NIIUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht
Een Franschman in
Holland in 1719.
No. 69.
Woensdag 26 Augustus 1896.
Vijf-en-twintigste jaargang.
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
advertentieh:
BUITENLAND.
Feuilleton.
ortsche
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten inlezende» uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. .1. SLOTHOUWER. Amersfoort.
Van 1 rebels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Adyertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal bsrekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
IV (SLOT.)
Van bewondering opgetogen staart
hij op Amsterdam's haven met de
menigte schepen, en hij verhaalt van
de groote scheepswerven en van de
kameelen, die de zwaar bevrachte
schepen der Compagnie over Pam
pus droegen van Zaandam met zijn
1200 molens, waar iedere molen een
eilandje is, zooveel water is er; waar
hout gezaagd wordt en papier wordt
gemaakt en olie en kruit; waar pre
cies om het kwartier een schuit naar
Amsterdam vertrekt
Op de vaart langs de Vecht naar
Utrecht zag hij de menigte lraai
aangelegde buitenplaatsen, waarvan
hij deze beschrijving geeft. «Niels
op het eerste gezicht is aardiger dan
die buitenplaatsen behalve de net
heid, aan Hollandsche huizen eigen
en daarvan onafscheidelijk, geven ze
hun alle uitwendige versieringen om
ze aangenaam te maken ze zijn bijna
allen van buiten geschilderd, omgeven
met grachtjes, die in de tuinen tot
waterpartijen zijn omgewerkt met
standbeelden en latwerkgroote bos-
schen, .schoone lanen en de groote
schoonheden van onze tuinen kennen
zij niet; hun smaak is wat prullig
en zij zien dat voor een grooten tuin
aan, waar drie, vier lanen zijn rondom
een stukje stil water; want de ge
steldheid van den grond staat hun
geen springend, snelvlietend water
toe. Het meerendeel van die huizen
is gebouwd langs den weg, dat wil
zeggen langs het kanaal, waarop zij
een terras hebben, wat voor hen
aangenaam is en voor den reiziger
niet minder. Eén ding hinderde mij
maar, dat ik niet oogen had voor en
achter in mijn hoofd. De menigte
van landhuizen zal geen verwonde-
ling baren als men bedenkt, dat al
les in Holland handel drijft en op zijn
gemak gesteld isde minste han
delsman heeft zijn landhuisje, waar
hij een deel van het jaar dooi brengt;
ieder heeft zijn pleizierboot, waarin
hij stadwaarts gaat om zaken op de
beurs te doen, om daarna terug te
keeren naar zijn buitentje, waar bij
meer op zijn gemak is en bevrijd
van We bezwaren van het stadsleven,
zoo in strijd met de weekheid en ge
makzucht van het Hollandsch karak
ter. Vóór die nette landhuizen zag
ik de Amsterdamsche kooplieden in
kamerjapon op een armstoel gezeten,
met een gouwenaar in den mond en
naast hen een tafeltje met een com-
fooieen tabaksdoos, een trekpot met
thee, wat brood en kaas Ziedaar
hunne dagelijksche bezigheid op het
land dat is hun grootste genot."
Dan verhaalt hij eenige bijzonder
heden van Utrecht, door God, zoo
als men zeide, op vasten bodem ge
bouwd, en niet. zooals Amsterdam,
door nienschen, op palenhij ver
haalt hoe gezond het er is, hoe hij
den Dom beklommen had, enz. Hij
vertelt verder van Leiden met zijn
academie, van Delft met zijn Begijn
hof en het praalgraf van Willem van
Oranje, evenals dat van DeRuyterte
Amsterdam opgericht in een oude
kathedraal, ter plaatse waar het hoog
altaar had gestaanvan de fijne
Delftsche boter, van het arsenaal, de
fabriek van aardewerk, het carillon,
enz. Het schoone, deftige Haagje
trok hem bijzonder aan. Natuurlijk
bezocht hij Scheveningen en nam er
ook een bad. Hij leidt U de verga
derzalen van de Staten-Generaal bin
nen en besluit zoo
Een Franschman vindt zich in den
i Haag thuis; alles gelijkt er op de
Fransche sleden men treft er aan
een air van adel en grootheid, zoo
als men in andere steden niet vindt.
