NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
BlENUNr
Dit Amerika naar Bolland.''
No. 52.
Woensdag 30 Juni 1897.
Zes-en-twintigste jaargang.
VERSCHUW1 WOENSDAG EN ZATEIIDAG.
F euilleton.
Amersfoortsche Cour
A B O NN E M E N T S P R IJ S
Per 3 maanden f 1.'Franco per post door bet geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentlën viermaal geplaatst worden sleclits driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Heerlijke gedachte voorden nering
doende zijne nering verzekerd te heb
ben Heerlijke, geruststellende ge
dachte: «wanneer mij een of andere
ramp treft die mij belet voor mijn
gezin of voor mijn persoon te arbeiden,
mijne neiing uit te oefenen, verzekerd
te zijn dat ik toeh in 't onderhoud
van mijn gezin of mijn persoon kan
voorzien door de wekelijksche uit-
keering die ik dan ontvang."
Waardeering verdienen, voorwaar,
de mannen die eene maatschappij in
't leven riepen, welke zoo'n verzeke
ring ten doel heeft
In dat opzicht begon niet te Alk
maar, maar toch dicht daar in de
buurt, n I. te Nieuwe-Niedorp, de
victorie. Daar ter plaatse werd door
de firma Vries, Visser fit Co. den
3. Juli 1891 de «NederlamVche Nering-
verzekering-maatschappij" opgelicht.
leder, onverschillig welk beroep of
bedrijf hij uitoefent, kan zich bij die
maatschappij, tegen eene geringe pre
mie, verzekeren, tegen de liuanciëele
nadeelen die onderscheidene ongeval
len tengevolge hebben. Onderscheidene
ongevallen zeggen wij, tiiel alle en
niet van allerlei soort.
In den beginne waarborgde de
Maatschappij den verzekerde de schade
die ontstaat, wanneer door brand,
storm, hagelslag, bliksem, gasontplof
fing, brandbluschwater of persoonlijke
ongelukken (liet hoofd der nering
overkomen) tijdelijk de verdiensten
uit de nering voortvloeiende, werkelijk
slilslaanovereenkomstig het regle
ment van den '22. September 1891.
Spoedig daarna echter bieek, door
welke omstandigheden dan ook, dat
wijziging van de reglementaire be
palingen noodig was, en den 9. Augus
tus 1894 werd dan ook een nieuw
reglement vastgesteld, volgens hetw elk
de verzekerde is gewaarborgd tegen
de schade die outstaai, wanneer door
brand, bliksem, gasontploffing, brand
bluschwater, de nering, het ambacht
of bedrijf van den verzekerde geheel
of voor een deel moet stilstaan, en
het nadeel door den verzekerde in
nering, ambacht of bedrijf geleden,
doordien deze, als gevolg van uitwen
dig geweld, in en door do uitoefening
van zijn bedrijf, een of meer der
volgende lichaainsdeelen breektsche
del, nek, sleutelbeen, schouderblad,
arm, hand, rib, bekken, bovenbeen,
onderbeen, voelbeen en knieschijf,
of één of meer der volgende liehaams-
deelen verliest, te weten: ai m, hand,
been, voet, vinger, teen of oog.
Niet iedere verzekerde schijnt met
die reglements wijziging Bekend, en
evenmin schijnen allen dc bewooi-
dingen der polis goed te verstaan.
Menigeen denkt eenvoudig: ik hen
in de Neriiigverzekering, dus als mij
een ongeluk treft dan heb ik recht
op uitkeering. Maar dat is niet het
geval. Men moet wel onderscheiden
het soort van ongeluk dat den ver
zekerde treft. Doet men dat niet,
dan staat in vele gevallen teleurstel
ling voor de deur. Ons zijn een paar
te dezer stede voorgevallen ongeluk
ken bekend, aan neringdoenden over
komen, die lid van de Neriiigverzeke
ring zijn, wel zeer ernstige ongeluk
ken, maar die - tot niet geringe
teleurstelling der verzekerden geen
grond opleverden om recht op uit
keering te erlangen. F>n smidsbaas
ontving een hamerslag op dt n top
zijner duim, en was daarmede gedu
rende eenige weken mooi en onder
heelkundige behandeling. Hij kon
zijne affaire niet zelf uitoefenen, en
om die toch voorl te zetten schafte hij
zich hulp aan.
