NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad rovincie Utrecht. Uitgeworpen. F@® Zij die zich nn op dezi ahonneeren ontvangen alle deze maand nog verschijnende nnniniers GRATIS. DE UITGEVER. BINNENLAND. F E UI L L E T 0 N. ARTHUR HARRISON No. 97. Zaterdag lx December 1897. Zes-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATEIIDAG. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. AD VERTENTIËN: Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. »Ach was. überfahren wer den wir alle mil einander einmal im Lrben. Da musz man aber eben wieder aufstehen und thun ais ob eben nichts gesc-hehen ware." H. Idsen. wJohn Gabriei, Barkman." Er kwam nog maar altijd geen einde aan het gefluister in de bierhal op den hoek. Want het gold een gebeurtenis, zóo geheimzinnig, zóo eigenaardig, zóo raadselachtig dat men er niet uitgepraat over kon ra ken. De waard en zijn zoon hadden herhaaldelijk liet verhaal gerepeteerd en dreunden het telkens weer op als oppassersin een museum. Verbeeld je, Maandag laat in den avond was er een klant geweest die zich had neer gezet hij een gezelschap stamgasten. Hij had weinig deelgenomen aan het gesprek, had de avond-editie van het scheepsblad ingezien, daaina star- oogend in het rond geblikt, toeneen paar woorden met zijn buurman ge wisseld, en eindelijk beleefd liet ge zelschap gegroet dat vertrok. Even daarop was hij ook opgestaan, en betaalde zijn verteering, praatte met den waard over den gang der zaken en verliet de bierhal. Buiten had hij stil gestaan, naar de lucht gekeken en hier scheen de waard ontroerd en poosde even »en toen," vervolgde hij, jtoen ik mijn zoon van buiten riep om te sluiten, vertelde hij mij opgewonden het gepleegde feit." Zoo ongeveer luidde het ver haal van vader en zoon en ze ge noten stil van den indruk dien het vertelde op hun toehoorders maakte. Ze ontleenden eraan een soort van aanzien dat ze anders niet genoten, en zeiden bescheiden het hun plicht te achten hun klanten te waarschuwen. En meestal volgde een stilte op het geen ze hadden gezegd, een stilte die een storm voorafging van verontwaar diging Langzamerhand slak hij op, die storm. Eerst suizend, dan zwellend, toen vol, daarna fluitend, en eindelijk woest brullend als een orkaan, als een sirocco alles verwoestend en ver zengend op zijn weg. Zoo was liet gekomen, dat men den man ontweek, dat men hem schuwde als een dolle hond, en dat zicli hier en daar groepen vormden die hem met den vinger nawezen. En zoo was dan weder iemand veroordeeld, ver nietigd en uitgeworpen, zoo was daar weder iemand in liet slijk gesleurd. De man dien het gold was aanvan kelijk verpletterd, verbijsterd van den schok roerloos blijven staan gepijnigd door de gedachte dat hij zelf de draden had aangegrepen, waarvan de laster haar web spon. Hij zag meer dan ooit dat do schijn tegen hem was, en hij boog in vertwijfeling het hoofd. Talloos waren de gedachten die zijn brein doorkruisten, bitter de gevoelens die hem bestormden, en wilde woeste plannen woelden hem door het hoofd. Maar toen was er een toestand van kalmte ingetreden, had hij het leed moedig onder de oogen gezien, en uit den chaos zijner gedachten vormde zich denkbeeld op denkbeeld. Hij begon zich af te vragen of de lippen die hem vonnisten rein, of het zwaard dat hem wondde smetteloos, of de hand die hem poogde te vellen daar toe bevoegd was. Want we meenen ten onrechte dat men onder 't gewicht eener schande, eener onverdiende schande vooral blijvend gebukt gaat, dat zij ons zoo niet vernietigt, dan toch voor altijd verlamt. Maar dat is slechts ten deele het geval. Naai de mate onzer schuld, naar mate ons denkvermogen is ontwikkeld, begin nen we alles om ons heen nauwkeu riger te beschouwenwe beginnen te pogen ons ie ontdoen van den last die ons drukt. En naarmate we ons daarbij in spannen worden we scherper van blik, juister in onze waarnemingen. We zien de wereld, het le\en en de mcnschen in al hun schakeeringen we volgen het individu in al zijn inconsequentie van beweging, en dan ontdekken we zooveel onrecht, zoo veel onwaarheid om ons heen dat het ons het gevoel van eigenwaarde als hergeeft. En al buigen we ons vol schuldbesef voor een hoogere macht, voor het reine, voor liet heilige we buigen ons niet voor de menschen, we buigen ons niet voor de wereld. Neen, we richten ons opwe zoeken in hooger, in vrijer sfeer vergoeding en troost. Want om liet leven in het algemeen, en het leven van een enkel individu in het bizonder met eenige juistheid te kunnen beoordeelen moet men verschil van levenstoestanden kennen. Men moet als het ware eene aaneenschakeling tot stand weten te