Van den Haag ging hij naar Rot
terdam, zoo heerlijk aan de Maas
gelegen, met zijn drukke handelsbe
weging. Aanstonds zag hij. !">e spoedig
deze stad, als zij zich kon uitbreiden,
Amsterdam zou overvleugelen. Het
gezicht op de Maas vond hij magni
fiek, en hij voorspeldelk ben over
tuigd, dat de handel zich eenmaal
van Amsterdam zal verplaatsen om j
van Rotterdam het, handelscentrum te
maken.
Over den gevreesden Moerdijk ging
hij naar Antwerpen, waar hij met
een zekere verlichting zijn aangeno
men kleeding afwierp, die hij nu zes
weken gedragen had. Den 28en Sep
tember kwam hij behouden in Parijs
aan. Op den weg van Amiens tot
Parijs ontkwam hij nog aan een groot
gevaar. De Fransche diligence, dus
geen Hollandsche boerenkar, kan
telde om door onachtzaamheid van
den koetsier, en wel kwam hij er i
zelf ongedeerd af. maar zijn reisge- j
noot had twee groote wonden aan
het hoofd.
Ten slotte wijzen wij er op, dat
onze reiziger natuurlijk ook over den
godsdienst spreekt, en zelfs zeer uit
voerig. Hij betreurt het, dat deze
schoone gewesten voor het katholi
cisme grootendeels waren verloren
gegaan, maar hij waardeert niet min
der de vrijheid die zijne geloofsge-
nooten hier genoten, en den geest
der verdraagzaamheid, die over het
algemeen bij de Protestanten lieerschte.
Nergens spreekt hij met eenige min
achting over andersdenkenden, hij
woonde hunne godsdienstoefeningen
bij. Hij vertelt, hoe Zondag 's mor
gens de poorten der stad gesloten
worden, opdat de goede burgerij zou
opgaan naar 'sHeeien huis, doch dat
vele rijke Amsterdammers, preek en
gezang vergetende, voor dag en dauw
in hunne phaëton de stad verlieten
om den Zondag op hun buitentje, door
te brengen.
Hij is geweest in de synagogen
der Portugeesche en der Poolsche
joden en geelt een beschrijving van
den dienst, en mede van een dienst
dien hij in de Grieksclie kapel heelt
bijgewoond, en verder geeft hij een
uitvoerig overzicht van den toestand,
waarin de katholieke kerk zich in
Holland bevond.
Had onze Franschman Holland be
zocht in zijn gouden eeuw, hij zou
nog meer reden tot lof gehad heb
ben. Nu reeds doet zijn taal het
Hollandsche hart goed, en brengt zij
ons in herinnering dien roemrijken
tijd van De Kuyter, die moedige jon
gens van Jan de Wit. De eenmaal
zoo fiere republiek zag hij verbasterd
en innerlijk zwak, ondanks uiterlijken
glans en praal. Handel en nijverheid
w aren niet meer wat ze in de vorige
eeuw geweest waren vöör en gedu
rende de groote oorlogen niet ver
schillende naties. Wel was de han
del nog aanzienlijk, maar hij kwijnde
vergeleken bij vroeger. De Hollander
w as rijk gewoiden en weelderigdie
weelde maakte hem maar al te zeer,
wat de Franschman zijn karaktertrek
noemt, «weekelijk" en was oorzaak
van dien beuzelachtigen smaak, waar
over hij zich vermaakte en ergerde
levens.
De Porte heeft blijkens een telegram
uil Konstantinopel aan de gezanten mede
gedeeld, ®dat zij een directe tusschen-
komst der groote mogendheden wenschte,
ten einde de iust op Creia te herstellen.*
Men mag daaruit bijna stilzwijgend de
gevolgtrekking maken, dat de Porte zich
reeds bij vooi baat neerlegt bij de rege
ling, welke door die gezanten zal worden
getroffen, vertrouwende waaischijnlijk dal
ieder het politieke evenwicht in hetOo>-
teD te zeer ter harte gaat. om door bui
tensporige eischerj dit in gevaar te
brengen.
Met een der door de gezanten inge
diende voorstellen schijnt de sultan zich
niet te kunnen vereenigen: dat, hetwelk
de oprichting beveelt van een cour de
cassation. Niettemin mag men verwach
ten, zooals uit Athene aan de Daily Tele
graph wordt gemeld, »dat binnen enkele
dagen de Cretenzer quaestie zal geregeld
zijn dat wil zeggen, natuurlijk, wan
eer zich geen onverwachte complicaties
voordoen.c
Eigenaardig is het, dal juist op het
oogenblik, waarop de mogendheden haar
best doen om de Cretenzer Christenen
te steunen, deze Christenen zelf zich
meer gedragen als de verdrukkers in
plaats van de verdrukten, terwijl de Mu
zelmannen zelf tooneu, dat rust en kalmte
hun zeer aangenaam zouden zijn.
