NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. DE KERMIS No. 60. Woensdag 28 Juli 1897. Zes-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN' ZATERDAG. Feuilleto n. ill Amerika naar Holland. Amersfoortsche Goura ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. of jaarmarkt nadert weder met rassche schreden. Wist men 't niet, dan kon men dat gewaar worden uit de kennisgeving van Burgemeester en Wethouders, onlangs gedaan, dat zij voornemenszijn aan den gemeenteraad voortestellen eenige gedeelten gronds op »den Hof," »de Groenmarkt" en »de Appelmarkt" voor den tijd ge durende welken de kermis alhier wordt gehouden, «aan den openbaren dienst te onttrekken." Bij die publicatie worden de ingezetenen die daartegen bezwaren hebben, uitgenoodigd, deze ter gemeente-secretarie sclniftelijk intedienen. Wij vermoeden evenwel, dat door niemand daartegen bezwaren zullen worden ingediend, en dal ver moeden is gegrond op de wetenschap, dat geen enkel jaar tevoren iemand daartegen zijn stem verhief. Toch zijn er tegen die «onttrekking aan den openbaren dienst" wel degelijk bezwaren te opperen. En bezwaren van niet gering belang; bezwaren ontleend aan het belang der openbare orde en zedelijkheid en aan het be lang dat ieder geordend burger er bij heeft, dat door liet gemeentebe stuur het gezag om tot handhaving der openbare orde te kunnen optre den, niet uit handen wordt gegeven. Al dadelijk zonder dat we er met één woord van gewaagden, zal ieder begrepen hebben, dat onze bezwaren niet waren ontleend aan de omstandigheid dat door den boven bedoelden maatregel eenige honderden guldens méér dan anders 't geval zou zijn, in de gemeentekas zullen vloeien. Neen, dan moest men wel per se tegen den bloei en vooruitgang der gemeente zijner inwoning wezen. En dat zijn wij allerminst. Hoe meer Amersfoort in bloei toeneemt, des te grooter is onze vreugde. Zooals wij in den aanhef van dit schrijven zeiden onze bezwaren zijn van anderen aard. De wetgever van 1851 heeft zeker nimmer bedoeld aan de gemeentebe sturen vrijheid te geven tijdelijk - voor een aangewezen tijdvak eenig openbaar gemeente-eigendom aan den publieken dienst te onttrekken. Hij hoeft, toen hij art. 230 der gemeen tewet vaststelde, aan een maatregel die nu zal worden voorgesteld, natuur lijk niet gedacht. Op andere omstandigheden die zich kunnen voordoen, had hij daarbij 't oog gevestigd, o. m. op eene toe neming der bevolking, waarbij'tnoo- dig zou kunnen zijn gronden voor den publieken dienst bestemd, daar aan te onttrekken, opdat daarop woonhuizen voor de ingezetenen zou den kunnen worden gebouwdop eene gewenschte verfraaiing van een of ander prul in de gemeente, om welke te verkrijgen, onttrekking aan den openbaren dienst van een be paald stuk grond noodzakelijk is, enz. Men denke wat 't laatstgenoemde be treft o.a. aan de uitbreiding van het terras van «Amicitia", ten behoeve waarvan een gedeelte van het plant soen aan den openbaren dienst moest worden en dan ook is onttrokken. Maar, hoe 't ook zij, nimmer heeft de Wetgever aan eene «tijdelijke" ont trekking gedacht, en vooral niet hier aan, dat «eenige zilverlingen" aan leiding zouden kunnen geven tot 't nemen van een besluit daartoe. Doch, was 't dit alléénwij zouden het zwijgen er toe hebben gedaan. Maar er is meer. Zoon besluit tot «tijdelijke" onttrekking aan den open baren dienst als zal worden voorge steld te nemen, kon schromelijke ge volgen na zich slepen. Zijn eenmaal de bovenbedoelde gedeelten gronds «tijdelijk" aan den openbaren dienst onttrokken, dan wordt die grond ge durende het in 't raadsbesluit ge noemd tijdvak «pri naaf "-ei gendom der gemeente, en dan eerst kan de grond worden verpacht. Is de termijn voor welken de ont trekking plaats had verstreken, dan wordt de grond vanzelf weer »pu- bliek"-eigendom van de stad, dat niet meer kan worden verpacht, voor en al eer het weer aan den «publieken dienst" is onttrokken! Een zonder linge toestand, niet waar lezer, dien men in de «gewone" samenleving «niet denkbaar" acht. Om te kunnen verpachten worden de gedeelten gronds «tijdelijk" aan den openharen dienst onttrokken. Ze worden dan ook werkelijk verpacht. En vei pacht aan kermisreizigers, die daarop inrichtingen van vermaak of iets anders plaatsen. Zoodra nu 't gemeentebestuur in deze contrac teert, dan doet het dat niet meer als «publiek-rechtelijke" instelling, maar als »privaat"-persoon. Het handelt dan niet meer krachtens «publiek"-, maar krachtens «privaat"-recht. Het staat dan tegenover die pachtende kermisreizigers in dezelfde rechts positie