NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Officiëele Publicatiën.
No. 46.
Zaterdag 6 Juni 1896.
Vijf-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BINNENLAND.
Plaatselijke berichten.
F euilleton.
Zie advertentiën Almelo 3e
en 4e pagina van dit nummer.
Amersfoortsche Courant
abonnementsprijs:
Per 3 maanden f 1.— Franco per post door het gebeele Bijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezendeu uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. .T. SLOTHOUWER. Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer B Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Croote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De Burgemeester van Amersfoort,
Gelet op artikel 6 en 7 van het Ko
ninklijk besluit dd. 4 Mei 1896 (Staats
blad no. 76) tot vaststelling van een al
gemeen reglement voor de Kamers van
Koophandel en Fabrieken, noodigt allen
die niet op de laatst vastgestelde lijst
van kiezers voor de Kamer van Koop
handel te Amersfoort voorkomen, maar
aanspraak kunnen maken om op de nieuwe
kiezerslijst te worden geplaatst, uil,
daarvan voor 1 Juli aanstaande ter Se
cretarie aangifte te doen op aldaar ver
krijgbare formulieren.
Vestigt er voorts de aandacht op, dat
alleen zy genoemden aanspraak kunnen
maken, die voldoen aan de beide volgende
vereischten
A. Men moet Kiezer zijn van leden
van den Raad der gemeente Amersfoort;
B. Men moet te Amersfoort bestuur
der of medebestuurder zijn en gedurende
ten minste twaalf achtereenvolgende maan
den zijn geweest van een bedrijf van
haDdel of nijverheid.
Gedaan te Amersfoort, den 3en Juni
1896.
De Burgemeester voornoemd,
F. D. SCHIMMELPENNINCK,
Kostelooze inenting.
De Burgemeester en Wethouders van
Amersfoort,
Gelet op artikel 18 der wet van den
4. December 1872 (Staatsblad no. 134)
breDgen ter algemeene kennis, dat voor
een ieder de gelegenheid tot kostelooze
inenting wordt gegeven op Maandag 15.
en 22 Juni 1896, telkens des namiddags
te drie ure, in de daartoe bestaande
lokaliteit gelegen aan de Breedestraat
wijk F, no. 133.
Amersfoort, 4 Juni 1896.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
F. D. SCHIMMELPENNINCK.
De Secretaris,
W. L. SCHELTUS.
De Burgemeester van Amersfoort
Brengt ter kennis van de ingezetenen
dezer gemeente, dat het door den pro
vincialen Inspecteur van 's rijks directe
belastingen, enz. in Noord-Holland en
Utrecht, executoor verklaard kohier No.
9 van de Personeele Belasting over het
dienstjaar l»95/96 aaD den Ontvanger
van 's rijks directe belastingen alhier is
ter hand gesteld, aan wien ieder ver
plicht is zynen aanslag op den bij de wet
bepaalden voet te voldoen.
Gedaan en op de daarvoor gebruike
lijke plaatsen aangeplakt te Amersfoort,
den 4. Juni 1896.
De Burgemeester voornoemd,
F. D. SCHIMMELPENNINCK.
Uil een telegram van «Het N. v.
d. D.« blijkt dat de tocht der zes batal
jons niet was gericht tegen de XXVI,
maar tegen de VI Moekims, en wel meer
in het bijzonder tegen de kuststrook ten
Westen van Oleh-leh, alzoo het gebied
van Toekoe-Oemar.
Tweeduizend man troepen trokken naar
Belang Kaïn, onderweg Lampagan tuch
tigende.
Andere colonnes trokken gisteravond
naar Lamtengah.
De marine debarqueerde 400 man te
Lambaroe, een op een eiland gelegen
versterking.
De St. vraagt: Wat nu?
Het eerste krijgsbedrijfin Atjeh liep,
dank zij de meesterlijke leiding van ge
neraal Vetter, en de onverschrokken
dapperheid van onze koloniale troepen,
gelukkig af.
De posten, die bedreigd werden, zijn
du ontzet, en de sterke positie waarin
de vijand zich genesteld had, is genomen
en vernietigd.
De troepen, binnen de linie teruggekeerd
rusten thans een oogenblik op de behaalde
lauweren uit.
Haast, in dien zin, dat verdere beslis
sing thans aan een enkel etmaal zou
hangen, is er dan ook niet.
Maar te lang kan die beslissing toch
niet uitblijven.
