NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Officiëele Publication.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
Feuilleton.
No. 19.
Zaterdag 6 Maart 1897.
Zes-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJST WOENSDAG EN ZATERDAG.
Mrs. Blatchford's uiterste wil.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per po«t door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De BURGEMEESTER der gemeente
Amersfoort,
Brengt ter kennis van den Zeemilicien
verlofganger der lichting 1895:
JACOBUS KROES,
behoorende tot de Zeemilitie;
dat hij bij dezen wordt opgeroepen
voor opkomst in werkelijken dienst,
ten einde gedurende den tijd van vijf
weken te worden geoetend, waartoe
hij zich, voorzien van zijne bij vertrek
met groot verlof mede genomen muts
met lint, zoomede van zijn verlofpas
en zakboekje, op Vrijdag, den 2. April
1897, voor zooveel dit mogelijk is,
ten 12 uur des middags, behoort
aantemelden, bij den Commandant
van het schip sMarnix" te Willemsoord,
aan boord waarvan hij zal worden
geoefend.
Hierbij wordt opgemerkt, dat hij
zich hiertoe slechts dan den vorigen
dag reeds op reis behoeft te begeveu,
wanneer de plaats van bestemming
niet binnen één dag kan worden be
reikt; terwijl hij, die door ziekte ver
hinderd is op den bepaalden datum
aldaar aanwezig te zijn, zich onver
wijld na zijn herstel daarheen behoort
te begeven en zich alsdan moet ver
voegen bij den Commandant van het
Wachtschip aldaar.
Voorts wordt hij verzocht zich daags
voor zijn vertrek tusschen 9 en 3
uur, des namiddags ter Secretarie te
vervoegen, ten einde op den verlofpas
de noodige verklaring te doen stellen.
Amerrsfoort, den 3, Maart 1897.
De Burgemeester voornoemd,
F. D. SCHIMMELPENNINCK.
Nog altijd staat dezelfde vraag
op den voorgrond: »Wat zal Grie
kenland doen?"
Verschillende bladen bevatten het
antwoord, dat Griekenland vermoede
lijk op de nota dor mogendheden zal
geven. De correspondent der te
Athene verschijnende Politiken heelt
een onderhoud gehad met koning
George, die zich zeer openhartig over
den toestand uitliet, doch het open
baar maken van het onderhoud
verbood.
Daarentegen verklaarde de adjudant
des konings, de heer Thon, dat Grie-
kenlands antwoord op de nota o. a.
zou bevattenGriekenland is bereid,
binnen den door de mogendheden
vastgestelden termijn de Grieksche
vloot uit de Cretenzer wateren terug
te roepen, maar het bezettingsleger
van kolonel Vassos zal daarentegen
op Creta blijven.
Indien werkelijk zulk een antwoord
gegeven wordt, zullen de Grieken zich
kunnen voorbereiden op de blokkade
van den Piraeus; maar de mogend
heden kunnen, zegt de berichtgever
van het genoemde blad, er van ver
zekerd zijn, dat dan tegelijkertijd de
oorlog in Macedonië losbarst.
De nota is geheel in den geest van
het woelige volk, welks opgewonden
heid niet tot bedaren is te brengen.
Zelfs al wilde de regeering de troe
pen van Creta terugroepen, dan zou
zulks alleen ten gevolge hebben, zegt
de Atheensche correspondent der
Chronicle, dat kolonel Vassos alleen
terugkeerde, want alle andere officie
ren zouden beslist weigeren den koning
te gehoorzamen.
Bijna algemeen is men van oordeel,
dat de laatste hoop, als zou Grieken
land toegeven, thans verdwenen is.
De Secoio te Rome beweert zelfs van
een lid van het Grieksche ministerie
te hebben géhoord, dat Griekenland
a tout prix in het begin van April
den oorlog zal verklaren.
Van verschillende zijden wordt boven
dien nog het vuur der hartstochten
aangeblazen. Vooral de Italianen steu
nen henen er wordt verhaald, dat
Menotti Garribaldi in het geheim
20,000 man georganiseerd heeft, om
des noods naar Creta te vertrekken.
De Grieksche gezant te Rome heeft
verzekerd, dat 10,000 man binnen
een week voor het vertrek gereed
zouden staan, in geval er een oorlog
uitbreekt tusschen Griekenland en
Turkije.
De geestdrift heeft zelfs de Zwitsers
aangegrepen, die in een petitie, voor
zien van 425,000 handteekeningen den
president der Republiek hebben ver
zocht tegen de gruwelen der Turken
op Creta op te komen.
Griekenland en Turkije bereiden
zich beide met kracht tot den oorlog
voor. In Thessalië is een vrij sterke
Grieksche macht samengetrokken;
terwijl volgens de Standard, van
Turksche zijde 72000 man reeds aan
de grenzen geplaatst zijn, terwijl dit
getal binnen enkele dagen op 120,000
zal worden gebracht.
