NIEUWE
"IÉT Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Dil Amerika naar Holland.'
No. 59.
Zaterdag 24 Juli 1897.
Zes-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
OUDERDOM EN JEUGD.
Feuilleton.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
3 maanden ƒ1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Per
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIEN:
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Er bestaat een voorstelling, alsof
er tussche.i die beide een gespannen
verhouding zou heerschen iets dat
bijna gelijkt op een oorlogstoestand.
In het alledaagsche leven bemerkt
men daar weinig vanmenschen van
verschillenden leeftijd kunnen vrijwel
met elkander opschieten, en als dat
zoo niet is zijn er andere oorzaken
in het spel. Maar een wezenlijke
strijd openbaart zich op het gebied
der algemeene belangen, dat van de
maatschappij en van den staat,
evenzoo op dat van de kunst, straks
misschien ook van de wetenschap.
Van den eerbied, voorheen gekoe
sterd voor grijze haren, is nergens
veel overgebleven, en de tijd, waarin
het woord des ouden mans de waarde
had van een orakel, is sinds lang
vervlogen.
Althans, zoo zeggen de klagers.
En zoo wij hun, ter wille van de
billijkheid, gelegenheid geven die
klacht nader toe te lichten, dan komt
er heel wat kijken.
De jongeren laten we den leef
tijd van dertig jaren als grens aan
nemen en rekening houden met de
wet van den geleidelijken overgang.
de jongeren hebben alle wijsheid
in pacht. Hun is, als bij intuïtie de
waarheid geopenbaard naar welke wij
beweren nog altijd te vergeefs zoe
ken. Waar zij het woord voeren,
voegt ons een bescheiden zwijgen
hun streven alleen wijst te de volgen
richting aan, en hun behoort de lei
ding toe.
Dat is het uitgangspunt van de
grief, en al het overige volgt daar
vanzelf uit: een waanwijze verwer
ping van de denkbeelden, door meer
bejaarden voorgestaan, een bluflerige
zelfverheffing, een brutaal op zijde
dringen van anderen, om voor zich
en de hunnen plaats te maken.
Klachten van deze soort hebben
gewoonlijk, bij den opgezwollen vorm
waarin men ze elkander overbrengt,
een grondslag van waarheid. Laten
we trachten, door afscheiding van
den eerste, de laatste te vinden.
Eerbied isóf een afgedwongen
huldebetoon óf een openbaring van
wezenlijke hoogachting. De Ooster-
sche despoot verlangt dat zijn onder
danen zich voor hem in 't stof
buigen, al verwenschen zij hem in
hun binnenstede uitwendige ver
tooning is hem genoeg om zijn ijdel-
heid te bevredigen, om het overige
bekommert hij zich niet.
Van eenigszins gelijken oorsprong
ofschoon natuurlijk van minder slui
tenden aard is de traditioneele onder
werping van de jongeren aan de
ouderen. In het Germaansch fami
lieleven was de oudste man het hoofd
van zijn stam en bij de Grieken en
Romeinen gaf hooge leeftijd aanspraak
op hooge onderscheiding. In het
oud-Romeinsch recht waren zelfs aan
het gezinshoofd bevoegdheden over
het leven en de vrijheid zijner kinderen
toegekend.
Wij zullen niet beweren dat er in
deze eeuwenoude, door moderne
rechtsbegrippen alleen gewijzigde op
vatting der wederzijdsche verhou
dingen niets is, dat verdient bewaard
te blijven de voorrang, in velerlei
opzichten aan den ouderdom toege
kend, is alleen reeds als beleefdheids
vorm te waardeeren. Doch onjuist en
schadelijk is de meening, dat grijze
haren op zichzelf reeds aanspraak
op eerbied geven, en niemand heeft
het recht zich er op te beroepen als
grondslag voor eenigen eisch. In
den engen familiekring is daaraan
verbonden het denkbeeld van verplich
tingen, opgelegd door dankbaarheid
en liefde volkomen waar, doch dan
is ook iets voorafgegaan, 't welk
die beide heeft doen geboren worden.
