al
gemeen dat het de schoone weduwe zijn
za! die zich yoorgeeft als gebroken van
harte te wezen. Zij heeft prachtige
oogen en een tragisch, wunhopig voor
komen, schoon iedereen weet dat de
overledene haar sloeg, en dat zy hem
haatte zooals eene vrouw alleen haar
echtgenoot haten kan. Het raadsel
zal echter nu spoedig worden opgelost
de vertooning zal over een half uur
aanvangen. Na de tableaux zal er eene
kleine comedie wezen waarin prinses M.
de hoofdrol vervult. Hebt gij haar ooit
zien spelen? Zij is bepaald tooverachtig.
Ware zij op de planken, zij zou heel
Parys aan haar voeten hebben."
Een half uur later wacht Kapitein
Clive in het theatre, met eene vroolijke
en gespannen rij toeschouwers, naar de
«lever durideau." Het gordijn wordt
weggetrokken, wolk voor wolk van gaas
is behendig verwijderd de groep neemt
een vorm aanthans staat zij onthuld.
Eene uitbarsting van toejuiching verbreekt
de oogenblikkelijke stille. In het midden
staat de jeugdige Hertogin, bekroond en
omkransd met bloemen, terwijl aan haar
voeten de Morgenstond, de Liefde, de
Hoop, en het Genoegen zijn geschaard.
Allen zijn zy schoon en bevallig, hunDe
pose is meesterlijk zooals de hand van
D"* die maken kan, maar de gestalte
in het midden ia degene die aller oogen
en harten boeit. Immers haar fraai en
jeugdig gelaat is zoo stralend, zoo vroo-
lijk, de ziel uit zich zoo welsprekend in
haar schoone oogen, dat zij inderdaad
I een levend beeld der vreugde, een zon
nestraal van geluk schijnt, die opgevan
gen en vastgehouden werd gedurende
één enkel vluchtig oogenblik.
Alsager houdt den adem in en staat
alsof hij voor immer het schouwspel in
zijn hart wilde opnemen.
Hunne Majesteiten vangen met toe
juichen aan driemaal wordt het gor
dijn opgehaald. Daarna wendt Kapitein
Clive zich om, ten einde zich te verwij-
deien hij wenscht dat liefelijke beeld
door geen ander, hoe schoon dan ook,
uitgewischt te zien. Maar tot zijne teleur
stelling bevindt hij zich ingesloten
en ware het onmogelijk te vertrekken
zonder eenige dames te storen. Dan
verkiest hij te blijven, en de oogen slui
tende, ziet hij andermaal dat heerlyk
gelaat. Hij hoort rondom hem verschei
dene gissingen opperen over de persoon
welke Hei Leed zal voorstellen. Maar
hij stelt er geen belang in de zaak
is geheel en volstrekt onverschillig.
Still weder gaat het gordijn op. Al
sager houdt de oogen gesloten, hij ge
voelt geen verlangen om dit tableau ie
zien, maar er is eene zoo vreemde, zoo
volslagene stilte ovei de menigte gedaald
dat hy onwillekeurig, als ondanks zich
zelf den blik opslaat en kijkt. Doch
nimmer tot op zijn stervensure zal litj
dien aanblik vergeten. Ginds, tegen een
achtergrond van donkere rotsen staat
eene tengere vrouwengestalte, geheel in
zwart gehuld, de blanke armen hangen
ne&er en de vingeren houden elkander
handenwringend omklemd, terwijl aan
haar voeten de beelden van Nacht. Wan
hoop en Dood nederhui ken.
En op haar gelaat rust zulk eene we
reld van smart, van onuitsprekelijke
(I oefheid, van wanhoop zonder enkele
flikkering van hoop, dat zij die op hanr
staren zouden kunnen weenen uit louter
medegevoel. Eene kille hand schijnt
Alsager's bait te omkluisteren. Is er
aireede een voorgevoel hetwelk hem toe
fluistert dat de toekomst een dag bevat
waarop bij, ziende op dat verslager, ge
laat, het hoofd zal moeten krommen en
stamelen «Mea Culpa?"
HOOFDSTUK II.
Slechts zelfzuchtig.
Het is de Hertogin de Lallière. Dit
maal volgt er geen toejuiching eu woidt
liet gordijn evenmin weder opgehaald.
De ontwerper dei tableaux beeft vooral
als eene gunst van hunne Majesteiten
verzocht dat dit ééne niet gebisseerd
zoude woiden. Hel heeft een bijna pijn
lijken indruk nagelaten er ligt een nevel
over de oogen der schoone Keizerin