NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht No. 87. Woensdag 28 October 1S96. Vijf-en-tvviiitigstc jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Het Hollandse! ia Zuid-Afrika. F euilleton. Amersfoortsche Courant abonnementsprijs: Per '6 maanden f 1.Franco per post door bet geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 O e n i. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. .1. SLOTHOUWER. Amersfoort. advertentien: Van 1 6 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advnrtentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Croote letters en vignetten naar plaatsruimte. Dat de Boeren 't overwonnen hebben, zal wie 't nog niet wist nu deze week wel gehooi d heb ben. Onder de verschillende ker- mis-deunen, die in Amersfoort bijna het laatst worden afgedraaid, is dit zeker, wel het minst ver velende. Voor een deel wel omdat die Boeren onze sympathie hebben, die dit jaar aanmerkelijk steeg. Hoe ook gescheiden door den breeden oceaan, en ofschoon staat kundig gescheiden, niettemin blijft een band ons met hen vereenigen, de band van bloedverwantschap, van godsdienst en van taal. Daar een Nederland in anderen vorm In beide landen een lange sliijd om een zelfstandig volksbestaan, die vele offers vraagt. Maar bier is gewonnen en daar strijdt men nog. Ja, ook die strijd met Jame son werd glorieus beëindigd, maai de kamp met Engeland bij lange na nog niet. De immigratie uit Engeland, waarbij die uit Nederland niets beteekent, gaat voort, het Engelsch dreigt het Hollandsch te verdrin gen, te absorbeeren, en het verlies van taal beteekent verlies van nationaliteit. Dat is een machtiger vijand en meer te duchten voor de Boers dan een groot leger met maxim-kanonnen. Tegen hellaatste moeten wij ze wel alleen laten optrekken, al is het met de ge ruststelling dat zij 't ook best alleen afkunnen, maar tegen het eerste gevaar moeten wij ze hel pen en dat is noodig ook. En dan hebben wij nog de voldoening, dat wij rustig bij ons haardvuur zittende nog wel de beste hulp hebben verleend, die maar moge lijk is. De oprichting van het taalfonds was de beste hulptroep uit Ho'land; wie daaraan geeft draagt een steen aan voor de versterking en bevestiging van het Transvaalsche staatsgebouw. En nu kunt gij nog op een andere wijze meewerken tot dat zelfde doel. Hoe dat kan, ver nemen wij uit een open brief van eenige Hollandsche Afrikaners aan hunne broeders in Nederland. Airikaners noemen zich met voor liefde in onderscheiding van de genen die Engelsch-sprekend zijn zij die Hollandsch spreken in Zuid-Afiika. Daartoe behooren ongeveer zeven tienden der blanke bevol king. In den brief wordt op het gevaar gewezen, dat Britsche invloed zich meer en meer in taal, letterkunde en zeden doet gevoelen, waardoor het geheel eigenaardig Afrikanerisme zich zou gaan verliezen en oplossen in de zee der Engelsche nationa liteit. Het Engelsch toch wordt op de scholen onderwezen en in de Wetgevende Vergadering en bij alle officieele lichamen ge sproken en in de beschaafde kringen veelal als conversatietaal gebezigd. Men vindt Afrikaners die met dezen toestand niet ontevreden zijn, maar de meerderheid rede neert anders. Zij zeggenwij willen het niet vergeten, dat de wortel van ons volksbestaan Ne- derlandsch en niet Engelsch is; laat ons met taal, letterkunde, kunst en wetenschap der Engel- schen ons voordeel doen, maar niet minder vasthouden aan onze moedertaal. Er wordt gearbeid om onze Hollandsche taal haar terrein te doen behouden. Op het theologisch seminarium leeren de studenten in het Nederlandsch te prediken, op bijna alle scholen in het Britsche gedeelte van bet land wordt het Hollandsch onder wezen. Bij openbare examina krijgt de taal een plaats beter dan te voren, in het parlement wordt naast hpt Engelsch Hol landsch gesproken naar verkie zing, terwijl gestreefd wordt de twee talen gelijke rechten te geven iti de gerechtshoven, telegraaf kantoren enz. Maar er is gebrek aan leeslust bij de Afrikaners en behoefte aan geschikte lectuur, nl. boeken en tijdschriften voor en door Afrikaners opgesteld, in hun taal en stijl en rekening houdende met hunne spreek- en denkwijze. Daarom hebben vijf mannen van goeden naam een maandblad dOiis Tijdschrift" in het leven geroepen. Dit wil geven wat den leeslust opwekken en bevredigen zal, interessante leer stof, schoone illustraties, lichtere en ernstige lectuur, voor ontspan ning en