Uit Belgrado wordt geseind»In
verschillende plaatsen in Oud-Servië
hebben bloedige aanvallen plaats ge
had op Christenen. De Turken heb
ben in de nabijheid van Prilep, (Per-
lepe, een stad in het noorden van
Macedonië) een priester en twee boe
ren vermoord. Gewapende Arnauten
hebben bij Tetovo (in het vilajet
Monastir) een Servische bruiloft aan
gevallen en 17 personen gedood en
21 gewond.
Men schrijft aan de N. R. Cl.
Tengevolge van de invoering dei-
nieuwe wet op 's rijks personeele be
lasting hebben nu de gemeenten ter
zake van de opbrengst der opcenten
over den dienst 1896197 niets meer
van het rijk te wachten.
De gemeentebesturen dus, die ge
woon waren, b.v. in de rekening over
1895, te verantwoorden 8 maanden
(MeiDecember) over dat jaar, plus
4 maanden (JanuariMei) over 1896,
kunnen nu dezen regel niet meer
volgen ten opzichte van de rekening
over 1896, omdat de uitkeering slechts
loopt over 8 maanden en die voor
de overige 4 maanden (tengevolge
van de nieuwe wet) na 31 December
niet meer plaats heeft. Daardoor zal
in tal van gemeenten een tekort ont
staan, gelijk aan de opbrengst der
opcenten over 4 maanden.
In tal van plaatsen brengt dit eene
groote stoornis in de financiën teweeg.
Eéne gemeente b. v. zal, op den dienst
1896, een tekort krijgen van pl. m.
f 50,000.
Indertijd is gelijke moeilijkheid
ondervonden bij de veranderde wijze
van uitkeering van bet Vs van het
personeel. Men zit er nu weer zéér
mede in vele gemeenten en vooral
in die, waar hoogst zuinig moet wor
den geadministreerd, omdat er nim
mer batige saldo's van eenige betee-
kenis verkregen worden.
De Haagsche Ct. heeft het over
de kwade betalers, te weten over de
genen, die hunne belastingen niet be
talen. »De kieswet heeft," zoo zegt
zij o.a. nu de oogen voor dat althans
in de steden algemeen verbreide kwaad
geopend.
»Zij heeft den omvang leeren kennen
van de kwaal der belasting-ontduiking,
die tot dusver met lijdelijke medewer
king der ambtenaren op groote schaal
plaats had.
»En al hielden de kiesgerechtigde
wanbetalers zich nog zoo stillekens
achteraf, hopende of meenende dat
men hen niet zou opmerken en blijven
vergeten, dat is misgerekend, want
men heeft nu den toestand overzien,
en niemand die er onopgemerkt aan
ontsnapt.
»Laten wij dan hopen, dat het ge
voel van eerlijkheid, van fierheid en
eigenwaarde tevens zal ontwaken bij
die duizenden, die wel aanspraak zou
den willen maken op rechten als
staatsburger, maar rot dusver hun
plicht vergaten.
»De nieuwe personeele belasting
vermindert dien last voor den man
met een klein inkomen nog weer be
langrijk. De aanslagen over 1897 en
volgende jaren zullen nog aanmerke
lijk kleiner worden. Ook dat was een
billijke maatregel, al komt hij voor
een goed deel ten laste van den
middenstand, die 't naar verhouding,
ook al niet best dragen kan. Maar
laat dan nu tenminste bij het opmaken
van de kiezerslijsten in 1898 van hel
Nederlandsche volk gezegd kunnen
worden, dat het geleerd heeft, eerlijk
en fatsoenlijk »den keizer te geven
wat des keizers is."
Omtrent de discussie in de
Tweede Kamer over de kamers van
arbeid zegt de Arnh. Ct. het volgende:
Er is niet veel dringend werk voor
de Tweede Kamer en in zoover is
er weinig bij verloren, dat zij zich
lang bezighoudt met de Kamers van
Arbeid. De beraadslaging over het
ontwerp lezende, moet echter de vraag
rijzen, of dit wel de goede manier is
om eene wet te maken Geen men-
schelijk werk is volmaakt en ook de
ontworpen regeling betredende de
Kamers van Arbeid is dat niet;
maar 't is niet waarschijnlijk, dat zij
er beter op worden zal, wanneer bij
de bespreking er van elk lid daarin
veranderingen kan voorstellen en de
negen en negentig andere leden daar
over een beslissend oordeel vellen.
Het geheel moet er wel onder lijden.
Als eene commissie van deskundigen,
na rijp onderling overleg met den
Minister, een ander stelsel in over
weging had gegeven en daarover het
oordeel der Kamer had ingeroepen,
deze de keuze latende tusschen het
stelsel van de Regeering en dat der
commissie, dan zou dit tot een vrucht
baar resultaat kunnen leidenmaar
Naae hxt Enoelsch
van
HUGH CONWAY.
11)
"Speelde hij valsch?" vroeg Cuth-
bert.