brengen van een reeks onderling met elkander verschillende toestanden, en zicli óf door ervaring, öf door lijn gevoel kunnen voorstellen wat daarbij in liet gemoed van anderen omgaat. En om dat te kunnen, om dat met eenige juistheid te kunnen, moeten we ons niet laten beheerschen door onzen smaak, onze voorkeur, onzen tegenzin of afkeer. We moeten vol komen onzijdig blijven, en al onze levenswijsheid gebruiken om aan onze conclusie diepte en omvang te ge ven. We moeten niet alleen veelzij dig zijnwe moeten streven naar Alzijdigheid. Alles kornt aan op juist zien, juist gevoelen, juist denken. Zoolang we niet van de juistheid onzer beschouwingen overtuigd zijn hebben we geen recht ons een oor deel te vormen. En als we het toch doen, moeten we inzien dat dat oor deel slechts een betrekkelijke waarde heeft. Er wordt meestal niet aan ge dacht dat 's menschen daden passen iu een eigenaardig verband, in een omlijsting van toestanden die men omstandigheden noemt, en dat men een en ander moet kennen om tot een juist inzicht te komen. En juist omdat dit juiste inzicht zoo weinig algemeen is, kunnen we nooit gewaarborgd zijn tegen eene verkeerde uitlegging onzer hande lingen. Meestal denkt men er niet aan om een onderzoek intestellen naar den mond, die het eerst schuldig sprak, naar de lippen die het eerst aanklaagden, en neemt de daad aan zonder genoegzame kennis van den dader. Eenige vrijheid van optreden, eenig losheid van beweging kan uitgelegd worden op een wijze die ons doet blozen van schaamte, en die ons voor al tijd den levenslust vergalt. Het is een feit dat tal van menschen behoefte hebben aan het lage, als iets piquants, als iets prikkelends, en ze verspreiden met graagte de praatjes van den dag. Eendeels om daardoor de aandacht van eigen tekortkomingen afteleiden, anderdeels omdat de aanbrenger van een nieuwtje meestal met iets van welwillendheid wordt begroet. De tijding die hij brengt, schenkt hem een soort van gewicht dat hij anders ontbeerde en juist hierin ligt de ooi zaak, waarom sommigen zoo gretig hun nieuws aan den man brengen. En terwijl die menschen glimlachend en gekscherend iemand zijn goeden naam ontrooven, denken ze er niet aan hoeveel leed ze stichten, hoe ze de oorzaken zijn waardoor sommige naturen rijpen tot misdadigers. Neen, ze gaan voort al lachend een door nenkroon te vlechten, en plaatsen die iemand meedoogenloos op het hoofd. En als dan hun slachtoffer het uitgilt van pijn, als hij poogt zich opterichten uit het slijk, waarin ze hem neerwentelden dan spreken ze van driestheid en verregaande bru taliteit. George Eliot zegt ergens»De hardste oordeelvellingen worden meestal uitgesproken door een mond die er het minst recht ;toe heeft. Zou dat zoo zijn JOAN HALLEWAARD. Donderdagmiddag te ruim half één kwam de Koninklijke extra trein het spoorstation binnen, waarmede H.H. MM. de Koninginnen naar Den Haag vertrokken waren, komende van het Loo, om haar winterverblijf in de residentie te vestigen. Bij aan komst werden H.H. M.M. gecompli menteerd door de volgende lieeren Opperkamerheer baron van Harden- broek, adjudant-generaaljhr. Verspyck, opperceremonimeester baron Du Tour van Bellinchave, den adjudant-gene raal Dumonceau, den le stalmeester baron Bentinck, den voorzitter van de Eerste Kamer, den vice-president van den Raad van State, de ministers van Oorlog en van Koloniën, den commissaris der Koningin, den bur gemeester, den gouverneur der resi dentie, den plaatselijken commandant. Nadat H.H. M.M. zich enkele oogen blikken met de autoriteiten hadden onderhouden, begaven zij zich iu een open rijtuig naar het paleis, aan weerszijden van de Rijnstraat begroet door vele omstanders, uit wier mid den juichkreten opgingen. Ook het Noordeinde wemelde van belangstel lenden. De jeugdige Koningin droeg een bouquet van violetkleurige bloemen in de hand. Het voornemen bestaat, in het inhuldigingsjaar een gelegenheidspost zegel uit te gevenin verband daar mede is prof. Strang, van de Rijks academie van beeldende kunsten, te Amsterdam, bezig rnet liet etsen van een beeltenis der Koningin. De hou ding van het hoofd zal dezelfde zijn als bij den tegen woordigen postzegel, het gelaat iets naar voren gericht, doch niet genoeg om beide oogen te zien. D. H. ENGELBERTS. 