Die man, verzekerd onder de wer
king van het reglement van 1891,
verzocht om uitkeering. doch op dal
verzoek werd door de directie afwij
zend beschikt.
Wanneer zoo berichtte de direc
tie de heer L. zich beroepen wil
op hel reglement van 22 September
1891 en zich gedraagt alsof hij onbe
kend is met de intrekking daarvan,
zal hij ook moeten riskeeren de nadee
len van dat reglement. Hij zal dan
moeten bewijzen dat zijn zaak wer
kelijk, dat is geheel gedurende be
paalden tijd heeft stilgestaan. Dat
bewijs nu kon de man natuurlijk niet
leveren. Juist had hij dien stilstand
door aanschalling van hulp voorkomen,
opdat zijne smidszaak niet zou ver-
loopeu. En bijgevolg kreeg hij niets.
Ilad hij zich beroepen op het regle
ment van 1894. dan had hij moeten
aantoonen dat het gekwetste deel
gebroken was of verloren geraakt.
De toepassing van dal reglement
van 1894 ondervond eene vrouwelijke
verzekerde, eene vleeschhouwerij uit
oefenende. Op een gezet oogenhlik in
de vleeschhouwerij bezig zijnde, had zij
't ongeluk, van een trapje glijdende,
met een vinger in een vleeschhaak te
blijven hangen, waardoor een wond
van zóó ernstigen aard ontstond, dat
zij zich onmiddellijk onder heelkun
dige hulp moest stellen, en die haar
verhinderde eenige weken lang iets
uit te voeren. Maar omdat genoemd
lichaamsdeel niet was gebroken of
verloren geraaktontving zij geene
uitkeering.
Wij kunnen ei niet genoeg op aan
dringen. dat ieder, wie ook, daartoe
in de gelegenheid, verzekere hetgeen
hij bezit en door eenig ongeval voor
goed of tijdelijk zon derven. Maar hij
die zich verzekert, wete wat hij doe:
wete vooial wal «Ie gevolgen zijn van
de verzekering die hij sluit; leze en
hei leze vooral goed de bewoordingen
der polis, die hem, vóór dat hij de
verzekering aanga, door den agent
wel zullen willen worden verstrekt.
Dan maar ook dan alleen, zal men
zich teleurstellingen besparen als die
welke wij hierboven hebben gerele
veerd.
Nieuwe ondersclicidiiigsteekeiien.
ingevolge een Kon. besluit van 24
Mei j.l. opgenomen in de St.-Cl.
No. 148 worden de hij Kon. be
sluit van 19 Juni 1822 ingestelde
gouden, zilveren en bronzen medailles
uit te reiken tot belooning van
rnenschlievend hulpbetoon - vervan
gen door ronde gouden zilveren en
bi onzen draagpeiuiingen van 30 m.M.
middellijn, vertoonende een verheven
krans van eikenbladeren, waaraan
bevestigd is eene koninklijke kroon
van gelijk metaal, en aan de voor
zijde de beeltenis van H. M. de
Koningin met bet omschrift: »\Vil-
helmina Koningin der Nederlanden",
en aan de keerzijde het randschrift:
»Vooi Monschlievend Hulpbetoon" en
het woord naan", waaronder telkens
de naam van den begiftigde zal wor
den gegraveerd
Vnorts wordt, met wijziging van
het Kon. besluit van 5 Mei 1877, No.
32. de medaille, als blijk van erken
telijkheid en goedkeuring toe te ken
nen aan hen, die door het aanbieden
van belangrijke geschenken of op
eenige andere wijze zich verdienstelijk
hebben gemaakt ten opzichte van de
verschillende wetenschappelijke en
kunstverzamelingen des Rijks, ver
vangen door een ronden gouden, zil
veren of bronzen draagpenning van
gelijken vorm en afmeting als boven
omschreven, doch dragen/Ie aan de
keerzijde het randschrift: Voor ver
diensten jegens 's Rijks Musea", en
het woord naait", waaronder insgelijks
telkens de naam van den begiftigde
zal worden gegraveerd.
