NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. Belangrijk bericht! Nansen s reis naar de Roordpool DE DICHTERES. No. 96. Zateïdag 28 November 1896. Vijf-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. zestig cents. WACHT-TIJDEN. BINNENLAND. f euilleton. Amersfoortsche Courant abonnementsprijs: Per 3 maanden f 1.— Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 ('ent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 1 6 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Oroote letters en vignetten naar plaatsruimte. Wij zijn in de gelegenheid gesteld onze lezers ditmaal een hoogst belangrijk werk als premie te kunnen aanbieden n.l. door hemzelf beschreven, gëillustreerd, naar door hein genomen phoiographiën, tegen de luttele prijs van slechts Men haaste zich daarom de in dit num mer voorkomende bon met het bedrag aan ons bureau te doen bezorgen. De Uitgever. De legende verhaalt van een ster bij wien eens de begeerte opkwam, rnet zijn lichtgroet de aardkinderen te bezoeken. En hij trok hen door de oneindige ruimte, dagen lang, nachten lang vroeg nu eens aan een broeder: zal ik er niet spoedig wezen dan aan een zusterhoe ver is het nog naar de aarde? maar hij hield trouw vol en gaf den moed niet op, en de dagen werden maan den, de maanden jaren eindelijk, juist was honderd maal de tijdruimte voorbij welke de menschen een jaar noemen, daar zag hij de gezochte aarde en zijn volharding werd hem vreugde. Een eeuw moest hij wach ten tot hij vond wat hij zocht: een beminnelijk menschenoog, tot hem de vreugde bereid werd, zijn licht dat hij in zich droeg te kunnen mee- deelen aan hen, die er zich zoo gaarne aan verkwikken, de kinderen dezer aarde. Zulke tijden van afwachten, ge duldig hopen op een eindelijken goe den uitslag heeft de aarde nog en zal zij hebben zoolang de zon haar beschijnt. De edelste menschen had den die tijden, en altijd zal het zoo zijn, elke edele aibeid is in het eerst onmogelijk, maar wij weten ook: na geduld en volharding komt verblijden. Denk eens aan Mozes. Hoe brandde zijn ziel van verlangen om zijn volk vrij en gelukkig te makenEn hoe lang moest hij wachtenEindelijk sloeg het uur der bevrijding maar nu kwamen de veertig woestijnjaren, een lange, Lange wachttijdHel volk stond aan de grens van het beloofde land, en hij mocht het van den berg Nebo aanschouwen. Zijn wachten werd hem tot vreugde, hij eindigde met een loflied. Zulke tijden hebben volken en sta ten uit een klein begin moeten zij zich omhoog werken tot het groote, uit slavernij tot vrijheid, uit verdeeld heid tot eenheid leder mensch heeft ze. Is de jeugd er niet een? Een gelukskind noemt het spiookje het kind, dat dóór een goede fee gekust steeds en overal vroolijk is en blij maakt ieder dien het kust. Een ge lukskind nu is elk kind, waarop zal het dan wachten Voor duizend jaren zoo verteld een oostersche sage kwam een arme vreemdeling in Schirwanmaar overmoeid arbeidend vergaderde hij schatten en merkte niet, dat intus- schen zijn jeugd verdween. Als nu de sneeuw zijn hoofd bedekte greep hem de begeerte aan, nog eenmaal den grond te zien waai- hij arm ge boren werdhij pakte zijn schatten bijeen en maakte zich op om Schir wan te verlaten. Doch de vorst trad hem tegen en eischte de goederen terug die hij in zijn land verworven had. Daarop antwoordde gene met één schat ben ik hier heengekomen, die mij onder uwe heerschappij ver loren ginggeeft gij mij dezen weder dan laat ik u gaarne de andere Geef mij mijn verloren jeugd wederGelijk die oude heeft reeds menig mensch geroepen, geklaagd, en zich beklaagd dat de terugweg naar het kinderland achter hem gesloten bleef. En toch, toch