3) Alles, wat ik bezit, moet gij daii als uw eigendom bescbouwen, ook de 3000 Pd. st. Laat Arthur voor uw kind doorgaan, en eerst, wanneer bij meerderjarig geworden is, moet gij hem alles mededeelen, eerder niet. In de chiffonière zult gij rechts in eene lade eenige documenten vinden, als, onze trouwacte en de doopacte van mijn kind, die de geestelijke alhier op mijn verzoek, nadat hij zich over tuigd had, dat ik wettig gehuwd ben, mij gegeven heeft, links zult gij de 3000 Pd. st. nog onaangeroerd vinden. Mijne diamanten zullen ook wel bij verkoop 2000 Pd. st. aan waarde opbrengen. Alles behoort u, ten einde mijn zoon eene goede opvoeding te kunnen geven, hem tot een gentleman te vormen, om later, wanneer bij met de familie van zijn vader in aanraking komt, zich niet behoeft te schamen." Het had uwe moeder zeer vermoeid, dit alles te zeggen, maar het had haar hart toch verlicht. Ik beloofde haar plechtig, voor u eene moeder te zullen zijn, en ik geloof, dat ik het ook geweest ben, niet waar, mijn jongen, mijn Arthur? Gij zijt dus niet vertoornd op mij, dat ik het ge heim zoo lang bewaard heb, het ge schiedde ook ten deele op het ver langen uwer stervende moeder. Eeni- gen tijd later vernam ik, dat het familiegoed van Lord Cunningham, Grayshaw, neen Greshawhall heette. Hij was de eeuige zoon; zijn vader leefde nog, zijne moeder was al lang overleden, hij had echter nog twee zusters en het landgoed moest zich in het Noorden van Engeland bevin den. Vergeet den naam niet, Arthur, Greshawhall in het Noorden van Enge land. Op een aan den Lord geadres seerd couvert, dat ik vond, stond het poststempel York. Het is dus aan te nemen, dat uw vader, voor hij zich naar Australië begaf, in York geleefd moet hebben. Ik verzweeg deze ont dekking tegenover mijn man, daar zijn edel karakter bem zou gedreven hebben, uw vader op te sporen, en ik kon u niet missen, mijn lieveling. Gij zijt immers niet vertoornd op mij herhaalde zij nogmaals. «Neen, goede moeder, gij hebt goed en braaf gehandeld en zijt altijd als eene goede moeder voor mij gweest." Op nieuw vermoeid sloten zich de oogen der vrouw weder en zij viel iu eene lichte sluimering. Arthur zag haar liefderijk aan en dacht: "Hoeveel ben ik die wouw niet verschuldigd, met welk eene liefde heeft zij mij niet altijd omgeven, eene eigen moeder bad het niet met meer liefde kunnen doen, en nu gaat zij mij ook verlaten, nu ben ik alleen op de wereld. Zou mijn vader, Lord Cunningham nog leven? Nu moet het mijn streven zijn, mijn vader of de familie van mijn vader op te spo ren, daartoe behooren de documenten, waarvan mijne pleegmoeder gesproken heeft. Ruim een uur had hij zoo in gepeins verzoken aan het bed der sluimerende zieke gezeten, zijn naam had hij twee malen door hare lippen fluisterend hooren uitspreken. Zij droomde van hem en toch was hij haar kind niet! Hij zag daaruit, dat zij hem had lief gehad als haar eigen vleesch en bloed, en door dat gevoel gedreven, drukte hij een zachten kus op haar voorhoofd. Eenige oogenblikken later ontwaakte zij weder en zeide "Arthur luister goed naar het wei nige, dat ik u nog te zeggen heb. Acht jaren na uw moeders dood ver kochten wij onze boerderij en begaven ons met dat geld en de 3000 Pd. st. uwer moeder hier naar Boston, plaat sten het geld tegen intrest bij een bankier, die als zeer soliede bekend stond en leefden op een beteren voet, echter niet opulent. Wij deden dit in uw belang, gij moest eene goede opvoeding genieten, om eenmaal als een echt gentleman voor uw vader of uw vaders familie uwe rechten te kunnen handhaven. Zeven jaren was ons dit mogelijk door de rente van het kapitaal, dat bij den bankier be legd was, maar bet achtste jaar niet meer. Eene verpletterende tijding trof ons, de bankier faillieerde en was ge vlucht, terwijl van ons geld geen pen ning terecht kwam. Mijn echtgenoot trok zich dat verlies zoo sterk aan, dat hij twee jaren later, zooals gij weet, stierf. Wij hadden beloofd voor u te zullen zorgen en vonden toen bij u de grootste troost en hulp. Gij waart een goed vioolspeler, gaaft viool les en speeldet in het orkest der ko- 1 medie; die verdienste en het weinige, dat ik met naaiwerk verdiende, strekte tot ons levensonderhoud. Het meeste griefde mij, dat ook het vermogen van uwe moeder, dat wij u bij uwe meerderjarigheid ter hand wilden stel len, verloren ging." "Lieve moeder, laat u dat geen zorg zijn," zeide Arthur geruststellend, "ik kan immers met mijne lessen genoeg verdienen en zal voor u zorgen en spoedig zult gij hersteld zijn." "Neen, mijn beste jongen, dit ziek bed is mijn sterfbed," antwoordde de zieke," Arthur, vervolgde zij, "daar in het kastje, links, zult gij een blik ken trommel vinden, breng mij dien hier." Hij voldeed aan haar verlangen en bracht dien haar. Zij wees onder aan den trommel een klein knopje aan, zeggende: "druk daar met uw vinger op." Hij deed bet en onmiddellijk sprong het deksel van den trommel open.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1897 | | pagina 1