HTIIUWE
Nieuws- en Advertentieblad
Het groote Dansalbn
miL
UTRECHT en GELDERLAND
Buitengewone Premie.
ÉÉN GULDEN
No. 30.
Zaterdag 11 April 1896.
Vijf-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Hereeniging.
AMEBSFOOHTSCIE COUBANT.
VOOB
abonnementsprijs:
Fer 3 inaftiiden f 1.— Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgeve'- G. .T. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Oroote letters en vignetten naar plaateruimte.
Zoolang de voorraad strekt stel
len wij voor onze abonné's ver
krijgbaar
van den Walskoning
bevattende 100 verschillende dan
sen, voor slechts
(gewone prijs f 2.50.)
De voorraad is slechts gering,
men haaste zich dus te hestellen.
In een dezer dagen te Groningen uit
gesproken redevoering drukte de afgevaar
digde voor dat district, professor Drucker,
de meening uit, dat het te betwijfelen is
of de liberale partijen te hereenigen zullen
zijn.
De geachte redenaar, die wegens zijn
bekwaamheden onder zijn geestverwanten
een belangrijke plaats inneemt, staat in
dat gevoelen geenszins alleen. En dat
juist is het bedenkelijke van den toestand.
Reeds in de gewone samenleving is
er niets, dat een verzoening meer in den
weg staat dan het geloof aan haar onmo
gelijkheid. Want dat wijst op een zeer
zwakke begeerte, om haar tot stand te
doen komen, op afwezigheid van ,een
geest van toenadering. Niemand begeeft
zich op v eg, zonder eenigermate temo
gen onderstellen dat hij komen zal waar
hij wezen wil, en het met vei wachten
van eenig resultaat opstappen, die gedaan
zouden kunnen worden, getuigt van moe
deloosheid of van onwil.
Niettemin, wanneer het slechts particu
liere belangen geldt, kan dat nog door
overreding worden in orde gebracht;
veeltijds is dan niets meer noodig, dan
dat één persoon verstandig genoeg is,
over zekere bezwaren heen te stappen.
Doch in zaken, het algemeen belang, de
politiek, de landsregeering rakende, waar
bij, om eenig doel te bereiken, een zeer
groot aantal meuschen zich moeten bewe
gen in ongeveer dezelfde richting, wordt
het een hopeloos geval, wanneer als een
vaststaand feit is aangenomen: Wij kun
nen niet samengaan
Zouden zij, die aldus spreken, ook ge
voelen dat zy, met het afleggen dier ver
klaring, het vonnis van eigen machteloos
heid vellen, dat zij afstand doen van
allen invloed, dat zij zich weeiloos over
geven aan het goedvinden hunner tegen-
standers
Zoolang de liberale partij, 't is helaas!
reeds den halven menschenlceftijd gele
den, nog vast aaneengesloten optrad
als een kloeke legerbende, moedig strij
dende voor de ontwikkeling onzer staats
instellingen, ijverig arbeidende om de
wetten te hervormen naar de veranderde
maatschappelijke behoeften en verhoogde
zedelijkheidsbegrippen, w .3 zij een
macht in den staat, kon zij haar begin
selen de overwinning doen behalen. Uit
dat tijdperk dagteekenen de voornaamste
wetten, die zich bij de toenmalige toe
standen aansloten. Daarna is gekomen
de periode van het idoode punt"
toen de kerkelijke partijen door aanslui
ting en samenwerking, ook met de laat
ste vertegenwoordigers van het consei-
vatisme, zooveel kracht ontwikkelden, dal
haar stemmencijfet tegen dat der liberalen
opwoog, en ieder herinnert zich nog hoe
een bijna volkomen stilstand op wetge
vend gebied daarvan het gevolg was.
Reeds toen werd de scheuring merkbaar,
die later nog duidelijker zou te zien
wezen. Het scheen wel, alsof sommige
voorstanders der liberale beginselen in
de meening verkeerden, dat de vooruit
gang in de negentiende eeuw tot zijn
verste punt was gekomen; dat er voois
hands niets meer te wenschen nocii te
verbeteren zou zijn, en men nu gerust
een poosje kon afwachten wat de toe
komst, door het verhelderd licht der vrij
heid beschenen, zou opleveren.
Aan de schaduwzijde dier vrijheid
was blijkbaar niet gedacht. Men had
niet in aanmerking genomen, dat een
vrije ontwikkeling, overeenkomende met
wat in de natuur plaats heeft, dezelfde
gevaren oplevert aan welke de organische
schepping door den strijd om het bestaan
is blootgesteld; wat sterk genoeg is, wat
een voorsprong weet te verkrijgen, ver
dringt hetgeen zwak is en door de om
standigheden minder wordt begunstigd.