De bovenbedoelde penningen zullen
worden gedragen op de linkerborst
aan een oiaiije-moiié hul van 3 rM
bieedte, hebbende in hel nndden eene
roode bies ter breedte van 7 m.M.,
welk lint niet zonder den draagpen
ning mag worden gedragen.
Degenen, aan wie de in bovenbe
doelde Kou. besluiten genoemde me
dailles reeds weiden geschonken, zijn
gerechtigd tot het dragen van den
nieuw iugestelilen draagpenning.
Behalve door <lo prinsen van
Solo en Koolei zal de Kroning van
II. M. de Koningin, naar wij verne
men, nog bijgewoond worden door den
sultan van Siak, die voor deze gele
genheid een costuum besteld beeft hij
de firma Van Kempen te 's Graven-
liage, van 10,900 guldon.
(N Bat. Hbld
Hoewel geene stellige mededee-
lingen mogelijk zijn, kan hêt als zeker
beschouwd worden, dat de ministers
besloten hebben, nu het Kabinet «Ie
taak waarmede bet opgetreden is,
volbracht beeft en de verkiezingen
afgeloopen zijn. hunne portefeuilles ter
beschikking van H. M te stellen.
De minister van builehlandsclie
zaken, jlir. mr Roëll, was j.l Maan
dag op het Eoo bij II M ter audiëntie,
vermoedelijk om als hoofd van het
Kabinet H. M. inet een en ander in
kennis te stellen.
Een «Ier berichtgevers van het
Udbl. die den Biesbosch bezocht,
schrijft: De schade, door don jongsten
stormvloed, alleen in den Biesbosch
veroorzaakt, wordt met inbegrip van
de schade aan kaden en watersteerin
gen op f 150,000 geschat.
Het water, dat do verschillende
polders instroomde, was brak, en
thans blijkt, dat al de te veld slaande
gi aangewassen daardoor bedorven
zijn. De hoeren kunnen liet land weer
opnieuw gaan omploegen.
Fidelia usque ad mortem.
DOOK
BLACK.
9)
Zij was een goede vrouw, ik heb
niets op haar te zeggen, door hare
drukke bezigheden vergat zij wel
eens mij eten te geven, doch zij heeft
mij nooit kwaad gedaan. Een week
lang, lag ik zoo vast in den stal, en
in dien tijd veranderde mijn geheelen
aard. Ik was altijd goedaardig en
vroolijk geweest. Ik was op eens kwaad
aardig geworden. Men merkte daar
niet veel van want ik lag meest in
mij zeiven gekeerd op het graf van
Karin. Ik keek gedurig den weg op,
ik vloog op bij ieder rijtuig dat na
derde. Hoe onzinnig het schijnen
moge, ik verwachtte ieder oogenhlik
dat Lars terug zou komen oin mij te
halen. Nu, geloof ik dat die hoop
alleen mij staande heeft gehouden,
dat ik anders van verdriet zou ge
storven zijn. Ach, de menschen pra
ten altijd over het vreeselijke van het
scheiden, dat dit zoo zeer doet. Zij
hebben er zelfs een lied op gemaakt.
Doch zij passen dat alleen toe op hen
zeiven, op de menschen. Zij schijnen
niet te begrijpen dat wij dieren even
lijn, somtijds zelfs nog dieper gevoelen
dan de menschen. Denkt gij dat het
niets voor ons is te scheiden van een
meester dien wij liefhebben, van een
huis waar wij ziju opgevoed, waar wij
het goed hadden, waaraan wij soms
jaren lang gewend waren? Als gij
dit wist, mensehen, dan zoudt gij u
niet met zoo weinig gevoel van ons
ontdoen. Iedereen roemt de trouw
der hondeu. Welnu, hoe dikwijls heb
ik niet hooren voorlezen: Een hond
te koop, onder zijne deugden werd
dan opgenoemd, zeer trouw aan zijn
meester. En diezelfde meester had
het hart hem te verkoopen! Wij
honden zijn trouw iu voor of tegen
spoed. Wij geven niet om geld of
goed. Wij geven alleen om onzen
meester. En al moeten wij met hem
door koude, wind en regen loopen,
somtijds zonder behoorlijk voedsel,
toch willen wij dien meester niet ver
laten voor een rijkeren. Ik heb een
hond gekend, wiens meester bedelde,
door den nood gedrongen, verkocht
hij zijn hond aan een rijk heer, hij
kreeg volop te eten, doch zoodra hij
in de gelegenheid was, ontvluchtte
hij het rijke huis hij liet het lekkere
eten in den steek, eu liep naar zijn
ouden, zoo armen meester terug.