We hebben niet lief, om aan een
bevel te gehoorzamen we zijn niet
dankbaar, omdat het een plicht is
wie het een en het ander eischt, als
een hem toekomend recht, is op den
verkeerden weg. Evenmin kunnen
we achting bewijzen op commando
zij is het natuurlijk gevolg van den
indruk, dien liet karakter en de han
delingen van anderen op ons maken
zij ontwikkelt zich vanzelf, zij groeit
en plant zich voort, naarmate die
indruk dieper is en zij, die hem onder
vinden, meer ontvankelijk daarvoor
zijn, dat wil zeggen op een hooger
peil van zedelijkheid staan.
Eerbied is een vorm van achting.
Wie dien vraagt, alleen op grond
van uitwendige omstandigheden, onaf
hankelijk van zijn innerlijk wezen,
van zijn werkelijke hoedanigheden
van verstand en hart, is even dwaas
als iemand zou zijn die een volstrekt
niet verdiende décoratie komt op-
eischerr
Niet anders is hot gelegen met onze
meeningen. Er zullen wel niet velen
gevonden worden, die beweren dich
ter bij de waarheid te staan dan een
ander, alleen omdat zij 'ouder zijn.
Een voor de hand liggend middel,
om zich toch op dat gebied een oor
sprong te verschalïen, is een beroep
op ervaring. Laten we daarmede
erg voorzichtig zijn. Wij kennen
menschen, die vele dingen hebben
ondervonden, zonder dat hun gemoed
er ruimer, hun verstand er helderder
door geworden is; zij ontvingen wel
indrukken, maar wisten niet wat er
mee te doen konden ze niet omzet
ten in meer ernst, meer geschiktheid
voor het leven, en lieten ze verloren
gaan. Over rnenigen giijzenden sche
del zijn "de stormen heengegaan en
hebben de zonnestralen geschenen,
zonder iets uit te werken op de dikke
laag égoisme en eigenwaan die hoofd
en hart onipantserde. De man of
vrouw van hoogen leeftijd, die wer
kelijk geleefd, geleden en gestre
den heeft, die vreugd eu smart heeft
opgesloten in de diepe schatkamer,
om daaruit te putten voor ai de
komende jaren, die is eeibietl-
waardig, en zal ook in den regel
niet te klagen iiebben over gebrek
aan eerbied. Want het is alweer
een der uitingen van de zelfzucht,
dat men gelooft te kort gedaan te
zijn.
Wat in onzen tijd het meest de
ergernis van velen opwekt, is dat
jonge menschen, die al hun wijsheid
nog halen uit hetgeen door anderen
gezegd is of gezegd wordt, niette
min zoo boudweg opkomen voor »hun"
denkbeelden, daarbij den schijn aan
nemende van een bij iien niet be
staande oorspronkelijkheid; dat wordt
zelfs hinderlijk, als er sprake komt
van hervormingen in het maatschap
pelijk en zedelijk leven. Daar is
niettemin een natuurlijke reden voor.
De jeugd is uit haar aard voort
varend; dat is de werking van het
frissche jonge leven. Denkbeelden, die
van de algemeen gehuldigde afwijken,
vindt zij, hoofdzakelijk om die afwij
king, het meest aanbevelenswaard,
en in een edelmoedige opwelling van
geestdrift zou zij die wel onmiddellijk
in toepassing gebracht willen zien.
Daarbij stuit zij op de tegenkanting
dergenen, die minder spoedig in vuur
gerakendie door nadenken behoed
zaam geworden, de critiek aanleggen
aan hetgeen als het evangelie dei-
naaste toekomst wordt verkondigd.
En nu komt de botsing.
fs het rechtvaardig, al het ongelijk
in deze aan één kant te plaatsen, en
wel aan die, waar inen zelf niet staat
Wij Hollanders hebben de gewoonte,
de argumenten dergencn, die het niet
met ons eens zijn, goed te bekijken,
om daaruit stof te vinden ter ver
dediging van eigen opinie. De met
hode is niet kwaad, mits men haar
goed gebruike.