Dat is misschien niet zoo erg, als het
planten en dieren betreft, maar in de
politiek heeft men met menschen te
doen, die een maatschappij vormen,
waarin, zoo mogelijk, niets mag veiloren
gaan. Wilde men alles aan den natuur
lijken loop der dingen overlaten, wat
toch de consequente toepassing van het
volstrekte vrijheidsbegrip zou zijn,
dan hadden we eigenlijk geen wetten,
geen regelingen, eri goed beschouwd ook
geen besturen noodig; immers, deze
komen op hun beurt de vrijheid min of
meer aan I anden leggen, in het algemeen-
belang, 't meest in dat van hen die zonder
hoogere tusschenkomst zouden moeten
bezwjjken.
En dat is, als ik goed zie, de ei
genlijke grondslag van het geschil, dat
zich in de liberale party heeft gevormd;
alle quaesties, waarover men het niet
eens is, kunnen teruggebracht worden
tot deze of het staatsgezag al dan niet
moet medewerktn, om voor de zwakke
ren de levensvoorwaarden te verbeteren.
Laat de maatschappij zich door eigen
kracht ontwikkelen en vervormen,
zegt de een; alle tusschenkomst in deze
leidt tot kunstmatige, op den duur niet
te handhaven verhoudingen. Neen, zoo
verklaart de ander, de Staat moet niet
afwachten, mag niet toelaten dat onnoo
dige offers vallen hij moet zijn bescher
mende hand uitstiekken over degenen
die hun rechten niet kunnen doen eer
biedigen; hij behoort door maatregelen
van wetgeving te voorzien in onafwijs
bare behoeften, die zonder dal onvervuld
zouden blijven, tot groot nadeel van hel
gansche organisme; hij is verplicht het
maatschappelijk ontwikkelingsproces te
leiden en te regelen, en bevoegd om
tot dat doel inbreuk te maken op vrij
heden, die den vooruitgang zouden be
lemmeren.
In dit verschil van opvatting van de
taak des wetgevers ligt de oorzaak, die
de beide fracties der liberale partijen ge-1
cheiden houdt.
Het is een gewoon verschijnsel, dat de
menschen, die zekeren leeftijd bereiken,
behoudend worden, al zijn zij het vroe
ger volstrekt niet geweest. Zij hebben
misschien dapper meegedaan om te ver
werven wat verkregen is, en zich in den
uitslag van hun arbeid zeer verheugd.
Is het wonder, dat zij daarmee zijn inge
nomen, er er nu lichtelijk toe geraken,
niets meer dan die vruchten te verlangen?
Dan blijven zij slaan, en verwonderen er
zich een weinig over, dat anderen nog
verder willen. Hoe, na den grooten af
stand, dien gij met hen hebt afgelegd,
zoudt ge nog niet voldaan zijn?
Maar de wereld is nooit voldaan. Even
als het water steeds stroomen moet, om
zijn frischheid te bewaï en, gaat de arbeid
der geesten immer voort, altijd verande
rende, hervormende. Nieuwe gedachten
vragen nieuwe toepassingen op het ge
meenschapsleven, en aan dien eisch moet
toegegeven worden, daar helpt niets aan.
Ja, in den drang der vooruitstrevende
denkbeelden is er veel, dat niet rijp is,
niet ernstig overwogen, niet onderworpen
aan de critiek van het gezond verstand;
er wordt bij het zoeken naar het nieuwe,
niet genoegzaam bedacht, dat het niet
in de lucht kan zweven, dat het- een
vast verband moet houden met het be
staande, het oude. Het is wellicht de
onbekooktheid van sommige politieke]en
sociale fantaisiëen, die de vroegere strij
ders, och, zij zijn vergeten dat zij
ook weieens geschermd hebben in den
wind? pal doet staan voor de verde
diging, zonder meer, van hetgeen zij in
dertijd verwierven maar is daarmee ge
wettigd een stram vasthouden, uit vrees
dat de teugels aan de hand zouden ont
glippen? Tegenover hen staan niet wei
nige mannen van kloeken moed, die de
vroegere evolutie hebben meegemaakt,
en tu'mte van blik hebben behouden om
ook van een volgende de noodzakelijkheid
te erkennen; zy leven mee met hun tijd
en gaan den jongeren meer dan halver
wege te gemoet. Hun ervaring heeft hen
geleerd, tactisch te werk te gaan, geen
te groote sprongen te nemen, die slechts
tot krachtsverspilling leiden, maar toch
ook niet stil te staan, wetende dat rust
iets onbekends, niet onmogelijks is, even
als bij het water dat van de bergen naar
zee stroomt.
