NIEUWE
Nienws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Geluksvoorwaarden.
BINNENLAND.
No. 91.
Zaterdag 13 November 1897.
Zes-en-twintigste jaargang.
FEUILLETON.
Toch gevonden!
Amersfoortsche uoura
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN!
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Een der eerste voorwaarden voor
het geluk is een bestaan, geheel in
overeenstemming met de natuur, een
leven dus, waarin men geniet van
den hemel, de zon, de frissche lucht,
van planten en dieren.
Daar is zeker niemand, die dit
zal tegenspreken. En toch, hoevelen
zijn er die nog geen twee- of driemaal
in hun leven genoten, van het heer
lijk schouwspel van een zonsopgang.
Bosschen en velden, ze zagen ze
alleen van uit waggon of kales. Nim
mer wierpen zij met eigen hand het
zaad in de wachtende voren. Ze
bleven geheel onbekend met het leven
der koeien en paardenen zelfs geen
kip werd ooit door hen opgevoed.
Wat die menschen zien, zijn slechts
weefsels, steenen en houtwerken, door
menschenhanden bewerkt. Hunne
ooren worden onthaald op het geraas
van stoomwerktuigen, rijtuigen of
den klank van muziekinstrumenten.
Hunne longen genieten slechts een
lucht, vervuld van den geur van
reukwerk en tabaksrook. Gemeen
lijk houden die stadsmenschen er een
zwakke maag op na en eten dan
moeielijk te verteren spijzen en
adelijk wild en reizen liefst in geslo
ten wagens. Des zomers gaan zij
naar buiten, maar zorgen er vooral
voor, onder hunne voeten dezelfde
weefsels te hebben. Dezelfde
draperiën moeten dienst doen om
toch vooral het zonlicht te verbergen
en huisbedienden, koetsiers en por
tiers moeten er zorg voor dragen dat
alle gemeenschap met de menschen,
de aarde, de planten en de dieren
wereld, totaal blijft afgesneden. Waar
heen die menschen ook gaan of trek
ken, als gevangenen zijn zij beroofd
van deze, door allen erkende voor
waarden tot geluk. Kamerplanten
een papegaai, een schoothondje, ziet-
daar waarmede zij zich vertroosten.
Het voeden en de verzorging blijft
intusschen nog aan anderen overge
laten.
Van arbeid, lichamelijken arbeid,
welke eetlust verschaft, vroolijkheid
bezorgt en een vasten, rustigen slaap
veroorzaakt, wil men niets hooren en
vandaar dan ook, dat dezulken te
kampen hebben met allerlei ziekten,
welke voortspruiten uit gemis aan
arbeid en veroorzaakt worden door
verveling, die hen vervolgt.
Het verslaafd zijn aan genoegens
berooft de menschen ook van het
geluk dat daar gelegen is, in het
bezit van een gezin. Vrijwillig ont
beren zij het genot om met hun
kinderen samen te zijn en vertrouwen
hen voor het meerendeel toe aan
vreemde handen. En zoo komt het,
dat zij van het familieleven alleen
de verdrietelijkheden ondervinden en
niet het hooge, zoo schoone genot
er van smaken.
Wat ook den menschen tot geluk
in den weg staat, die een hooge
sport bereikt hebben op den maat-
schappelijken ladder, is de vrije en
liefderijke omgang met hun mede-
menschen. Immers, hoe hooger men
stijgt, des te kleiner wordt het kringe
tje van menschen, waarmede het ver
oorloofd is betrekkingen te onder
houden. Landlieden en werklui zijn
vrij in hun omgang. Het echtpaar
van geboorte, vindt slechts enkele
families waarmede zij kunnen omgaan,
de overige blijven hen volkomen
vreemd. Voor koningen en keizers
wordt de kring nog kleiner en zulks
doet ons onwillekeurig op nieuw
denken aan een gevangenis, waar
de gevangene slechts in betrekking
treedt tot een of twee cipiers.