is de jeugd een tijd van wach ten, hoop en belofte, een tijd van knoppen en bloesems, en het is een wet der natuur, dat op den bloesem de vrucht volgt. Jammer alleen als bloesems afvallen. De jaren komen, de mensch staat midden in 't leven. Ook de jaren van den mannelijken leeftijd zijn een wachttijd. Waarop dan wachten? Op de vrucht. Wie zaait zal oogsten. «Dat gaat niet altijd op", hoor ik zeggen, »de vruchten blijven wel eens uit." Ja, wie alleen met de materieele zijde van het leven rekening houdt, heeft niet altijd vruchten te ver wachten. Wel echter wie doen als het meisje uit het sprookje, dat sluitelbloemen plukte als oogentroost voor de blinden, maar den sleutel dien de wortels der bloem omvatten, den sleutel tot het glinsterende goud en zilver onaangeroerd liet. Een diepe zin ligt daarin. Oogentroost voor de blindeneen ieder kan in zijn omgeving goed doen voor zijne medemenschen en voor die na hern komen. Is dat niet een zaaien op hope, een tijd van afwachting voor het slagen? En weten wij ook niet; of wij slagen, of onze verwachting, ons hopen vervulling vindt het zaaien eri arbeiden geeft ons leven eerst recht inhoud en doel. Eindelijk komen de dagen der ver vulling voor eenieder, ook voor ons. En toch, wanneer ook het hoofd ge bogen wordt onder den last dei- jaren, wanneer ook de moede handen niet meer werken ook deze laatste dagen zijn nog dagen van zaaien. Worden dan niet de jonge, lichte spitsen van den denneboom door de oudere, donkere takken gedragen? Zij hooren bijeen, de eene zijn de dragers van de andere. Zoo staat ook de ouderdom nog in het volle menschenleven, verlichtend en steu nend Vóór den lichttijd een wachttijd, deze wet kunnen wij leeren van de sterren des hemels en de sterren dezer aarde. Wachten, geduldig maar terwijl onvermoeid, volhardend bezig volharding vindt belooning. Wij zijn gemeenlijk zoo haastig gebakerd. Als wij iets goeds aanvatten en het slaagt niet heel spoedig naar wensch dan laten wij het er bijspringen van het een op het ander en er wordt nooit iets groots en nuttigs ten uit voer gebracht, en in plaats van voor uitgaan een kreeftengang. Vergilius werkte voor één boek zeven jaren, Montesquieu vijfentwintig voor een dat men in zestig minuten- doorleest. «Indien ik een berg opbouw," zeide Confucius, «en ophoud vóór de laatste mandvol aarde op den top is aangebracht, dan is mijn werk mis lukt." «Een Chineesch student, door her haalde mislukking ontmoedigd, had in zijn wanhoop zijn boek wegge worpen, toen hij een arme vrouw zag, die bezig was een stuk ijzer over een steen heen te wrijven, om er een naald van te maken. Dit voor beeld van geduld deed hem met ver nieuwden ijver tot zijn studie terug- keeren en hij werd een der grootste geleerden van China." In 't algemeen is het leven van alle waaldijk groote mannen een leven geweest van ingespannen en onop- houdelijken arbeid; de eerste helft huns levens was gewoonlijk hun wachttijd. Zij zijn die sterren der aarde van welke wij leeren kunnen, dat niets bestand is tegen den arbeid van dagen en jaren. In hel laatste No, van de Illustration komen eenige gravures voor, belrekkelijk de reis onzer Koninginnen. Op de groote gravure op de 1ste pag. ziet men een afbeelding van het bezoek, door H.H. M.M. aan de abdij de Hautecombe (bij Aix-les-Bains) gebracht. Men kan niet zeggen, dat de Regentes gelijkt. Op een binnen-pagina vindt men kleinere af beel dingen: een portret der jonge Koningin, dezelve voor een open raam gezeten, bezig een aquarel te maken naar een paar ossen, die een boerin vasthoudt; eindelijk nog het station des Corbières. Bij de platen is een bijschrift, dat wel aardig en galant