Op dit oogenblik is AI j<- h onder den
zedelijken indruk van onze mililaiie meer
derheid, en van dien indiuk moet partij
worden getrokken.
Ook die indruk slijt echter, evenals
elke indruk van dien aard, zoo men te
lang toeft, uit. Op actie volgt leaclie.
En zoo konden nieuwe rnoeielijklieden
voor de deur staan.
De vraag, welke politiek we voortaan
in en tegenover Atjeh zullen volgen, dient
thans derhalve tot beslissing te worden
gebracht.
Men moet weter, wat men wil.
Handhaving toch van het «status quo«
zou tot niets anders leiden, dan dal over
een jaar of meer dezelfde moeilijkheden
zich vernieuwden, en herhaling van teleur
stelling ons deel werd.
De vraag is nu alleen wie zal beslissen
Is dit aan Generaal Vetter overgelaten?
Reikt zijn instructie zoover?
Of zal op zijn advies de Gouverneur-
Generaal beslissen?
Ons dunkt, ook dit laatste zou teveel
gewaagd zijn.
De beslissing in zoc gewichtig vraagstuk,
waaraan ten slotte geheel onze positie als
koloniale mogendheid kan hangen, behoort
van de Regeering zolve uit te gaan; en
het ware geraden, dat de Regeeiing de
noodige stappen deed, om zich voor haar
plan van de medewerking der Staten-
Generaal te vergewissen.
Steeds meer wint het gevoelen veld,
dat we op het land tegenover Atjeh zwak,
op zee tegenover heel den Staal sterk zyn
Had men al deze jaren aan dit feit zijn
regel van gediaging ontleend, zoo zou
waarschijnlijk het verzet reeds lang ge
broken zijn, en voor minder geld dan
we thans verloren, tevens onze Indische
marine in steikte verdubbeld zijn.
Provinciale Staten en gemeente'
raden.
Bij het afdeelings onderzoek van de
beide ontwerpen om in verband met de
nieuwe kieswet de provinciale wet en
de gemeentewet te herzien, werd met
nadruk opgekomen tegen de splitsing van
sommige gemeenten in kiesdistricten. De
wensch om de Siaten-districten gelijk te
maken aan de kamer-distiicten, kon niet
beslissend zijn om bij de indeeling der
Staten districten niet te letten op de
eischen van het algemeen en provinciaal
belang.
Voor de gemeenten kon zulk een in
grijpende hervorming niet gerechtvaar
digd worden door grondeu alleen aan de
verkiezingstechniek ontleend. Door andere
leder, werd de voorgestelde splitsing ver
dedigd. Eenige dezer leden zagen in
het voorstel der Regeering een goeden
slap in de richting van het propoi tioneele
stelsel, waarvan de Minister van Binnen-
landsche Zaken steeds een voorstander
is geweest.
Enkele leden wer.schten de beslissing
der vraag of splitsing in districten oirl aar
is, behoudens toezicht van hooger gezag,
aan de gemeentebesturen zeiven over te
laten.
MeD achtte de vermeerdering van bet
aantal leden van Staten en Raad voor
Amsterdam en Rotterdam niet gemoti
veerd, en wees op den overwegenden
invloed welken Amsterdam nu reeds in
de Stalen var, Noord-Holland heeft. An
deren achtten de uitbreiding van het
aantal raadsleden voor Amsterdam en
Rotterdam onvoldoende-
Van verschillende zijden werder bezwa
ren geopperd tegen bepaling van denzelf
den dag voor de periodieke verkiezingen
voor de Tweede Kamer, de Staten en
den Gemeenteraad.
Men vroeg verder hoe zou worden
bepaald voor welk distiict de reeds ge
kozenen zitting zouden hebbeD.
Verder lokten de termijnen beden
king uit.
Uit Hilversum schrijft men aan de
Telegraaf:
Gisteravond stelde prof. Van Rees de
Hilversunische onderwijzers en onderwij
zeressen weder in de gelegenheid, om ten
zijnen huize te profiteeren van eene
belangrijke voordracht.
Dr. van Capelle, leeraar aan de H. B.
S. te Amersfoort, was door hem uitge-
Doodigd eene lezing te houden over glet-
schers en gletschersvorming in Nederland.
Toegelicht met eene ruime collectie pho-
tographieën, steensoorten en tooverlan-
taarnbeelden, gaf spreker een duidelyk
overzicht van het onstaan en de voort
beweging der gletscheis, om ten slotte
te spreken over die dilluviale gronden in
ons land, welke door ijsvelden hier heen
gevoerd zyn.