onderwijs. En doel is »Ons tijdschrift" te doen worden »een rijkvloeiende bron van volks veredeling, een steunpilaar te meer voor de instandhouding van Hol landsche taal, zeden en gebruiken in Zuid-Afrika." Wie deze pogingen wenscht te steunen moet inteekenen op dit tijdschrift, waarvan de prijs f5.50 per jaar, voorzeker niet hoog is. Hiermede steunen wij anderen en dienen wij een eigen belang, de verbreiding van onze schoone moedertaal. Op de gunstige ge legenheid werd reeds gewezen door prof. Quak 1887 in zijn rede ter opening van het 20ste taai en letterkundig congres. dIu Afrika dank zij de stoere, niet genoeg te waardeeren veerkracht der Boeren in den Transvaal staan de kansen weder schoon, om ons taalgebied uit te breiden. Kon daar in Zuid-Afrika, een grooter Nederland stand houden, welk uitgebreid veld zou er dan voor onze schoone en smijdige moedertaal zijn veroverdMet spanning en schaamtegevoel over onze eigen zwakheid en klein zieligheid. volgen wij steeds de kloeke daden van onze broeders daar in Afrika. Hun scherpe schoten hebben dubbel doel ge troffen zij hebben den Engelschen vijand tot staan gebracht, en ons zeiven opgewekt uit onze zeurige staatkundige atmosfeer, uit de modder van onze zelfgenoegzaam heid. Wanneer eens een groot vrij volk daar bloeiend zal leven: wanneer het scheppingsvermogen van onze taal daar fier zich kan ontplooienwanneer een dichter daar opstaat om de daden van dien volkstam te bezingendan zal het ons duidelijk worden, wat wij gewonnen hebben. De macht der taal zal dan een triomf vie ren." Ons taalgebied is zoo klein niet, het reikt ver over onze staats grenzen. Daarop mogen wij trotsch zijn immers wie zijne moedertaal lief heeft wenscht, dat hare kring zich uitbreide. En wie hare schoon heid gevoelt moet haar liefhebben. Of onze taal schoon en rijk is? Om onzen rijkdom te weten en te waardeeren hebt ge maar in te zien wat er reeds verschenen is van het groote woordenboek. Als die schatkamer gereed is zal eerst recht zichtbaar en voelbaar wezen, welk een rijken schat ons volk in zijn Nederlandsche taal bezit, Prof. Quack vergelijkt het met ons tooverachtig Rijks-mu seum, waarin onze schilderwer ken der 17de eeuw, onze Rem brandt met al zijn evenknieën, zijn geplaatst. In de galerijen van dit taaimuseum worden als dierbaarst kleinood, dat onze natie bezit, de kunststukken onzer taal vormen tentoongesteld. Ieder kleine burger zal hier het be wustzijn verkrijgen, dat hij van goeden huize is, en dies met wat meer fierheid zijn weg gaan. Daarin vindt gij de natie zelve, in al wat zij gedacht, gepeinsd, gedroomd, gevoeld, gebeefd, ge zucht, gewanhoopt, gejuicht en gejubeld heeft. Groot is van die taal het scheppend vermogen, groot hare macht. Hij die tot hoogen luister haar kan brengen, weet edele hartstochen op te wekken in de ziel van ons volk, geeft levenslust, opwekking, be zieling tot veel dat goed en edel is. En de dichter gaat nog veel verder, en voert ons als op vleu gelen naar hooger sfeer. Zijn taal is, schrijft Da Costa, het reus achtig orgel, dat, beurtelings zingend, trillend, bruisend, kwee- lend, smeekend, smachtend, scha terend en klaterend, onweerend en onweerstillend, kermend en jubelend, stervend en weder her levend, in eindelooze melodieën al de tonen van menschelijk ge voel en verbeeldingskracht door loopt." Blijven wij die moeder taal dienen met al ons vermogen, en steunen wij de pogingen aan gewend tot haren meerderen bloei 93) «Neen, mylord,* is het besliste ant woord. En daarop, zijn hart voelende zwellen van rechtmatige verontwaardiging tegen de zelfzucht zijns meesters, vermeet Fletcher zich iets voor eigen rekening te zeggen, «Indien gij wist, wat mijne arme meesteres had doorstaan, dan geloof ik niet dat gij dat alles weder voor haar zoudt willen oproepen. Ik geloof niet dal een man, die nog een hart in zich omdroeg, het zoude doen. Gy zijt ge trouwd, mylord, gij hebt zelf een kind, naar men mij zeide; laat mijne meeste res en den jongen meester met vrede. Gij kunt geen van beiden goed doen. Ik wensch u goeden dag, mylord,* en hg begint zicli te verwijderen. «Een oogenblik,* zegt Lord Ryvendale, -terwijl hij zich over Bertie buigt. «Wilt gy mij omhelzen, mijn jongen?* Bertie geeft een natten zoen ten ant woord; maar deze is toch zoet genoeg voor deD man, die voor het eerst het hart eens vader in zich gevoeld heeft. «Hoe heet gij?