Bij de landlieden treft men meestal
gezondheid aan, trotsch den zwaren,
soms te zwaren arbeid. In de huizen
der gegoeden, daar vindt ge de tan-
deloozen, de grijzen en kalen op een
leeftijd, dat de arbeider eerst tot
vollen wasdom geraakt. Overmatig
tafelgenot, dronkenschap eri uitspat
tingen bezorgen aan eerstgenoemden
zenuwziekten, zwakke magen en wat
dies meer zij en zoo zij al niet op
jeugdigen leeftyd sterven, dan zijn
dezulken toch vaak gedwongen onder
voortdurende geneeskundige behande
ling hun parasietenleven voort te
zetten.
«Laat ons," zoo lazen wij dezer
dagen, van een gevierde schrijfster,
«laat ons tot den eenvoud der natuur
terugkeeren." Gaarne onderschrijven
wij dit. Immer grooter en grooter
wordt de menigte die voorbestemd
is slachtoffer te worden van een
wereldbeschouwing, waarvan zij de
martelaars zijn. Het ééne leven na
het andere wordt onder de wielen
van de triomfkar dezer Godheid ge
worpen. Die kar verbrijzelt hun be
staan en nieuwe slachtoffers werpen
zich in menigte onder de wielen met
klachten, verzuchtingen en vervloe
kingen op de lippen.
Veel, nameloos veel is wat ons
waarachtig levensgeluk in den weg
staat. Talloos velen bejammeren hun
bestaan, getuige de vele zelfmoorden,
die met den dag toenemen. Meer
en meer is het, alsof's levens blijheid,
de kinderen van dit geslacht verlaten
gaat. Laat ons toezien en kweeken
wij bij ons zeiven en de onzen liefde
aan voor de ons omringende natuur,
schoon ook in 't schijnbaar leelijke.
Naar eenvoud worde door ons ge
streeft, in arbeid ons heil gezocht
zoo zal het schoone van het leven
ons iets duidelijker worden.
Ten bewijze, hoe onwaar de
tegenspraak was van het bericht, dat
de minister een onderhoud heeft ge
had in de gevangenis rnet één der
gebrs. Hogerhuis, laten wij hieronder
volgen wat mr. J. W. Spin in het
Friesch Volksblad mededeelt.
Ik ben in het bezit van een brief
van de weduwe K. WadmanHoger
huis, eene zuster van de thans in
den Leeuwarder kerker zuchtende
drie martelaars, waarin deze woorden
voorkomen: «Bij Keimpe was de
minister niet geweest; bij Wiebren
wèl, maar daar had hij niet gespro
ken. Alleen met Marten had hij
over de zaak gesproken."
Deze brief is gedateerd 26 Octo
ber 1897. Daarenboven heb ik een
afschrift van het onderhoud, dat tus-
schen den minister van justitie en
Marten Hogerhuis is gevoerd. Ik
laat dit thans volgen. Ik schreef
het letterlijk over uit een brief, ge
dateerd: Leeuwarden, 10 October
1897 van de hand van Marten Hoger
huis zeiven en bestemd voor eene in
Amerika getrouwde zuster, na alvorens
van de familie Hogerhuis vergunning
te hebben gevraagd, om deze passage
bekend te maken, welke vergunning
mij werd toegestaan. Marten dan
schrijft
«Ook kan ik u mededeelen, dat
ik jl. Dinsdag 5 October een bezoek
heb gehad van Zijne Excellentie, den
minister van Justitie, den heer Cort
van der Lindenofschoon ik eerst
later gewaar werd, dat het deze was.
Hij heeft mij geheel in qualiteit als
maandcommissaris aan- en toegespro
ken. Wij hadden het volgende onder
houd
Minister. «Waarvoor zit u hier?"
Ik. «Voor een feit, mijnheer, wat
anderen bedreven hebben".
Minister. «Zoo en wat is dat?
Ik vertelde natuurlijk wat er voor
gevallen was.
Minister. En hebt gij dat niet
gedaan
Ik. «Neen mijnheer, ik ben daar
even onschuldig aan als u".
Minister. «En kan je je onschuld
niet bewijzen?"
Ik vertelde hem, dat ik kwart vóór
elf was thuisgekomen, met G. Hoi-
tenga, in oude plunje. Dat ik mij
toen eerst zou hebben moeten ver-
kleeden, volgens de hoofdgetuigen.