zelfs gesteld is, maar toch blijkbaar niet geheel zaakkundig, naar ons toeschijnt. Zoo wordt daarin verteld dat men in de buurt van Pugny les Corbières reeds dadelijk verrast wordt door veel helder gewasschen linnengoed, aan touwen opgehangen. De Koninginnen n.l. zoo heet het hebben uit Hol land hare waschvrouwen herwaarts mee genomen. Voorts wordt verteld, dat de Regentes den morgen voor haar schrijftafel met paparassen doorbrengt, dat de jonge Koningin reeds om 8 uur gamma's speelt op de piano, daarna aquarel leert, dan alles vdör de lunch gevolgd door een ouden dienaar, die haar k^na niel bijhouden kan, bergtochten maakt tot aan de sneeuw, 's Middags maken de vorstinnen wandelritten. De schr. ein delijk hoopt, dat de Koninginnen van hun verblijf in dit hoekje van Frankrijk even liefelijke herinneringen zullen mee nemen, als zij daar achterlaten. De Fiyaro heeft het thans over 't huwelijk onzer Koningin. Het blad weet de geruchten tegen te spreken, die in de Eclio de Paris en elders geschreven wor den. Er is van al die plannen niets aan. Nu, we hebben er nooil aan getwijfeld. Het blad kan uit zekei e bron de volgende punten vaststellen: le, de jonge koningin YVilhelmina denkt er volstrekt niet aan om voor haar 18de jaar te trouwen en zij is nu nog maar 16 jaar; 2e, Zij zal alleen huwen met een prins van vorste- lijken bloede; 3e Zij zal alleen eer. Pro- testantschen prins trouwen, want ds. Van der Flier, de Hollandsche hofprediker, heeft van haar een strenge calviniste gemaakt. Zij is vast overtuigd, dal Zij de beschermster moet zijn van het Her vormde Geloof, evenals dat vroeger was Haar gioote voorvader Willem de Zwij ger, voor wien zij een hartstochtelijke vereering koestert. Aardig dat men in het buitenland altjjd beter van ons op de hoogte is dan wij zelf. 2) Daar deden we niets dan rijmen, en de juffrouw zeide ons steeds, dat onze pnan- tasie er door opgewekt werd. Het was dikwijls een vreeselijke arbeid, rijk aan kwellingen, als we bet met het gansche alfabet probeerden, alvorens we het juiste rijmwoord hadden gevonden. Zoo gezellig keuvelende naderden zij hel hoofdstation. Onze vriend was op getogen. Dat was nu eens een opgeruimd, vroolijk natuurkind; zoo iets viel in zijn smaak. Zy was daarbij nog mooi. George staarde in haar donkerblauwe oogen, die bij elke geestige opmerking, waarvan zij oogenblikkelijk de strekking begreep, levendig schitterden. Te spoedig naar hun zin hadden zij de plaats hunner bestemming bereikt. De locomotief liet haar schel gefluit hoo ren, de commis-voyageur rekte zich laog uit, de oude juffrouw begon om zich heen te grijpen, om haai pakjes te ver zamelen en keek met meer argwaan dan ooit. Men was te B*** gearriveerd. De jonge dame werd van het station afgehaald. Bij het afscheid nemen reikte zij George ongedwongen de hand, als aan een ouden bekende en toen hij in de vigelant zat, was het hem duide lijk, dat hij voor de eerste maal van zijn leven erg, erg verliefd was op een onbe kende. Hij had niet eens naar haar naam geïnformeerd, en wist niet het minste of geringste van haar, wat hem op het spoor zou kunnen brengen. II. Hoe innig blij was zijn goede moeder, toen zij hem na een langdurige afwezig heid terug zag. Eri den volgenden dag vertelde zij hem van de goede hoedanig heden van het meisje, dat zij voor hem uitgekozen had, en zij verhaalde hem, hoezeer zij bevriend was met de familie en dat het zoo aardig wezen zou, als Francisca Lips en hij eens een paar mochten worden. George deelde die opinie volstrekt niet en gaf te kennen dat hij geen femme savante wilde hebben. »Ja maar,« merkte zijne moeder aan, «zij maakt dagelijks slechts een enkel