NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht
voor preiser op reis.
binnp:nland.
No. 62.
Zaterdag 1 Augustus 1896.
Vijf-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BUITENLAND.
Feuilleton.
ortsche Courant
abonnementsprijs:
Per 3 maanden f 1.Kranco per post door het geheale Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
I nge/ondeii stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. .1. SLOTHOUWER. Amersfoort.
advertentien:
Van 1 6 regels f 0,40 iedere regel meer 6 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De opmerking is wel eens gemaakt,
dat liet vaak bittere ironie is de
kinderen eener lagere school duizen
den, tienduizenden en hooger te laten
verwerken, omdat er onder die kin
deren zoovelen zijn, die nog geene
honderden ooit de hunne zuilen kun
nen noemen. Wij voor ons hechten
aan deze opmerking geene booge be-
teekenis en wel om vei nlieidene
redenen, waarvan wij slechts noemen,
dat op dien grond heel wat onderwijs
zou achterwege kunnen blijven en
dat de verbeelding der jeugd te hoog
gaat voor de waarde van het slijk
der aarde of omgekeerd. Men meene
echter niet, dat liet werk van een
scholier steeds gedachteloos gemaakt
wordt. Wij herinneren ons nog uit
onze schooljaren, dat een mededicipel
ons bij de vei voeging van het werk
woord reizen (voyager) zeide: »dat
is nu een van die gevallen, waarbij
met altijd niet (ne pas) moet denken."
Wij hadden een poosje werk om
de bedoeling van het gezegde te
snappen, maar toen onze gedachten
meer op het niet reizen, dan op de
e van nous voyageons gevestigd wa
ren, antwoordden wij »'t is zoo, maar
als wij dan nu niet reizen, wij hopen
toch eenmaal te reizen (nous voyage-
rons)". En thans na twintig, dertig
jaren reizen wij, reizen wij meermalen
in 't jaar, maar reizen wij vooral in
dezen heerlijken tijd, dubbel heerlijk,
omdat liet de lieve zomer en tevens
de tijd der vacantie is.
Reizen't ideaal der jeugd, de
verlustiging van den kraehtigen leef
tijd, de ontspanning der gebondenen,
hoe lonkt gij onsIn kinderlijke
fantasie, in droomen, in gedachten
hebben wij gereisd, gereisd met Klein
Duimpje, met Gulliver, met Baron
Von Munchhausen, met Flilias Fogg,
met zoovele anderen, thans reizen wij
in werkelijkheidwij hebben gereisd,
wij reizen nogmaals en wij hopen nog
dikwijls te reizen. 4
Reizen geeft genot, kan een onge
kend genoegen verschaffen, maar
er komt eene groote maar bij of
juister er komen zooveel maren bij.
Vooreerstmen moet reizen, even
als de meest gewone en ongewone
verrichtingen, leeren, men moet reizen
gewoon worden om het eindelijk ge
woon te zijn en niet ten onrechte
wordteen bereisd man als iemand
van ervaring, als een bij uitstek prac-
tisch man aangezien. Hij is een te
practisch man, om u mede te deelen,
met hoeveel scha en schande hij soms
zijne ervaring heeft opgedaan. Zijn
stille glimlach om de vraag van het
boertje, dat een letoer naar Utert
wenscht en zijne behulpzaamheid voor
het oude, dat al vijfmaal gevraagd
heeft of dit nu Maartensdijk is, stem
pelen hem tot een bereisd man. Met
nadruk en toch kalm verzoekt hij te
Amstercam b.v. een biljet Antwerpen,
derde klasse, uia BreukelenRotter
dam en als de beambte hem vraagt:
»is dat hetzelfde, als via Nieuwer-
sluisRozendaal?" dan antwoordt hij
zonder aarzelen: »ja Mijnheer! dat
is hetzelfde;" hij weet precies welk
hötel hem past en in een paar uren
kent hij beter den weg in eene
vreemde plaats, dan een ander in
eene week. Reizen, veel reizen heeft
hem gevormd, 't Is een lust een waar
lijk bereisd man gade te slaan, 't is
een dikwijls te weinig gewaardeerd
voorrecht een bereisd man te zijn.
Ten tweede't genoegen eene reis
te doen, wordt vele malen overtroffen
door dat: er eene gedaan te hebben.