Sieds had verklaardte ruim elf uur
werd hij wakker, door verdacht leven
voor de vensters enz. Toen alles over
was, had Catze de Straatma's (zijne
buren) geklopt; hij (Catze) had nog
al een poosje geklopt. Toen de (Straat-
rna's) gereed waren, naar Catze's huis
te vertrekken, hadden zij op de klok
gezien, het was toen halftwaalf. De
inbraak zal dus gebeurd zijn van elf tot
kwart over elf.
Minister «En hoever woondet gij
daar vandaan?"
Ik. «Een groot half unr, bij de
drie kwartier."
Minister. Zijn de personen, die gij
daar noemt, ook gehoord?"
Ik. «Ja Mijnheer. Maar de Presi
dent vroeg mij, of ik daar bij half
een ook kon geweest zijn. Ik heb
geantwoord «Ja wel."
Minister. En kunt gij in dien tijd
niet bewijzen, dat gjj thuis zijt ge
weest 1"
Ik. «Jawel, mijnheer, door mijne
moeder en zuster, maar deze mochten
niet verhoord worden, als staande in
te nauwe familiebetrekking."
Men zou vertrekken en (zij) waren
al buiten mijne cel, toen ik hem toe
voegde. «Mijnheer, wij zitten hier als
slachtoffers van eene rechterlijke dwa
ling de heeren hebben gedwaald en
bezitten de eerlijkheid niet, dat te
erkennen."
Toen kwam hij weer terug en
zeide: «Gedwaald zegt U? maar
waarin bestaat die dwaling?"
Ik. «Namelijk hierin dat men ons
heeft veroordeeld op valsche verkla
ringen. Ik vertelde hem de geschie
denis van K. S., zijne moeder enz.
en dat die zulks onder eede wilden
verklaren. Hij was niet zoo heel
nieuwsgierig en ik denk dat zulks
hem wel bekend was. Het was een
groote man met donkere snor en
baard, met eenigszins grijs gemengd.
Met een vriendelijk, innemend voor
komen, uit wiens oogen de grootste
gulheid sprak."
Oorspronkelijke novelle
DOOE
MAARTEN VAN 't STICHT.
6)
't Was de avond na het bezoek bij
de weduwe Kleinbole. Hij had zijn
verloofde thuisgebracht, en 't afscheid
was geweest als altijd, harerzijds on
stuimig hartelijk, van zijn kant koel
oogenschijnlijk kalm. Doch in zijn
binnenste kookte en woelde het. Zou
hij mocht hij 't wagen Betsy
te vragen om hem vrij te laten? Wat
zou haar antwoord zijn? Zou ze hem
aan zijn woord willen houden? Dan
had ze rechtAls man van eer wilde
hij niet tegen haren wensch handelen
Wat zou ook de wereld ervan zeggen,
indien h ij 't engagement verbrakDe
wereld I alsof die vraagt naar geluk
Immers, de vorm is alles bij de wereld
En daarom zou //men» hem veroor-
deelen. Mocht hij dat oordeelen trot-
seeren Ja, riep zijn hart. Neen I
redeneerde z'n verstand. En boven
dien, zoo ging het verstand voort,
wat zou 't hem baten? Marie was
immers niet vrij Ook haar hart be
hoorde een anderHij wist niet, hij
kon niet vermoeden dat Marie slechts
aan een wensch van haar moeder,
niet aan de inspraak haars harten
had gevolg gegeven, door mijnheer
Hooper het j awoord toe te staan
En Betsy zou hij zeker het hart bre
ken, 't zou haar misschien heel veel
kwaad doen, want, hij wist dat ze
lichamelijk toch al niet sterk was
Boven alles, hij mocht zijnen vader,
die schande niet aandoen! Hij mocht
daarmede den eervollen naam der
familie niet in opspraak brengen,
't Zou zijn eigen toekomst bederven
Andererzijds streed zijn hartstoch
telijke, plots hoog opgevlamde liefde
voor Marie Kleinbole tegen al deze
vooroordeelenEn wederom riep zijn
verstand hem toe, dat 't hem niets
baten kon, al zou hij zijn engagement
verbreken, want immers, ook Marie
was niet vrij. Dagen lang hield de
strijd in zijn binnenste aan. Toen
kwam hij tot een besluit. Hij over
legde eerst met zijn vader, en daarna
met Betsy, om den datum van zijn
trouwdag vast te stellen. Betsy nam
met al zijn schikkingen genoegen.