Hierbij deelde hy den uitslag mede van
onderzoekingen en boringen, door hem
zelf verricht in de Friesche grintgronden,
voornamelijk het Mirdummer en Roode
Klif en in de Amersfoortsche bergen.
Na afloop dankte de heer ter Gouw
namens de genoodigden den heer Capelle
voor zijn leerrijke voordracht en den
gastheer voor zijn vriendelijk onthaal.
Bij de ten Raadhuize gehouden
aanbesteding van:
I. het bestraten van de Beekestein-
sche laan, het voetpad buiten de Arn-
hemschepoort langs de noordzyde van den
Leusderweg, van den spoor-overweg tot
den hoofdingang van delnfanteiie-'..azerne
II. De rioleering en bestrating met
Ben-Ahin-keien van <le Arnhemschesiraat,
werd het hoogst ingeschreven door H.
Tb. Eijsvogel, hier, voor f3752, en het
laagst door Th. W. Bonte, mede alhier,
voor f2864. Voor het laatstgenoemde
was hoogste inschryver L. Ruitenberg,
hier, voor f6978, en de laagste inscluij-
ver Th. W. Bonie, hier, voor f5816.
De werken zijn den laagsten inschrijver
gegund.
Dr. H. C. Lohr, Lulhersch predikant
te Rotterdam, hoopt Zondagochtend voor
te gaan bij de godsdienstoefening in de
Remoutstrantsche kerk hier.
Ter gemeente-secretarie zijn voor
handen de paspoorten voor den milicien
verlofganger van de lichting 188STeuni9
van Veenschoten; en voor de milicien-
verlofgangers lichting 1889: Harmen van
Beek, Jan Willem van den Berg, Klaas
Bierling, Willem Brandsen, Jan van Eeden,
Joannes Hartman, Nicolaas Hijmering,
Jan Jansen, Gerhard Koning, Thimotheus
Krijnen, Evert van Meerveld, Johannes
van Meeteren, Maurits Carel Smit, Teunis
Watervis, Gerrit Zevenboom, en Pier
Zijlstra.
De ritmeester H. C. P. Mathon is
eervol ontheven van zijne functie als
instructeur bij het le reg. huzaren te
Amersfoort en overgeplaatst bij het 2e
reg. le Venlo.
De ritmeester C. H. v. d: Mersch van
eerstgenoemd regiment is benoemd tot
instructeur te Amersfoort.
54)
«Mag ik van middag na de kerk in
de pastorie komen?" zeide hg, en zij gaf
verlegen hare toestemming.
Daarop voegde hy zich by Lady Ryven-
dale en reden zij weg.
Riette was in de kerk blijven wachten
op haar vader, en had de ontmoeting niet
gezieo. Osyth vertelde het hun, toen
zij naar buiten kwamen, beproevende de
zenuwachtigheid harer stem te bedwingen
en inwendig veibaasd over de zaligheid
van haar eigen hart.
«Het spijt mij dat ik niet te huis zal
zyn,* sprak de Rector.
iNiet te huis, papa?*
«Een oogenblik geleden ontving ik een
briefje van Sir George(zijn knecht bracht
het mij in de consistorie) om mij te vragen
na den middagdienst bij hem aan te
komen, en ik zond hem een boodschap
dat ik by hem zoude zijn. Gij moet
Lord Ryvecdale myn verontschuldigingen
aanbieden misschien kan ik hem nog
hy myne terugkomst vinden.
«Ik geloof dat ik even naar het dorp
zal wandelen om aan mijn oudjes te
zeggen, dat ik van middag mogelijk wat
laat zal komen,* zegt Osyih met een
kleinen blos. Riette glimlacht veelbe-
teekenend, maar Osyth merkt het niet op.
Lord Ryvendale wacht niet tot de dienst
voorbij is, maar komt werkelijk naar de
middagkerk. Hij is eenigszins laat; de
gemeente knielt onder de absolutie, als
hy den kerkvleugel doortreedt. Osyth
ziet gedurende den dienst geen enkele
maal op, maar zij gevoelt dat hij daar
is. En hij, die van af zijn jongensjaren
te Eton nimmer tweemaal ter kerke
ging op denzelfden Zondag, is niet ge
komen uit een plotselingen aanval van
godsvrucht: want zijn hart is vol van
wereldsche gedachten en wenschen. Hy
gevoelt behoefte zijn oogen te verlustigen
met eene vrome gestalte, de buitenlijnen
van een wang; bet kleine gedeelte var,
een fraaien, blanken hals, dat zichtbaar
is tusschen een vlecht van biuin haar
en een kantenkraagje. En toch, ofschoon
het niet den Schepper, maar het schep
sel is, dat hij hier kwam aanbidden, is
er in zijn hart geene gedachte, welke de
heiligheid der plaats zoude kunnen kwet
sen is het toch reinheid en heiligheid,
die hij lief heeft.