De Christenen hebben 20 kleine Mo-
hainniedaansche dorpen verbrand, van
de inwoners yerscbeidenen vermoord, op
hun terugtocht nog een dertigtal plaats
jes in de asch gelegd en duizend stuks
vee gestolen. Niemand zal willen bewe
ren, dat zulk een optreden een kenmerk
van verdrukking isl
Daarentegen wordt de houding der
Mohammedanen aldus geschetst door den
heer Stanhope: »Er is geen Turk, die
zpgt, dat hij ooi log verlangt. De een
zoowel als de andere verklaart ongeveer
Wij willen vrede. Wij verlangen veilig
heid in het land. Wij wenschen be
schermd te vvoiden, zoodat wij ons van
de stad naai de op eenigen afstand ge
legen dorpen kunnen hegeven, zonder
gemolesteerd te worden. Sedert langen
tijd is dit het geval niet geweest. Wij
durfden niet alleen uit te gaan, daar wij
voortdurend door de Cristenen werden,
aangevallen, juist omdat wij Muzelman
nen zijn en zij een doodelijken haat
legen ons koesteren.
Het volgende verhaal, te schoon om
er iels af te laten of er iets aan toe te
voegen, geeft de Daily Mail van de vre-
des-ondei hadelingen van den heer Cecil
Rhodes en de Matabelen.
j>De heéren Cecil Rhodes, Dr. Sauer
en Colenbrander, vergezeld door den
specialen berichtgever van de Daily Mail
drongen door lot in het hart der Matoppo's,
ontmoetten daar de hoofden der opstan
delingen en ontvingen «le absolute onder
werping van Somabulana, Nanzoba, Men-
gula, Maleivi, Sikornbo Sikhota, Dliso,
Gunn, Nyanda, Biden vier en dertig
induna's.
76)
Gedurende drie weken, tenminste, had
Olto zich het hart gebroken gewaand
daaiop was zijn geest door het aanne
men eener uitnoodiging om in een zeer
aangenaam huis te vertoeven, weder op
geleefd, en was hij fraai op weg van
herstel geweest, toen de dood van zijn
oom plaats vond en hem een veel dieper
en blijvender leed veroorzaakte, dan
Riete's wispelturigheid had gedaan. Hij
was aan Sir George gehecht geweest en
geene gedachte aan de voorrechten, welke
hem geschonken werden door den dood
van den dierbaren man, kon het lijden
verzachten, waarmede hjj hem betreurde.
De lijd vertroostte hem, zooals hij dat
oud en jong doet over al wat gebeurt;
de tijd die, terwijl hjj ons wegvoert van
verleden smarten, er immer ook weder
nieuwe voor onzen wankelenden scbredeD
werpt.
Otto heeft Osyth noch Riette ooit te
rug gezien, sedert dien gedenkwaardiger!
morgen in den moestuinhjj heeft ge
reisd heeft op Desmonds Woods ver-
'oefd, maar Helmstone Park geene en
kele maal bezocht, sedert de begrafenis
van zijn oom. Hij draagt Riette geen
kwaad hart toe; in waarheid, hoe zoude
hij dat ook, de vergelding ziende, welke
dat wispelturige, kleine meisje heeft ge
troffen? Want het afzijn had Mr. Eger-
ton's hart niet warmer doen worden, en
het zij tot zijne schande verteld dat hij
zes maanden, nadat hij zijne trouw aan
Riette beloofde, voor het altaar stond
met de dochter van den kolonel van zijn
regiment, en spoedig daarop met haar
naar Indië vertrok' Het is vreemd om
te zeggen, doch bij het vernemen van
het trouweloos gedrag van zijn vriend,
gevoelde Otlo die brandende verontwaar
diging niet tegen hem, welke zijne vroe
gere broederlijke gehechtheid voor Riette
moest hebben te weeg gebracht. Inte-
tegendeel zeide hij hij zichzelven dat zij
het wel verdiende.
Sir Otto is thans een groot man, zeer
gevleid en gezocht: al de schoone,jonge
meisjes zijn in rij op de slavenmarkt der
wereld langs hem voorbij gegaan, en om
de waarheid te zeggen, het zoude geen
hard nootlot schijnen om toegewezen le
worden aan zulk een fraaien, mannelij-
ken, en vriendenlijken jongen meester.