Binnen twee maanden waren ze man
en vrouw.
Eenige dagen na Betsy's huwelijk,
toen Marie's verloofde bij haar aan
huis was, en hij in den tuin over zijn
practijk zat te praten, die nog niet
bizonder wilde vlotten, brak ze plot
seling het gesprek af, en maakte van
de afwezigheid harer moeder gebruik
om hem te vragenFrederik
mijnheer Hooperik wilde u vra
gen, mij mijn woord terug te geven.
Ikik gevoel, dat ik nooit zal
zijnzal kunnen zijn, dat, waar
iedere man recht op heeft, een lief
hebbende echtgenoote
Een oogenblik zag hij haar onthutst,
verschrikt aan. Toen glimlachte hij,
terwijl hij zeideMejuffrouw Marie
ik dank u dat ge zoo oprecht zijt!
Ge bespaart me,» ging hij voort, ter
wijl hij de oogen neersloeg en achte
loos een klimopblad aftrok, »ge be
spaart mij de moeilijke vraag, die ik
reeds sedert ecnigeu tijd u wenschte
te doen Ook ik ben met u overtuigd,
juffrouw Marie, dat eeu huwelijk zon
der liefdedat het spaak loopen
moet. En ziet ge
»Maar uw vraag zeide Marie onge
duldig. »Laat ons de zaak bespreken
alvorens moeder terugkomt.»
»Mijn vraag luidde evenals de uwe,
mejuffrouw! Ik wil eerlijk zijn uw
houding bewees mij uw vriendschap,
niet uw liefde. En waar ik die elders
vond, niet waar
"Mijnheer Hooper.» zei Marie ge
jaagd, en pijnlijk aangedaan door zijn
kalmte, die haar ergerde zóó koel
en liefdeloos had ze niet gedacht dat
hij was - //mijnheer Hooper, we be
grijpen elkaar. Uw vraag is voor mij
het antwoord. Ik wil gaarne in vrede
scheiden. Ik dank u voor de genegen
heid mij altijd betoondik geloof
dat het beter zóó is. Hier is uw ring
Ze reikte hem met bevende vingeren
het kleinood, dat het onderpand zijner
trouw heette te zijn.
"Yergun me de uwe te behouden
als een herinnering aan de aangename
uren hier gesleten, juffrouw Marie!
Geloof me, 'k heb u niet onaangenaam
willen zijnLaat ons als vrienden
scheiden
»Dat zij zoo, mijnheer Hooper!»
zei ze, en reikte hem de hand, juist
toen mevr. de Wed. Kleinbole weer
uit de tuinkamer kwam.
»In zoo ernstig gesprek, kinderen
zei ze glimlachend, maar eenigszins
verwonderd het tweetal aanziende.
»We zijn eerlijk geweest, moeder,"
zeide Marie fier. "Mijnheer Hooper
heeft elders de liefde gevonder, die
ik hem niet schenken kon, en dus
»En dus,» viel de weduwe uit, »dus
laat hij u los en vraagt u zijn woord
terug?»
«Pardon, moeder. Ik zelf heb naar
mijn vrijheid verlangd en die gevraagd.
Mijnheer Hooper zag het in, zooals
ik het inzag.»
»Ge zaagt beiden verkeerdbracht
de weduwe met moeite uit.
Mijnheer Hooper, wiens positie op
't oogenblik verre van aangenaam was,
nam haastig afscheid van de weduwe
en dankte haar voor de vriendelijkheid
aan hem betoond.
Toen hij weg was vroeg ze Marie
bits
»En wat wil je nu?»
»Ik wil werken, moeder, werken
voor u en voor mezelf!»
Wordt vervolgd.)