En meer dan eens weergalmen deze
ongesproken woorden in liet binnenste
zijner ziel: «Ik konde God bidden dat
ik harer meer waardig was!*
HOOFDSTUK XX.
De Kroniek van de Heilige Osyth.
De Rector is in de gelegenheid, per
soonlijk zijne verontschuldiging Lord Ry
vendale aan te bieden, dien hij aan de
deur der kerk inhaalt. Riette dringt er
op aan, haar vader tot aan den ingang
van Helmstone-Park te begeleiden en
Alsager wordt alleen gelaten met Osyth.
Zij is eenigszins verleger, en verward,
maar hij toont z'cli vroolijk, zegevierend,
onbezorgd voor de toekomst, en dit alleen
door het genot, zich alleen te bevinden
in de tegenwoordigheid van het meisje,
dat hij bemint. Achl de liefde is somtijds
eene vreemde, plotselinge zaak, die spoe
dig ontvlamt als de vonk uit vuursteen
of staal hoe langzamer zij aangroeit,
hoe beter men op haar kan vertrouwen.
Hij schijnt niet langer denzelfden man
van veertien dagen geleden, afgetobl van
harte, gekromd onder zijne zonde, verlan
gend naar de stille paden van viede.
Zijne houding is bijna vroolijk; de wan
hopige bik is uil zijne oogen verdwenen;
achl zij hebben heden een geheel andere
uitdrukking. Hij zegt tot Osyth:
«Gij weet niet, hoe veel goed mij mijn
gesprek met u op Ryvendale heeft ge
daan. Ik voelde mij nog dagen daarna
een geheel ander mensch. Maar het
oude gevoel keerde terug, en ik besloot
u te zien en van u te verkrijgen, dat
gij nogmaals een uwer betooverende pree-
ken zoudt houden. Weet gij, dat reeds
uw aanblik in de kerk mij reeds goed
scheen te doendaarom was het dat ik
var. middag wederom kwam. Ik zoude
vreezen te vertellen, hoe lang het geleden
is, sedert ik tweemaal op een dag ter
kerke ging.*
Osyth zoude gaarne een antwoordt
geven, maar er vallen haar geen woor
den in. Zij is zwijgend en verward.
Lord Ryvendale vat den draad van het
verhaal weder op hij is zelden ver
legen om een woord.
«Ik heb nagedacht over hetgeen gij
mij omtrent mijn verplichtingen hebt
gezegd, en gisteren avond bespraken mijne
zuster en ik de zaak nog eens; zij ge
looft dat, indien gij met haar wildet me
dewerken, er veei kan gedaan worden,
voor het welzijn der armen op mijne
gronden.*
«01 dat is goed van ut* spreekt Osyth,
en voor het eerst heft zij haar zachte,
bruine oogen tot zijn gelaat op.
«Goed van mij?* herhaalde hy«Wel,
voor welk een monster moet gy my
hebben aangezien, zoo gy er verbaasd
over zijt, dat ik eene zwakke poging
waag om uwe goede raadgevingen op
te volgen U
«O neen,* zegt zij, en wendt de oogen
weder af.
«Indien gij wist,* uit hij op lagen
toon: «hoe ik deze laatste dagen, sedert
ik u gezien heb, verlangde, hoezeer ik
verlangde een weinig meer waard te
zijn; vei langde, het verledene te vergeten
om op nieuw te beginnen.*
«O! waarom doet gij het niet?* pleit
Osyth zichzelve tot geestkracht dwingende.
«Waarom? Omdat ik gebonden ben
door eene keten, welke de menschen eer
noemen; eene keten, die mij zonder ont
ferming kluistert aan de gevolgen eener
vroegere dwaasheid, die my verbiedt aan
liefde of geluk in de toekomst te den
ken. O! als ik n durfde verhalen, hoe
mijne ziel naar een beter leven snakt,
hoe ik bunker naar den invloed van een
goede, reine viouw om mij anders le
maken als ik ben, om mij te redden van