Aan de jeugd is de toekomst. In
dien het niet zoo ware, dan arme
maatschappij, want dan zou ook iedere
hoop op vooruitgang wel mogen wor
den prijsgegeven. Wij, die gelooven
aan den vooruitgang, wij behooren
ook den lastbrief, dien de jeugd ons
ter visie aanbiedt, goed te keuren
zij heeft het recht, op onze schouders
te gaan staan om het veld barer
werkzaamheid beter te kunnen over
zien; om de toekomst te kunnen be-
heerschen, moet zij beginnen met het
tegenwoordige. Is hot wonder dat zij
daarop invloed zoekt te verkrijgen?
Wat hebben wij ouderen, in onze
jaren van opvlammend vuur, anders
gedaan Waren ook wij niet ver
bazend vooruitstrevend, vonden ook
wij niet, dat weinig goed en alles
veel te langzaam ging, en, laten
wij eerlijk zijnstelden wij zulks
niet mede op rekening van de tegen
kanting der ouden, die, naar wij
meenden, in hun gevestigde positie
een reden zagen om zich niet meer
druk te maken?
Die ijver heeft minder uitge
werkt dan wij hoopten. De Jericho's-
muren, die we met groot bazuinge
schal meenden omver te werpen, staan
nog onverlet, en in hoofdzaak verschilt
de hedendaagsche maatschappij min
der van de vroegere dan wij gelooven
durfden, dat liet geval zou zijn. Zoo
is het gebleven, tot heden toe, en
we zien niet in dat daarin groote
verandering zal komen, tenzij - de
menschen er ook een ondergaan. Toch
is er ook geen stilstand; sommige
van de idealen, voor welke we hebben
gestreden met dikke woorden vaak,
zijn de verwezenlijking vrij wat
nabij gekomen, in weerwil van hetgeen
wij hielden voor het 'conservatisme
der ouderen andere hebben we leeren
kennen als illusies, mooi voor 't oog
maar zonder blijvende waarde, en
het spijt ons niet zoo heel erg dat
zij verdwenen zijn.
Laten we het dus de jeugd niet
kwalijk nemen dal zij van groote
dingen gewaagdhet zou een ramp
zijn voor de menscliheid indien zij
ophield het te doen, want dan kon
ons geslacht zijn zedelijk doodvonnis
wel teekenen. Laten wij zelf, wan
neer zij niet stoutheid optreedt voor
hetgeen zij voor waar houdt, ook
al zou het weinig moeite kosten het
tot zijn ware gedaante terug te bren
gen. wanneer zij onze ineer kalme
Fidelis usque ad luortciu.
DOOR
BLACK.
16)
Beiden moesten eerst den eed afleg
gen, dat zij de volle waarheid zouden
zeggen. Er waren vier getuigen ten
gunste van Jones en twee getuigen
tegen hem, zijnde de meesteres van
het meisje en een man, die haar tegen
Jones beschermd had. Toen Jones
voor het kolenstation op en neer
wandelde, wachtende tot hij aan de
beurt kwam, zag hij een ouden ver
waarloosden zeer mageren hond die
eene op eene kier staande deur bin
nen wilde gaan. Plotseling zag hij
de deur openen en eene meid er uit
komen die den hond met eene pan
kokend water naliep en dat over het
dier gooide. Zijn smartgehuil moet
afgrijselijk geweest zijn. Jones riep
de meid toe om op te houden, doch
zij wierp den hond daarna nog met
een steen. «Toen wist ik niet meer
wat ik deed, zei Jones." Ik houd veel
van honden, zij zijn even goed als
wij, schepselen van God, zij zijn den
besten vriend den metgezel in voor
of tegenspoed van den mensch. Overal
op aarde vergezellen zij hem. Toen
ik dat smartelijk gehuil hoorde, was
ik mij zeiven geen meester meer, en
ik vloog op die wreedaardige meid
toe, die den naam van vrouw onwaar
dig is, en ik geloof dat ik haar zou
gewurgd hebben, als men haar niet
uit mijne handen ontzet had." Daarop
vertelden twee mannen uit het koleu
dépot en twee anderen die kolen
kwamen halen, dat het zich precies
zoo had toegedragen als Jones het
vertelde. De vrederechter die uitspraak
moest doen, was gelukkig een honden
vriend. Jones kreeg eene berisping
en moest een halve Dollar boete be
talen, doch het meisje kreeg een
scherpe terechtwijzing, wegens baai-
hardvochtig en wreed gedrag. Toen
mijn meester met Jones te huis kwam,
hoorden wij pas waarvoor hij opge
roepen was. Mary zei dat ze het heel
mooi vond dat Jones het voor dien
ouden hond had opgenomen, al vond
zij ook dat hij die meid wel wat te
erg gestraft had.