Dit geldt minder voor lien, die we
zenlijk bereisd zijn, want zij hebben
dit al reeds lang ondervonden, ook
minder voor hen, die uiterst zeldzaam
op reis gaan, want zij vinden reizen
eene soort van noodzakelijk kwaad
neen, 't geldt vooral voor hen, die
gewoon zijn een paar malen per jaar
een pleizierreisje te ondernemen, 't
Is waar, dat reizen alleen nog den
wijze niet maakt, dat opmerkzaamheid
en nadenken zelfs in een beperkten
kring den wijsgeer kunnen scheppen,
maar 't is ook waar, dat reizen den
blik verruimt, de opmerkzaamheid
scherpt en tot nadenken opwekt.
Vandaar dat bijna alle groote mannen
wilden reizen en gereisd hebben.
Als iemand verre reizen doet,
dan kan hij wat verhalen
en in dat verhalen over en na het
reizen schuilt het groots',e genoegen
van het reizen. Zelfs voorvallen, die
ons gedurende eene reis zeer onaan
genaam waren, kornen ons later als
aantrekkelijk voor, onbeduidende ge
vallen veranderen latei' in betrekkelijk
gewichtige gebeurtenissen.
Ten derde: men stelle zich op de
hoogte van de merkwaardigheden der
streek of streken, die men bezoeken
wil. 't Gebeurt vaak, dat men thuis
gekomen, eerst hoort, hoeveel beziens
waardigs men niet gezien heeft. Dan
zou men de afgelegde reis nog wel
eens willen overdoen Gewoonlijk
echter komt daar niet van en men
begint de reis als eene ten deele
verloren reis te beschouwen. Ook
kan men te veel willen zien, als een
dolleman eene streek doorhollen en
daardoor eigenlijk niets zien. Dit alles
voorkomt men, door het tijdig raad
plegen van sprekende of gedrukte
gidsen. Ook uit een tinantieel oog
punt beschouwd, zullen dergelijke
raadplegingen den pleizierreiziger ten
goede komen.
Ten vierde: 't was juist over de
reiskosten, dat wij iets wilden zeggen
Wie ontevreden wordt, als de uitga
ven hooger blijken te zijn, dan hij
berekend had, blijve vooreerst nog
maar wat thuis, want zijne ontevre
denheid zal herhaaldelijk zoo opge
wekt worden, dat hij een reizend
mopperaar wordt, reizend tot last
voor zich zeiven en voor anderen.
De volksmond zegt: op reis kan men
wel met de beurs in zijne handen
blijven staan, en daar is veel van aan.
Hoeveel gemakken worden ons echter
op reis niet. verschaft, hoeveel onaan
genaamheden niet bespaard door op
eenige guldens meer niet te zien!
Ten vijfdeneen, dit en nog meer
houden wij in portefeuille wij zouden
vreezen de voorgenomen reis van
reislustigen te bederven en wij wett-
schen hun zoo gaarne veel plezier
op reis. J- H.
Dr. Jameson »en zijn dappere collega's"
zooals de Globe hen noemt zijn
tot gevangenisstraf veroordeeld. Dwang
arbeid is buiten gesloten, maar zelfs
zonder dwangarbeid werd de straf te
zwaar geacht. Want op bevel van den
secretaris van binnenlandscbe zaken is
bepaald, melden de bladen, dat de ge
vangenen zullen worden beschouwd als
eerste-klasse gevangenen en als zoodanig
moeten behandeld worden.
Dat wil zeggen, dat zij niet in de ge
vangenis behoeven te werken, hun eigen
kleeren mogen blijven dragen, bezoeken
mogen ontvangen, brieven mogen schrij
ven, hun maultijd zich van buiten mogen
laten toezenden.
De gevangenen zijn vrij goed gehu
meurd, zegt de >Daily News." Toen
majoor Coventry vernam, welke facilitei
ten hun verleend waren, moet hij gezegd
hebben: i>zoo zullen wij het wel kunnen
oveileven."
Nu het vonnis is uitgesproken, wordt
ook meer aandacht gewijd aan het be
noemen der commissie, die een onderzoek
moet instellen naar het beheer der Brit-
sche Zuid-Afrikaansche Maatschappij. Het
is zeker, dat tot deze commissie zullen be-
hooren de heeren sir William Harcourt,
Lahouchère en J. E. Ellis. Ook worden
genoemd de namen van de heeren Bryce,
Dillon en John Redmond.
Intusschen hebben een aantal financi
eels autoriteiten van Londen ook reeds
beraadslaagd over de vorming der com
missie.
Er wordt gezegd dat zij de regeering
hebben verzocht in die commissie ook
te benoemen den heer Scot Montagu en
andere heeren, die bij de goudvelden be
trokken zijn. Want, wordt er gezegd,
van het Britsche kapitaal van vijftig
millioen, dat in Rhodesia gestoken is,
heeft de Chartered Company slechts voor
een bedrag van ongeveer vijftien milloen
bijgedragen, terwijl ongeveer vijf en der
tig millioen van het kapitaal is geleverd
door particuliere maatschappijen.