In elke vooruitstrevende partij is een
element, dat vroeger of later bezinkt.
Wie er toe behooren, bedanken om ver
der tc gaan: Zij zetten zich neder aan
den weg, en keuren het af dat anderen
hen achterlaten. Maar wat is dan ook
natuurlijker, dat dezen van het Slaats-
tooneel verdwijnen? Zij hebben hun
diensten gedaan, die niet gering waren I
Zij gaven zooveel zij konden. Maar dat
men hen dan ook niet beschouwe als de
onafzetbare vertegenwoordigers der partij
aan welke zij zich hadden gewijd; men
late hen in het vervolg met rust. De
toekomst is niet aan hen; aan het ver
leden hebben zij genoeg.
Als nu maar, in het kamp dergenen
die werkelijk voorwaarts willen gaan, de
eensgezindheid bewaard bleef, dan zouden
de plaatsen door de achterblijvers open
gelaten, spoedig genoeg vervuld zijn zon
der dat de gang er door werd vertraagd.
Maar ach, het is van elke soort van li
beralisme het ongeluk, dat het nu en
dan zichzelf eens in de diepte moet
werken. Ieder wil vooruit, maar over
snelheid en afstand en voorloopig eind
doel raakt men aan het twisten. Is er
een buitengewoon krachtige persoonlijk
heid, wiens invloed de scheiding weet te
voorkomen, dan gaat alles goedde te
haastigen binden wat in, de te langza-
men verhaasten den tred een weinig.
Maar ontbreekt deze, dan zijn er weldra
meer leiders dan geleiden, en er ontstaat
een spraakverwarring die den torenbouw
onvoltooid laat. Elke groep gaat haar
eigen weg, en hoe langer men loopt, des
te verder raakt men van elkander ver
wijderd, maar geen dier groepen brengt
iets tot stand.
Zoo zal het gaan, indien de mee
ning van prof. Drucker door de naaste
toekomst wordt bevestigd, met al de
maatschappelijke en staatkundige hervor
mingen, die de arbeidstaak der liberale
partij uitmaken. Een enkele maal, als
toevallig een fractie der tegenpartij eens
wil medewerken omdat zij er haar voor
deel in ziet, zal er een kleinigheid wor
den ten uitvoer gelegd, en misschien kan
een handige regeering, die de kunst ver
staat nu deze, dan gene partijgroep een
Feuilleton.
39)
Eene getrouwde vrouw heeft vrienden,
de maatschappij, vermaken buiten haar
echtgenoot: eene vrouw in Viva's toe
stand heeft niemand of niets op aarde
als de man voor wien zij alles opgeofferd
heeft. Wanneer de man begint te ge
voelen dat hij een dwaas en een waan
zinnige is geweest, is de doodslag aan
het vrouwenharte toegebracht. En er
was nog nimmer op aarde een man ge
plaatst in Alsager's verhouding die er
niet toe kwam het vroeg of laat te ge
voelen, ook al bleef hij tot het einde
haars levens bij de vrouw, die hij ver
loren had.
Lady Ryvendal's woorden baanden zich
slechts al te goed een weg naar Alsa
ger's hart. Hij was gekomen tot een
punt van zijn leven, waarop alles hem
tot last en afmattend scheen zijn groot
verlangen was rust. De koortsachtige
uitspanningen, die hy in den laatsten
tijd had opgezocht, hadden, terwijl zij
hem voor het oogenblik niet hadden kun
nen voldoen, eene grootere afmatting en
moedeloosheid achter zich aelaten
zijne gewoonlijk zachte en vroolijke stem
ming was in prikkelbaarheid overgegaan;
hard rijden en jagen gaf hem eene af
leiding in den winter, maar thans was
er niets te doen. Hij zoude gaarne heen
gegaan zijn, de wereld rondreizen, kor
tom alles doen behalve hetgeen hij ver
richtte. In vroeger tijden was het vis-
schen eene geliefkoosde bezigheid voor
hem geweest, maar thans kon tiij er de
eenzaamheid niet van verdragen, even
min als de donkere gedachten, die hem
gezelschap hielden, zoo vaak hij zich
alleen bevond.
Gedurende den ellenlangen Zondag
middag zat hij onder een dikken boom
in de fraai® tuinen, en keek in de verte
over de schitterende grasvelden heen
naar het vredevolle dal en zijn kronke
lenden stroom daar omlaag.