versje; dal kan toch zooveel kwaad niet?c George verborg zijn gelaat in de handen. «Dagelijks een< zuchtte hij, «dat zijn er in een jaar 365> en in een schrikkeljaar nog een meer. Dat zou een aardig vooruitzicht zijn. Neen! moe der, daar komt niets van.» In levendige trekken schilderde hij haar het leven af, dat hij zou leiden aan de zijde van een dusdanige viouw; dat hij de kinderen zou moeten wiegen en voor den pot zor gen. De goede vrouw hield echter slaande, dat «Francisca niet zoo zoude zijn.» Te vergeefs bewees hij met wijsgeerige scherpzinnigheid, dat eene vrouw, die dagelyksch een vers maakt, van zoo'n aard is, dat men daarmee een duistere toekomst te gemoet gaat. Nog dienzelfden dag begon hij een onderzoek naar zijne schoone onbekende in le stellen. Zulks had echter niet het gewenschte gevolg. Dit sloeg hem ter neer. Ook zijne moeder was Diet in haar humeur. «Weet ge het, George!» begon ze den derden dag, «ik kom zoo juist van de familie Lips; bet is gedaan met mijn plan. Ook Francisca wil je niet hebbeD, ze heeft het zonder omwegen aan hare ouders en mij te kennen gegeven. Gij zijl haar te oud, en daarbij, ze kent je niet eens. Gij te oud 1 Neen, die is mooi. Voorts heeft ze je eens voor je tijdschrift onder den naam Angelica verzen gezon den, waarop gij onder de rubriek «Cor respondentie» heel grof geantwoord hebt.» «Die zotte Angelica,» viel George haar in de rede en wreef zich in de handen, «die is het dus! Ik dacht het alhaast, dat het Francisca Lips was. O, mijn hemel I Zou die mijne vrouw moeten worden dat zou toch een prachtig mooi huwelijk geweest zynl» «Nu ja,« vervolgde de moeder, «dat is zij, en zij heeft gezegd, dat zij zoo'n kniesoor niet tot echtgenoot wilde heb ben. Het fraaiste echter is punt drie, waarom ze je niet verkiest. Zij bemint reeds iemand anders; alleen weet zij zijn naam niet, zij heeft hem nog maar een maal gezien. Nu bid ik je!» Eu de goede vrouw werd rood van drift en hare muts linten vlogen in wanorde orn haar hoofd. Daarmee was de kwestie eener echt verbintenis lusschen Gecrge Land en zekere juffrouw Lips ter wereld uit. De omgang werf, zoolang hij bij zijn moe der logeerde, uit een welbegrepen gevoel van betamelijkheid vermeden, en George wachtte ?ich wel, in de nabyheid van de gevaarlijke straat te komen, vooral omdat hij niet den minsten aandrang gevoelde, om de «zotte Angelica» te lee ren kennen. Zoo brak de laatste dag aan, dien hij in B*** zoude door brengen. Voor dien avond had hij plan gemaakt, een bal bij le wonen, waarop de meest gedistingeerde families van de stad zoude veischijnen. Een zijner vrienden kwam hem afhalen. «Wil je niet het meest begaafde meisje van onzen kring mej. Francisca Lips leeren kennen?» vroeg zijn vriend, naar een groepje heeren en dames wij zende, die, naar het scheen, met genoe gen luisterden naai een jonge dame, en thans luide lachten. «Neen, neen, beste vriend,» zeide George afwijzend, «die is aan mijn redac- tioneele-snippermand te goed bekend I» «Maar jongen, wees toch niet zoo be deesd,» zeide zijn vriend lachend, nam hem onder den arm en stelde in het volgende oogenblik Dr. George Land aan de schoone oobekende uit den spoorweg-waggon voor, Een kreet van vreugde kwam over beider lippen. «U schijnt elkaar te kennen,» klonk het veibaasd. Inplaats van ergens op te antwoorden, gaven mej. Lips en George elkaar hartelijk de hand, en de «zotte Angelica» voerde den «ouden kniesoor» naar hare ouders, en allen lachten over het spel van hut toeval, dat beiden nu bij elkaar bracht en hen eerst vrees voor elkaar had ingeboezemd. Francisca kon

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1896 | | pagina 1