"Dat doen ze allen, als ze kunnen,"
antwoordde de man eenvoudig. "Maar
hij deed het te onhandig. Ik hoorde
eensklaps een hoogloopenden twist. De
revolvers werden voor den dag ge
haald. Ik dook zoo diep als ik kon
in m'n stoel doe dat altijd, sir als
ge een vuurwapen ziet trekken
en toen ik een paar seconden later
me weêr oprichtte, was Ralph Blatch-
ford stervende."
«Welk een land!" zeide Cuthbert
sidderende.
«Ja, 't is een land, wóór men er
spoedig het leven bij in kan schieten
maar 't is er niet zoo erg als ge ver
moedt. Indien ze de valsche kaart
niet op het lijk gevonden hadden, zou
de man, die schoot, zijn opgehangen,
en in minder dan tien minuten in de
lucht gebengeld hebben. Maar zij
vonden de kaart, en nu had niemand
iets te zeggen."
«Welk een ontzettend einde," zeide
Cuthbert, toen hij weêr tot zichzelven
kwam, en hij zich de laatste woorden
van genegenheid en vergeving herin
nerde, welke Honoria Blatchford had
gesproken tot hem, dien zij in de
ijlhoofdigheid van het laatste oogen-
blik voor haar trouwvollen zoon hield
voor haar zoon, die reeds maanden
te voren als een gemeenen bedrieger
in een speelhol doodgeschoten was
"welk een einde!"
Maar alle twijfel was thans opge
geven. Hij wendde zich weder tot
zijn bezoeker.
»Ik ben u recht dankbaar voor uw
bericht," zeide hij. «Niemand wist
tot hiertoe, wat er van hem geworden
was. Gij moet me toestaan, dat ik u
voor de moeite, welke gij u getroost
hebt, schadeloos stel, en ik houd me
overtuigd, dat u eenige verfrissching
welkom zal zijn. Ik zal bevelen dat
men u wat brengt:"
Maar de man had zijn verhaal nog
niet geëindigd.
«Ik dank u vriendelijk, sir," zeide
hij. »Ik heb geen' behoefte aan geld,
doch ik kreeg gaarne wat te eten en
te drinken. Maar, Mr. Wrey, ik
heb u nog wat anders mede te deelen."
"Spreek op. Wat is het?"
"Zij droegen hem naar een' achter
kamer, sir; en ik dacht, de arme kerel
zal het aangenaam vinden als hij een
bekend gezicht ziet, dus ging ik naar
hem toe. Hij kende me toen nog
best. Ik bleef bij hem zitten tot het
was afgeloopen. Even vóór zijn ster
ven richtte hij zich tot mij. "Dick,"
zeide hij, maar lucht snakkende
«Diek, ik ben een duivel geweest, en
ik sterf als een hond. Ik heb ergens
in Engeland een vrouw en een zoon;
tracht ze op te sporen en breng ze
naar m'n moeder. Zij zal goed voor
hen zijn ter wille van mij, ofschoon
ik het niet verdien." Dit waren Ralph
Blatchford's laatste woorden, sir."
Cuthbert vernam deze woorden als
iemand, die een benauwden droom
heeft. Na zoovele jaren zou hij toch
uit zijn paradijs verdreven worden.
Een' vrouw een zoon! Het geval
deed zich voor, waarvoor de overledene
gezorgd had. Cuthbert staarde den
man eenige oogenblikken aan, zonder
dat het hem mogelijk was een woord
uit te brengen. Hij kende de men-
schelijke natuur te goed om er aan
te twijfelen, of de man wel de zuivere
waarheid sprak. Een' vrouw en een
zoondie er wellicht reeds op wacht
ten om van het vermogen, dat zoo
langen tijd het zijne geweest was, op
te eischen wat zij konden.
De overbrenger van deze kwade
tijding keek hem zoo onderzoekend
aan, dat hij zich zocht te beheerschen,
ten einde hem nog het een en ander
te vragen; maar toen hij eindelijk
sprak, was zijn' stem zoo veranderd,
dat zij zijn toehoorder als die van
een anderen man in de ooren klonk.
"Hoe komt het?" vroeg hij »hoe
komt het, dat ik nu eerst daarvan
hoor veertien jaren na zijn dood?"
De man zette een gezicht alsof de
vraag hem onaangenaam was.
»Ik werd den volgenden dag aan
gemonsterd voor Australië," zeide hij
"ik liet dus de zaak rusten tot tijd
en wijle ik het noodige geld bespaard
zou hebben om naar Engeland terug
te keeren. Maar jaar aan jaar ging
alles wat ik verdiende even gauw
weêr naar de maan. Eerst verleden
jaar had ik een gelukje, en toen be
waarde ik het. Ik ben nog geen twee
maanden in Engeland. Bovendien,"
liet hij er, bijna uitdagend opvolgen,
«Ralph Blatchford was geen boezem
vriend van meik kon heel Engeland
door niet gaan zoeken naar een' vrouw
en een jongen. Ik zag eens een'
advertentie hen betreffende in een
Sydney-courant."
«Waarom heb je daar niet op ge
antwoord