Hij zag dat alles echter slechts ter
nauwernood; hij vertoefde op nieuw in
de kerk, en zag op dat zacht, rein ge
laat, met zijne hemelsche uitdrukking,
waarop geen enkele lijn nog gegroefd
was door de smarten en worstelingen
en hartstochten des levens. Het scheen
voldoende slechts naar haar te zien en
aan haar te denken, om zonde en ellende
op een onmetelijke!) achtergrond te ban
nen, Indien thans de omstandigheden
verschillend waren geweest, indien hij
de Hertogin nimmer ontmoet had, indien
zij tot het laatst toe beslist geweigerd
had het oor te leenec aan zijn smeekin
gen, zoude hij thans hier in zijn eigen
huis wonen zoude hij in de nabijheid
van dit schoone, goede meisje zijn ge
bracht zoude hij wellicht? wie weet?
en zijn gedachten dwalen af naar die
schildering, welke Gertrude een paar
uren geleden voor hem had geschetst.
Hij vergeet zijn eertijds wilden, over
weldigenden hartstocht voor de Herto
gin ja, alle hartstocht schijnt hem thans
verfoeielijk toe rustige, kalrne liefde
en verzekerdheid zijn de eenige zaken,
welke hem wenschelijk en het bezit waar
dig voorkomen elke andere gedachte
zoude, verbonden aan die bleeke, aan
eene bloem gelijke maagd, heiligschennis
wezen. Zij is als eene blanke, witte
lelie zij gelijkt op een dier heiligen
in de Florentijnsche en Romeinsche ga
lerijen neen, meer nog op de heilige
Cecilia te Dresden, met haar verrukt en
bleek gelaat over de sleutels van het
orgel gebogen en haar witte lelies naast
haar.
Het is hem lief, te denken dat zy naar
een heilige is genaamd. En daarop gaat
hij zich afvragen of ze zijne geschiedenis
kent, of die donkere bladzijde van zijn
leven voor haar is opengelegen geworden,
en indien ja, welk een indruk hij moet
maken op haar reine ziel? Hij had geen
terugschrik in haar oprechten blik ge
zien toen hij haar bij liet afscheid de
hand had aangeboden, had zij de hare
eenvoudig en zonder aarzelen gegeven.
Voor het eerst in zijn leven ontwaakte
Alsager op dien rustigeo Zondag-middag
tot het bewustzijn, dat hij een zondaar
was; dat ziju leven een zoodanig beslaan
geweest was, dat hij terug moest beven
dat die vrouw het zoude kennen, wier
liefde en achting hij wilde winnen.
Maar versta mij wel, deze gedachte
had geen betrekking op Viva, die, be
halve hare treurige verhouding tot hem,
even onberispelijk, even onbezoedeld van
hart en leven was als de meest getrouwe
echtgenooten van de Christelijke wereld.
Lord Ryveridale schudde zich plotse
ling wakker. Waartoe dienden deze ge
dachten! Dat meisje, dat hem een oogen-
blikkelijk vizioen van beter leven heeft
geschonken, kan nimmer iets voor hem
zijn. Eenmaal, misschien, zal zij een
man ontmoeten, die harer meer waardig
is, voor wien zij dit leven reeds tot een
voorsmaak in aen Hemel zal maken, Of
wel (en die gedachte is hem liever) zij
zal haar rein, maagdelijk leven voortzet
ten, de armen en zieken verzorgende en
een zegen zijnde voor al de levens, die
onder haar zachten invloed komen.
En hij hij zal terugkeeren tot zijn
ledig bestaan, voortgaan tijd en gedachte
en smart te dooden met die andere arme
vermaak-najagers, die, evenals hij, slechts
willen vergeten.
Zijn hart klopt pijnlijk; in zyn oog
is op dit oogenblik de rijke gevierde
Lord Ryvendale, die zoovele benijdens
waardige zaken bezit, de beklagenswaar
digste man der drie koninkrijken.
Dien avond aan tafel zegt Gertrude
tot hem:
»Ik hoop dat gij tot Dinsdag zult wil
len blijven, Alsager. Ik wacht morgen
Mr. Saitorts en zijn dochters ten eten,
en ik heb iemand noodig om vooi gast
heer te spelen."
»Ik geloof niet dat het heel goed zal
kunnen," antwoordt hij, maar zyne stem
is onvast, want er maakt zich een plot
seling verlangen van hem meester om
het meisje terug te zien, dat zulke ge
dachten ir, hem heeft doen ontwaken en
hij is er niet toe geneigd, zich eenig
genoegen te ontzeggen, waarnaar hy
verlangt. Met den snellen blik eener
vrouw ziet Lady Ryvendale dat hij slechts