«Te erg« zei Jones, indien ik op
dat oogenblik kookend water gehad
had, zou ik het over haar heen ge
worpen hebben, dan had zij zelve eens
kunnen voelen, wat zij een ander aan
deed." "En waar is die hond toen
gebleven?» vroeg mijn meester. «O,
zeide Jones, die heb ik bij Taylor
den Apotheker gebracht, wij hebben
zoete olie (sweetoil) over hem heen
laten loopen, en hij zal denkelijk ge
nezen. Taylor wil den hond houden
om mij genoegen te doen.« Koen
had alles aangehoord en zeidat hij
nooit zoo'n spektakel om een hond
zou maken. Doch wij allen, hielden
nu nog meer van Jones dan vroeger.
Als mijn meester nu alleen en te
voet uitging, nam hij mij altijd meê,
want hij wist dat hij op mij vertrouwen
kon en dat ik hem veilig t'huis zou
brengen. In een sneeuwstorm die er
nog kwam, liep ik vooruit en mijn
meester die mij aan een touw hield,
vlak achter mij. Toch, indien een
zwaren sneeuwstorm een blizzard»
zoo als men dat daar noemt, ons over-
allen had midden op de prairie, dan
had ik hem ook niet kunnen redden,
omdat dan de sneeuw zoo dicht eu
snel nedervalt dat men van lucht be
roofd wordt, geen adem meer kan
halen en ten laatste stikt. Dit heb
ik later pas gehoord. Wij zouden
dan tezamen omgekomen zijn. Eindelijk
werd het weer voorjaar. Mijn mees
ter en meesteres zouden naar Holland
teruggaan en ik zou meegaan. De
maand voor zij vertrokken, deelde
Mary aan mijne meesteres mede, dat
zij na hun vertrek met Jones zou gaan
trouwen. Daar Koen dan alleen op
de farm zou blijven en te weinig er
van afwist, haalde men Jones en Mary
over om na hun huwelijk op de farm
te blijven om te helpen, en dit werd
zoo besloten. Het huwelijk werd nog
voor ons vertrek gevierd en Jones en
Mary betrokken eene kleine woning
van hout, die op de farm voor hen
gebouwd werd.
Op een morgen in April, vertrokken
wij. Koen, Jones en Mary brachten
ons naar het depot (station) te Blut-
ton. Ik kreeg een halsband aan
waaraan een ijzeren ketting was be
vestigd. Zoo werd ik daaraan in den
bagagewagen vastgelegd. Ik mocht
niet in deu wagen bij mijne meesters
blijven, daarvoor was ik te groot, zei
de conducteur.
Zoo spoorden wij drie dagen en drie
nachten bijna onafgebroken door. Er
was een eetwagen achter aan deu
trein, daar gingen mijne meesters eten
en brachten dan brood en vleesch voor
mij mede. De conducteur zorgde dat
ik drinkwater had. De wagens zijn
daar ander dan bier in Holland. Zij
zijn veel grooter en allen door bal
eons aan elkaar verbonden. Men kan
op die manier, alle wagens van den
trein doorloopen tot aan den bagage
wagen toe. Te Chicago, waar wij
over moesten stappen, bleven wij een
halven dag. Daar ging ik wandelen
met mijn meester en ik was verbaasd
over alles wat ik zag. Hemelhooge
buizen, tabakswinkels waarvoor Indi
anen in krijgsdos stonden. Toen ik
dichtbij kwam zag ik dat het slechts
poppen waren, die ze zoo aangekleed
hadden. Toen blafte ik er niet langer
tegen. Ik moet bekennen, dat ze er
zoo natuurlijk uitzagen, dat ik er mij