* vraagt hij aan het kind. «Kom, Master Bertie I* zegt Fletcher, beproevende het kind weg te krygen. «Laat mijn paard los!* roept de jonge overheerscher: «Ik wil den mijnheer mijn naam zeggen. Ik heet Berne Carl ton,* stamelt hij, terwijl Fletcher hem, voor ditmaal ongehoorzaam, wegleidt. Wal ook de bezigheid moge zijn, welke Lord Ryvendale met snell.- schre den naar Kensington voerde, deze mag thans wachten. Hij zet zich neder op een der banken, en volgt de verdwijnende gestalte van het kind met verlangende oogen. Op het oogenblik ziet hij een knaap voortdrentelen, die er armoedig uitziet, en schijnbaar geen ander oogmerk heeft, dan den tijd te dooden. Lord Ryvendale wenkt hem. »Kom eens hier, mijn jongen I* zegt hij: «hebt gij een paar uren over?* «Zoudt gij gaarne een souverein willen verdienen of bezit gij reeds meer geld dan gij weet te gebruiken?* De oogen van den knaap glinsterden. «Welnu,* vervolgt Lord Ryvendale, «gij ziet dat kind op een poney, met een man, die er naast loopt.* «Ja, mijnheer.* «Ik wilde dat gij ze op een afstand volgdet, en uitvondt waar zij wonen. Laat de man u in geen geval zien. Zoodra gij hen naar huis zult hebben gevolgd, spring dan in de eerste hansorn, welke gy kunt vinden en kom naai mij toe aan dit adres.* «Ja, mylord.* En de jongeling raakte zijn hoed aan en sluipt voort achter de boomen, op het spoor van Bertie en Fletcher. Daarop zet Ryvendale zijne wandeling r.aar Kensington voort. Fletcher is, terwijl hij in tegenover gestelde richting vervolgt, droevig ont stemd en verontrust van gemoed. Het is zoo lang geleden, sedert hij zijn vroe- geren meester zag; de betrekking tus- schen Lord Ryvendale en zijne meesteres was gedurende deze laatste jaren zoo geheel afgesneden geweest, dal zij byria geheel uil zijn geheugen was gegaan. Hij had geen oogenblik gedroomd dat, indien Lord Ryvendale hem op straat ontmoette, hij in het minst getoond zou hebben hem te herkennen, en dat wel het minst van al, wanneer hy zich met het kind bevond. Hij had gedacht dat zijne Genade zoo mogelijk nog veel meer verlangend zoude zijn, dan de andere betrokken partijen, om liet verleden te vergeten nadat hij getrouwd en op het Kasteel gevestigd was. Zoude hij zyne vervolging op nieuw beginnen? Zoude hij Fletchers arme meesteres, nadat zy juist verzoend begon te geraken met haar nieuw bestaan, weder geheel het erleden terugbrengen? Niet, indien hij het kon voorkomen I Maar hoe was zulks hem mogelijk? Hij zoude het aan Mr. Carlton vertellen, en met elkander konden zij misschien slagen, Lord Ryvendale te verhinderen, haar te zien of eeni e briefwisseling met haar te houden. Maar dan bleef de knaap er oog. Het was tien tegen één dat hij rechtstreeks naar zijne moeder gaan zoude eri haar alles vertellen van den vreemdeling, die hem van zyne poney had gelicht en gekust. Hij was zeker dat zijne meesteres hem daarna zou ondervragen. Welnu 1 als zij het deed, dan zoude hij haar een leugen zeggen. Het zoude een leugen om bestwil zijn. Hij zou zweren dat de heer niet Lord Ryvendale, maar iemand anders was, die veel van kinderen hield en het zyne had verloren. Hij wist dat het niet helpen zoude de knaap te verzoeken, het niet aan zijne moeder te vertellen; hy zoude het dan stellig doen, en er bestond thans nog kans dat hij alles vergeten zou in zyne opgewondenheid over het Park. Toen hy de deuren van Mr. Carltons woning binnentrad, voedde Fletcher niet het geringste denkbeeld dat hy huiswaarts was gevolgd door den spion van I.ord Ryvendale. Op den namiddag van dienzelfden dag wandelde Alsager door Albemarle-street. Er kwam een jongmeriscli uil een der huizen, toen hij daar voorbijging. «Hoe maakt gij het, GeorgeI* zeide Lord Ryvendale: «Ik zoude u gaarne spreken. Gaat j. ij ergens in het bijzonder naar toe?* «Neen! alleen maar naar de club! Ik zal met u terug gaan,* en hy opende de deur met zijn zaksleutel, eh ging zijn vriend in de woning vóór. Gedurende een oogenblik, nadat zy Lord Fairholine's kamer waren binnen getreden', was Alsager stil; daarop brak hij los: «Ik heb hein gezien; de heeilijkste kmap, dien gij ooit aanschouwd hebt. Ik zou hein herkend hebben, ook al was hij niet met Fletcher geweest: mijn hart had het mij gezegd. Voor van daag heb ik nooit geweten, wat het zegt, vader te zijn!" Lord Fairlioline werd zeer bleek, maar zijn vriend was te opgewonden, te zeer vervuld met zichzelven om het op te merken.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1896 | | pagina 1