Woensdag-avond 8 uur (Spoortjjd)
kwam aan liet station te Baarn aan H.
K. H. de groothertogin van Saxen-Weimar,
ten einde gednrende eenigen tijd de gast
van H. M. de Koningin-Regentes op het
paleis te Soestdijk te zijo.
Even voor de aankomst van den trein,
waarmede H. K. H. de reis heeft gedaan,
kwam H. M. de Regentes, vergezeld van
freule Van Ittersum, op het station, en
zoodra de trein stil hield, begaf H. M.
zich in het salonrijtuig, om haar hoogbe
jaarde gast te verwelkomen.
Nadat op het perron de voorstelling van
de dames en heeren der wederzijdsche
hofhouding had plaats gehad, en ook de
burgemeester, jhr. mr. De Beaufort, korte-
lijk door de groothertogin was begroet,
begaven de vorstelijke personen zich naar
het gereedstaand gesloten rijtuig voor den
tocht naar Soestdijk.
De groothertogin leunde daarbij op den
arm van H. M. de Regentes.
Zoowel de groothertogin als H. de
Koningin-Regentes, werden hartelijk toe
gejuicht door het op hel perron veiza-
melde publiek.
Donderdagmorgen arriveerde te
Baarn met den gewonen trein van 10 u.
v. m. uit Engeland, via den Hoek van
HollandAmsterdam, H.D.H. Prinses
Elisabeth van Waldeck-Pyi morit, jongste
zuster van H. M. de koningin-Regentes.
De Regentes wachtte haar gast aan den
trein af en begroette haar met groote
hartelijkheid.
De ontvangst droeg een huiselijk ka
rakter.
Doordien de Harwichboot te laat aan
den Hoek aankwam, werd de correspon
dentie gemist met den sneltrein, die an
ders omstreeks half 10 te Baarn zou
hebben gestopt om prinses Elisabeth en
haar gevolg te laten uitstappen.
71)
«Heb ik u verschrikt?» spreekt hij.
terwijl hij snel naar voren komt: «Het
spijt mij zoo, ik zoude u deze poets niet
gebakken hebben, voor alles ter wereld
niet, indien ik gedacht had dat zij u
zoozeer zou doen ontstellen.»
Haar hart klopt hevig; haar oogen,
gewoonlijk zoo helder en vertrouwend,
ontwijken de zijnezij beproeft het, iets
te zeggen, maar haar woorden zijn nauwe
lijks verstaanbaar.
Riette ziet het wanhopig aanzij weet
dat de tijdelijke verwarring door Lord
Ryvendale bij hare tegenwoordige bezig
heid overvallen te zijn, geen voldoende
reden is voor den vreemden blik en de
zonderlinge houding harer zuster, en een
vermoeden, dat zij reeds sedert eenige
dagen heeft gekoesterd, neemt thans een
vorm in haar gedachten aan. Kind als
zij is, bezit zij toch eene zekere mate
van tact en haast zich ter redding.
«Kom mede,» zegt zjj tot Alsager:
»of gij zult mij in ongenade doen ver
vallen. Kom in het salon en wacht daar
geduldig af tot de podding gereed zal
zijn, het zal niet lang duren,» en eenigs-
zins verbaasd en moedeloos, gehoorzaamt
Lord Ryvendale aan haar verzoek. Als
Osyth hem een paar minuten later, nog
altijd zeer bleek, maar thans weder vol
komen tot kalmte hersteld, opzoekt,
springt Riette uit het raam, voorwen
dende, hare geliefkoosde kat, die door de
laan loopt, te vervolgen, maar in waar
heid de vlucht nemende, omdat zij over
tuigd is, dat er de een of andere bijzon
dere uitleg noodig is, om alles weder in
het effen te brengen tusschen het twee
tal, dat zij verlaat. Lord Ryvendale treedt
vooruit om zijne geliefde te gemoet te
gaan; hij maakt eene beweging, alsof
hij haar in de armen wilde nemen, maar
zij deinst teiug en legt slechts eene koude
kleine hand tusschen zijn begeerige vin
geren,
«Osyth, mijne lieveling! wat is er ge
beurd!» roept hij smartelijk en ontsteld:
»het was niet aldus, dat gij mij vaarwel
zeidel I»
In zijn schuldig geweten vraagt hij zich
reeds af of het mogelijk is, dat zij iets
zou hebben vernomen van zijn oplettend
heden voor Mrs Fairstar. Osyth is niet
iemand om van haar plicht terug te tre
den, hoe hard en bitter het volbrengen
daarvan haar dan ook moge zijn. En
nu hij voor haar staat, met meer, eer
der dan minder nog, van zijne oude
macht en betoovering over haar, aarzelt
zij niet de woorden te spreken, die den
doodslag aan hare toekomst geven zullen.