Men heeft mij zelfs verteld, dat er
honden van verdriet zijn gestorven
op het graf van hun meester. Zij
wilden dat niet verlaten en weigerden
alle voedsel. Ik wil mij zeiven, als
hond, nu niet boven de menschen
stelleu, doch hebt gij ooit iets der
gelijks van een mensch gehoord?
Doch ik heb daar juist verteld, dat
mijn karakter zoo veranderd wasdat
ik door dat vastleggen kwaadaardig
was geworden.
Nu ik weder los mocht loopen,
leerde ik langzamerhand de geheele
familie Zoutman kennen. De vrouw,
goed van aard, altijd hard werkende,
van des morgens vroeg als zij opstond
tot des avonds laat, nog kleederen
verstellende voor het geheele huisgezin.
Trees, de oudste dochter, eene vroo-
lijke meid, die soms meer lachte dan
werkte, Klaas de oudste zoon, deze
had den aard zijner moeder, was altijd
bezig en ofschoon stil van aard, was
hij toch goedaardig; dan kwam Teunis,
een jongen van 12 jaar, deze hield
veel van mij en beschouwde mij als
zijn speelkameraad en het kleine Jan
netje die pas zes jaar was. Zij plaagde
mij altijd en trok mij aan mijne ooren
en mijn staart. Doch ik kon alles van
dat kind velen: zij deed mij denken
aan de kleine Alida, die ik in mijne
vroegste jeugd gekend had. Alida
had mij echter nooit geplaagd, doch
ik heb oudervondeu, dat het met kin
deren even als met de menschen is.
Men vindt er verschillende karakters
onder en de meesten hebben hunne
kleine gebreken. Toch is het nog
eene eigenschap van mij gebleven, dat
ik zooveel van kleine kinderen kan
velen; als een groot mensch mij aan
mijn staart of ooren trok, zou ik hem
denkelijk bijten, doch van kinderen
neem ik dat zoo kwalijk niet. Op
zekeren dag liep ik met Jannetje op
de prairie, zij had een stuk brood in
hare hand, waarvan zij gedurig een
hap uam, toen er op eeus een groote
hond aankwam, die haar het brood
af wilde nemen. Zij begon te schreeuwen
en liep hard weg. De hond liep haar
na. Nu moet ik eerst nog vertellen
dat ik zelf zulk een honger had eu
ook geweldig trek in dat stuk brood
had, maar het kwam niet in mij op,
om het haar af te nemen. Toen ik
dus het lage gedrag van dien grooten
hond zag, hoe hij dat kleine kind haar
brood wilde afnemen, werd ik gewel
dig boos daarover, en zonder mij te
bedenken dat die hond zoo groot was,
vloog ik op hem toe eu beet hem in
ziju oor. Nu keerde hij zich om en
viel mij op mijn rug aan. Ik wor
stelde mij los. Nu begon er een ver
woed gevecht.
Jannetje begon hevig te gillen.
Teunis hoorde dat, want die kwam
hard aanloopen. Ik werd erg gebeten
en zou het misschien verloren hebben
doch Teunis riep, sa, sa. Dollar, pak
i hem, en 't was alsof dat mij nieuwen
I moed gaf, ik pakte hem ten laatste
iu zijne keel beet. De houd maakte
nu een akelig benauwd geluid eu
I Teunis trok mij van hem af, doch ik