als een huisbaas tegenover een huurder In het optemaken con tract kunnen nu wel allerhande be palingen en voorwaarden worden op genomen, maar 't gemeentebestuur kan de nakoming daarvan van zijde der pachters niet meer vorderen als «publiekrechtelijke instelling"' dat wil zeggen op grond van beslaande politie-voorschriften, maar moet den pachter, evenals een huisbaas zijn huurder, dairtoe noodzaken door de tusschenkomst van den «burgerlijken rechter", Kantonrechter of Recht bank interoepen, waartoe, zooals ieder weet eene dagvaarding moet voorafgaan. En eer dat het «proces" is beëindigd, is de kermis afgeloopen en de onwillige pachter reeds lang verdwenen. Dus 't aangaan van een proces beteekent in deze zooveel als nul. Gesteld nu dat al staat de be paling waaruit de verplichting daar toe voor den pachter voortvloeit, in 't contract een of meer der pach ters weigeren om '12 uur te sluiten, dan is hij daartoe door de politie niet te dwingen. Dan staat zij, de handhaafster" van het lipubUêk gë-- zag, machteloos tegenover zoodanigen weerstrevenden pachter, 't Is dan het zelfde geval als waarin de een den ander een huis verhuurt, onder be paling dat de huurder verplicht is 's nachts twaalf uur zijn deur te slui ten. Voldoet de huurder aan die bepaling niet. dan is geen politie macht in Nederland bij machte den huurder tot nakoming van die bepa ling te noodzaken. De verhuurder in casu het gemeentebestuur - staat voor 'toogenblik machteloos tegen over hem, en kan alleen bij den «burgerlijken" rechter ontbinding der overeenkomst van verhuur en huur vorderen. In gewone omstandighe den gaat dit goed, maar tegenover een «kermisreiziger" heeft 't wat anders om het lijf, zooals wij hierbo ven aanduidden. En aan het inboe zemen van vrees, dat hij een volgend jaar bij de verpachting zal zijn uit gesloten, hecht de onwillige pachter niet veelimmers dan laat hij door een ander op diens naam pachten, trekt zelf de voordeelen en het spelletje kan zich herhalen. Heeft daarentegen een kermisrei ziger eenige ruimte niet gepacht, maar deze «met vergunning" van het «openbaar gezag" ingenomen, dan is bij ook aan de voorschriften die dat gezag in het belang der openbare orde en zedelijkheid geeft, onderwor pen Dan heeft dat gezag het recht «zonder vorm van proces" den ker misreiziger te gelasten onverwijld zijne inrichting te sluitun niet alleen, maar ook om met die inrichting de ingenomen ruimte dadelijk te verla ten, en, zoo hij aan dien last geen gevolg geeft, zelf de ontruiming te doen bewerkstelligen. Dat nu is 't verschil tusschen de gevolgen van «het geven van vergun ning" om eenige voor den openba ren dienst bestemde ruimte tijdelijk intenemen, en «het verpachten" van die ruimte, daartoe tijdelijk aan den openharen dienst onttrokken. Uit bovenstaande beschouwingen kan, dunkt ons, blijken, welke ge varen voor de handhaving van 't open baar gezag, de «tijdelijke" onttrekking aan den openbaren dienst die is voor gesteld en de daarop gevolgde ver pachting kan na zich slepen. Of 't dus in 't belang van 't openbaar gezag is zóó te handelen, laten wij aan 't oor deel onzer lezers over. En eveneens laten wij hun de vraag ter beoor deeling of het gewenscht is dat ten profijte van een «handvol zilver" te doen. Naar onze overtuiging mag de roeping van het «openbaar gezag" om ten allen tijde zijn gezag te kun nen handhaven, niet aan het bezit van «eenige zilverlingen" meer, wor den opgeofferd en moet liet «zedelijk heidsgevoel" van dat openbaar gezag zelf in de eerste plaats tegen zoodanige opoffering opkomen. Wij weten dat onze gemeenteraad de kennis niet wil afschaffen. En wij scharen ons aan zijne zijde. Ware ilit niet 't geval, dan zonden de voor standers barer afschafling misschien meenen, dat wij hun een motief meer te rondersteuning van hun dik wijls geuitten wenscli aan de hand hadden willen doen: gevaar voor de handhaving van 't openbaar gezag en voor het zedelijkheidsgevoel van een «zedelijk lichaam Wij zullen weldra vernemen of al dan niet de geldbeurs en de geldbeurs alleen bij machte is om alle overwe gingen omtrent openbare orde en zedelijkheidsgevoel in sluimering te houden. Fiilelis usque ad mortem. DOOR BLACK. 