Otto's inzichten over het huwelijk zijn
echter nog geheel onbestemd. Hij is het
met zichzelven nog niet eens wat beter
is; alleen loopend door het leven te gaan,
of te profiteeren van het huwelijksgeluk.
Zijn blikken gaan over al die sclioooen,
en hij is gereed zich te laten overhalen,
aan iemand zijne aandacht te schenken.
De maatschappij is een tijdperk ingetre
den, welks einde moeielijk te voorzien is;
het tijdperk, waarop getrouwde vrouwen
de rollen der jonge meisjes opnemen, en
de opmei kzaamheid en toewijding der
jonge heden voor zich alleen behouden.
Twintig of zelfs maar vijftien jaren ge
leden was eene coquette gehuwde vrouw
in Engeland eigenlijk eeue uitzondering;
thans staat de vrouw inderdaad met be
schaamd gelaat en is rampzalig, die in
de wereld afhangt van haar echtgenoot
voor de streelende oplettendheid, de
kleine zorgen, welke zij meent dat haar
toekomen.
Er zoude misschien wel iets ter harer
rechtvaardiging gezegd kunnen worden
als men den klimmenden afkeer van
mannen opmerkt om in het gezelschap
hunner vrouwen te worden gezien.
Otlo leerde de gebruiken van zijn
kringen en had zich gewaagd in eene
zeer aangename hofmakerij met onze
vroegere kennis, Mr. Fairstar. Hij was
volstrekt niet verdorven, maar er was
iets prikkelends in de zaak dal zijne ver
beelding betooverde en een aangenamen
glans aan zijn seizoen te Londen gaf.
Hij had het misdadig voornemen niet, de
schoone dame aan haar wettigen echt
vriend te onlrooven; tiij was bij deze
gelegenheid wijs genoeg om het woord
toe te passen dat »de grootste beloove-
ring eener getrouwde vrouw haar man is.»
Mr. Fairstar was volkomen onverschillig
voor zijn schoone viouw, zoo iets, dan
Zie advertentie op de 4de
pagina der ALlHELOOS€lI£
LINNEXFABBIKIi.
minachtte hij haar. Zij was zelfzuchtig
en buitensporighij was niet rijk. In
dien zij dwazen kon vinden, die hun geld
wilden verspillen, opera-loges, dure ver
maken, duizenden bloemen, hanschoenen,
enz. enz. was zij volkomen vrij 0111 van
hunne edelmoedigheid gebruik te maken,
zoolang hij haar niet betrapte op iets,
dat zijn eigen eer in liet spel bracht.
Hij was volstrekt niet omzichtig om zijne
minachting voor haar aan het publiek te
verbergen, en tooneelen van heftigen
huiselijken mud werden niet zelden aan
geboden aan een ieder, die op vriend-
schappelijken voet bij hen aan huis kwam.
De mannen kozen natuurlijk bare
partij, en indien hij zich niet in zijn ei
gen huis had bevonden, en zij niet be
wogen waren geweest door het schuld
gevoel, dat onveranderlijk de mannen
aangrijpt in de tegenwoordigheid van den
echtgenoot der vrouw, welke zij bewon
deren, zouden zij hem waarschijnlijk ge
schopt hebben of gepoogd dat te doen.
Mr. Faiistar smaakte een cynisch ge-
nol in de schroomvalligheid, welke hij
wist dat zijn geslacht in dat geval eigen
was en vermaakte er zich niet zelden
mede om zijn mededingers tot het uitersie
te brengen ten koste zijner vrouw. De
bekoorlijke Mrs. Faistar had een groot
zwak voor Otto. Hij was jong, schoon,
vol toewijding, en rijk. Zij had slechts
haar wenschen uit te drukken, en hij
vloog om deze te vervullen. Ilij zoude
eveneens haai bankier en juwelier ge
weest zijn, maar ongelukkiglijk had Mr.
Fairstar een dwazen afkeer dat zijne
vrouw japonnen en jtiweelen dragen zou,
die undere mannen betaalden. Hij had
haat tul haar onderlicht duidelijk ver
klaard wat zij moest aannemen en wat
zij moest weigeren.
Indien,» zeide hij: «de een of andere
dwaas zijn geld voor u wenscht te vei-
spillen, mag hij u loges zonder eind in
de opera of de cornedie geven; hij mag