«Toen wij scheidden,» gaf zij op ge-
dempten toon ten antwoord, zonder naar
hem te zien, maar verre weg naar de
rozen en den ouden ceder ziende: «was
ik overstelpt, bij veriassing ingenomen.
Voor dat oogenblik dacht ik en
daarop aarzelt zij en iaat het hoofd
hangen.
«Dacht gij wat, lieveling?» roept hij
vurig«dat gij alles wetende wat gij
deedt omtrent mijn verleden, dat ik uwer
volkomen onwaardig was, gij toch bereid
waart u zelve aan mijne hoede te ver
trouwen, en te gelooven in mijne moge
lijkheid om beter te worden onder uwe
zachte leiding? Is het niet zoo? en
waarom zijn dan sedert dien uwe ge
dachten veranderd? Is er iets gebeurd,
heb gij iets vernomen, dat uw vertrouwen
in mij aan het wankelen heeft gebracht?»
«Neen,» antwoordde zij zuchtende:
«maar ik heb tijd tot nadenken gehad,
en ik weet thans dat ik nimmer iets
meer voor u kan wezen dan eene vriendin.»
«Maar pleit hij vurig: «heb ik u niet
beloofd, hebt gij niet mijn woord dat ik
op het punt sta voor eeuwig afstand te
doen van mijne mjjne betrekking tot
de Hertogin de Lallière? Ik zal nog lieden
den brief schrijven; gij zult hem zien,
voordat ik hem verzendt; zal dal u niet
voldoen?»
«Wat zal zij doen als gij liaar opgeeft?»
vraagt Osyth, Alsager voor het eerst in
de oogen ziende.
Hij schrikt, alsof hij gestoken ware
geweest. Dit te hooren van het meisje,
dat hem zoo ernstig gesmeekt heeft, zijne
zonde te laten varen; zijne zonde, het
woord dat tusschen hen gelijkluidend
met den naam «Viva» was.
«Ik weet niets van die zaken af,« ver
volgt zij, terwijl een zwakke blos haar
schoon gelaat verheldert: «Maar ik ver
onderstel ik zoude denken hebt
gij haar niet eenmaal beloofd dat gij
haar altijd getrouw zoudt blijven?»
Lord Ryvendale kleurt en antwoordt
eenigzius stijf: «Voorzeker zijn mannen
gewoon bij zulke gelegenheden vezeke
ringen af te leggen, ofschoon de beide
partijen waarschijnlijk overtuigd zijn, hoe
weinig verbindend zij zijn.»
«En gelooft gij,» vraagt Osyth, hem
nogmaals aanziende: «dat dal toen
gjj haar die beloften deedt, zij wist, dat
gjj niet van plan waart, ze ooit te houden?»
Lord Ryvendale blijft een oogenblik
zwijgen. Haar woorden brengen hem
levendig de herinnering terug aan zyn
hartstochtelijke geloften aan Viva: van
hoe hij haar eenmaal, by al wat hem
heilig was, gezworen had, haar getrouw
te blijven tot aan het einde zijns levens.
Zijn stilzwijgen is een voldoend antwoord.
«Dan,» spreekt Osyth op lagen toon:
«moest gij uwe belofte jegens haar houden.
Ik bedoel niet dat gij met haar moest
leven, maar gij moest wachten en iodien
zij ooit vrij mocht zijn, is het uw dure
plicht haar te tl ouwen.»
Lord Ryvendale voelt zich verstomd;
deze beweringen van de lippen van het
meisje, wier hart hij zoo volkomen ge
loofde te hebben gevonden! wier eenige
bezorgdheid vroeger scheen hem van
Viva te verwijderen! Geen oogen
blik valt het hem in te denken dat de
twee vrouwen elkander hebben ontmoet;
allereerst is hij overtuigd dat, indien Viva
hem van verraad verdacht had, het haar
onmogelijk ware geweest, het stilzwijgen
te bewaren, en in de tweede plaats is
het denkbeeld, dat zij naai het graaf
schap zoude gekomen zijn, en er een
onderhoud met hare mededingster zoude
hebben gezocht, eene handeling, waartoe
hij gezworen zou hebben dat zjj volkomen
buiten slaat ware geweest.