17) Wij gingen nu op eene stoomboot. O, wat heb ik het daar goed gehad. Het was eene Hollandsche boot. Hoe de kapitein heette weet ik niet, doch zijn naam beteekende in het Fransch «geluk» (Bonheur.) Hij moet zeer knap iu de zeevaartkunde geweest zijn en was daarbij beschaafd en innemend m den omgang. Ofschoon nog jong, heeft hij kort geleden zijn honderdste reis gevierd. Wat het hart mijner meesteres het meest voor hem innam, was dat hij zoo goed voor mij was. Ik mocht bij haar in de hut zijn, ik kreeg iederen dag goed eten van den hofmeester, die mij mede n?m als hij ging eten en mij dan meteen bediende. Kortom, iedereen daar aan boord was goed voor mij, behalve twee Aineri- kaansche doctoren, die in Duitsehland verder gingen studeeren. Ik hoorde hen zeggen, dat het een zegen voor het menschdom zou zijn, als er geene honden waren. Dat alle honden afge maakt moesten worden, want dan kon geen enkele dolle hond iemand meer bijten. «Wel, antwoordde mijne mees teres daarop, dan zoudt gij met even veel recht het geheele menschdom af kunnen maken, omdat er ook wel eens onder die menschen gekken zijn, die moorden doen. Dan kon geen enkel mensch meer vermoord worden.» 't Is immers toch uitgemaakt door de geleerden tegenwoordig dat er geen misdadigers meer zijn, maar wel gekken, dat men dus de boosdoe ners niet meer mag straffen, doch die menschen moet beklagen en liefde rijk behandelen. Welnu, dolheid is ook eene ziekte der hersenen, en ont staat bij de honden meestal door ver- waarloozing die ze van de menschen te verduren hebben, bijv. niet zorgen voor drinkwater bij groote hitte. Ze 's winters bij feilen vorst buiten te laten slapen, enz." Ik had nog nooit de zee gezien, en als ik dan zoo die groote witte vogels, meeuwen noemt men ze, om het schip zag flad deren, werd ik zoo boos door hun plagen en sarren langs mij heen, dat ik in 't begin over boord wou sprin gen om hen te pakken. Ik begreep toen nog niet, dat ik er nooit levend weer uit zou gekomen zijn. Na eene reis van 12 dagen kwamen wij in Rotterdam aan, en wij stapten met ons drieën in eene vigilante. O, wat ik daar zag, verbaasde mij zoo. Dat was wat anders dan de prairie! Ik vloog van het eene portier naar het andere en stak er mijn hoofd uit om toch goed alles te zien. De men schen daar schenen zoo iets niet ge wend te zijn, wat zij bleven verbaasd staan om naar mij te kijken, en ik zag even verbaasd naar hen, door al het verwonderlijke dat ik zag. Wij stapten af in een groot Hotel. «Kooi- mans" heette het, geloof ik en daar gingen wij eten. »Hé, zeide de Ober kelner tegen mijn meester. Wat heb ik u in langen tijd niet gezien, Mijn heer.» «Dat geloof ik gaarne ant woordde dezeIk kom daar j uist terug van een reisje uaar Amerika.» «Dien naam hoor ik niet gaarne noemen, zeide de Ober kelner ik heb daar onder treurige omstandigheden pas een neef van mij verloren. Die is daar denke lijk om een beetje geld, waarmede hij reisde vermoord.» »Nu, antwoordde mijne meesteres, ik kan ook niet zeg gen dat ik met het land der vrijheid dweep. Het is er zoo koud. Hu, wat een verschil met mijn geboorteland, het schoone eiland Java. Ik ben blij, dat ik ten minste weer in Holland terug ben.» Toen gingen wij naar L., daar woonde nog een zoon van mijne meesteres, die was pas student geworden. Dat was een heel andere knaap dan Koen. Hij geleek veel op zijne moeder. Hetzelfde lieve kalme gezicht, met die mooie donkere oogen. Hij had ook haar lief bedaard karakter. Dadelijk, bij de eerste ont moeting hield ik veel van hein. Eerst gingeu mijne meesters in een Hotel logeeren. Op zekeren dag waren zij den geheelen dag uit geweest. Ik bleef boven op hun kamer, want daar was al hun goed. Eerst kwam de kamermeid binnen, om de kamer in orde te brengen, ik begon tegen haar te brommen, toen kwam de kellner, ik bromde weer, eindelijk kwam de eigenaar van 't Hotel zelf. Nu begon het mij te vervelen. Ik nam een taschje van mijne meesteres op, legde dat op het bed, een hoed die zij aan hoord gedragen had, een jas van mijn mees ter, nu sprong ik er zelf op en ging er op liggen. Zij lieten mij verder met rust, zoo zelfs dat zij mij geen eten brachten. Wel kwam tegen zeven uur de Duitsche keukenmeid om een hoekje kijken, zij riep mij zelfs, doch ik verliet mijn post niet. 't Was tien uur des avonds, daar hoorde ik stem men op den gang. De deur werd geopend, 't Waren mijne meesters. Ik sprong van het bed af en danste als dol van vreugde om hen heen. Ik bracht eerst de hoed naar mijne mees teres, aan een lint. «Lieve Hemel, Black wat heb je nu uitgevoerd, wat hebt gij met mijn hoed gedaan, die is zoo plat als een schol.» »0 Me vrouw, zei toen de eigenaar van 't Hotel zulk een hond heb ik nog nooit gezien, zoo trouw, hij bromde tegen ieder die binnenkwam, daarom is uwe kamer nog niet in orde ge maakt. Niemand durfde er op.» »Ja, zeide mijn meester 't is een zeldzaam

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1897 | | pagina 1