NIEUWE
Nieuws» en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
ARTHUR HARRISON.
No. 101.
Zaterdag 18 December 1897.
Zes-en-twiiitigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Zij die zich m op deze courant i
ahonneeren ontvangen alle deze maand
nog verschijnende nummers GRATIS.
DE UITGEVER.
gijl ctiif nooiiigc.
"BTNNENLINTT
FEUILLETON.
Amersfoortsche
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzondert ij ke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Hij had zoo juist zijn lectuur ge
ëindigd. en schoof het boek met een
gebaar van onvoldaanheid van zich af.
Want onvoldaan gevoelde hij zich bij
het lezen van het werk onvoldaan
misschien het meest nog over het
slot. Niet dat hij zoo'n voorstander
was van een oplossing waarbij ze
«elkander kregen", en deugd weid
beloond of de ondeugd werd bestraft."
Maar hij vond in het werk geen
tehdenz, geen opbouwende strekking,
en hij vond bovendien de handelin
gen van de heldin niet voldoende ge
motiveerd.
Weer als in Vragensmoede" had hij
vertoefd in de kringen der Haagsehe
orthodoxe-aristocratie, weer had hij
zich vermeid in de schilderingen van
het Haagsehe high-life. Maar de pen
die dat schetsle was gedoopt als in
gal, en had hem den indruk gegeven
van groote eenzijdigheid. Want om
het leven te teekenen. met eenige
juistheid te teekenen, moet men het
hebben bestudeerd in al zijn open
baringen. Niet één toestand, niet
énkele toestanden, maar een gansche
reeks van toestanden moeten we aan
elkander schakelen om een blik op
het leven te krijgen. Om een men-
schenleven met eenige juistheid te
kunnen beoordeelen hebben we min
der kennis noodig van zijn hoogstens
en laagste», dan wel van hetgeen
daar tusscher. ligt: ik bedoel bet ge
wone, dagelijkscbe leven.
In alle levenstoestanden waarin het
gevoel getroffen wordt, overschatten
we de beteekenis van de verschijnse
len die we waarnemen, en kennen
aan onze ervaringen te groote waarde
toe. En dat komt omdat we te veel
of liever uitsluitend, ons zeiven zien,
eerst wanneer we aan anderen gaan
denken komen we tot een juiste be
schouwing en naar mate we ons die
per indenken verliezen we ons zeiven
in de menschheid we gaan op in de
gemeenschap en voelen ons onder-
deelen van het geheel. We staan dan
niet meer uitsluitend stil bij eigen
smarten, maar ontleenen aan ons
leed medegevoel voor anderen, en
het wordt ons als een levensbehoefte
om voor anderen iets te zijn.
«Het ééue noodige 1" hij had er
naar gehunkerd om er kennis mede
te maken, hij had met spanning het
boek verslonden, maar nóch figuren,
nóch ontknooping hadden hem be-
bevredigd, Integendeel, hij vond in
Katie de Aeth iets (lat hem bijna
onsymphatiek voor haar stemde. Hij
vond iets gemaakt, iets gewilds, iets
gezochts in haar smart, iets dat hem
te beredeneerd, te gedetailleerd
voorkwam om waar, om echt te zijn.
Want al is men duizendmaal artistiek
aangelegd, men hoort zich eraan te
gewonnen menschen te ontmoeten die
dat óf niet zijn, óf niet in staat zijn
om zich in te bedenken in de gedach-
tengang van de begaafde. Meer dan
eenig ander heeft den begaafde
te worstelen met begoocheling, maar
dan moet hem er juist te voeren om
wild te oordeelen en juist te zien.
Neen, hij kan maar geen vrede krijgen
met de heldin van het boek; eens
deels uit den geest van opstand die
haar kenmerkte, anderdeels omdat
haar smarten hem onwezenlijk voor
kwamen. Meer voelde hij zich aange-
getrokken tot de douairière de Weert
om haar echt kinderlijk geloof. Het
kwam hem voor dat die figuur als
met voorliefde geteekend was en ge
tuigde van dn waardeering der schrijf
ster. En nu had hij verwacht dat de
auteur dat geloof van zijn d gmatiek
zou hebben ontdaan, dat zij het zou
hebben voorgesteld in zijn reine,
schoone, hooge beteekenis; dat zij het
zou hebben aangewezen als: hot
eene noodige, als linoue poëzie. Maar
te leur gesteld werd hij in zijn hoop,
bedrogen in zijn verwachtingen, en
als antwoord op zijn wat nu? kwam
de oplossing een hooge, mooie, rijke
vrouwenliefde wel is waar, maar toch
een liefde egoïstisch in haar strekking
omdat zij zich concentreert op een
enkel wezen en daarin opgaat geheel
en al. En hoe die liefde is egoïstisch
hoe die liefde haar gansche ziel heeft
vervuld blijkt uit de omstandigheid,
dat het leven dor somber en waarde
loos is waar haar voorwerp sterft.
En nu het slot haar einde; de zelf
moord Voor wie zich de moeite geelt
dit werk te lezen en zich de moeite
gegeven heeft, de litteratuur der
laatste jaren te volgen kan het niet
ontgaan zijn dat in de ontknooping
is zelfmoord. Dit is langzamerhand
zoo veelvuldig geworden dat het dreigt
te worden conventioneel en afgezaagd.
Met is waar. Er wordt algemeen be
weerd dat het aantal zelfmoorden
toeneemt, maar het is daarom nog
niet bewezen dat dit de beste oplos
sing van schijnbaar ondoorleefbare
toestanden is. Daar is in de daad van
zelfmoord meer egoïsme dan ons
oppervlakkig toeschijnt. De daders
zijn of psychologisch abnormaal en
dus ontoerekenbaar of ze deinzen
uit kortzichtigheid, uit hopeloosheid,
uit lafheid soms, voor het leven
terug zooals het zich aan hen voor
doet. Maar dit is zeker, dat er
'minder zelfmoord zou gepleegd wor
den indien het eene noodige werd
gezocht in hooger sfeer, indien men
zich ontworstelde van het aardsche,
aan het stoll'elijke en boven, zon,
maan en sterren vergoeding en troost
zocht voor wereldsebe smarten. Wat
wij daarvan voorstellen behoelt niet
te worden geformuleerd we behoe
ven daarbij niet te denken aan een
bepaalden vorm, rnaar wij stellen liet
ons voor als liefde, reine, heilige
liefde; we stellen het ons voor als
eindeloos mededoocen en goedheid
Dit waren de gedachten die zich aan
hem opdrongen bij het lezen van
«het eene noodige" en hij zeide den
dichter na
De echte vrijgeest blijft niet
kleven aan deez' aard.
IIij slaat zijn wieken uit, verheft
zich hemelwaart.
Eu zoekt in hooger sfeer een toe
vluchtsoord der zielen.
J. H.
Naar wij vernemen zullen HH.
MM. de Koninginnen het volgend jaar
den zomer doorbrengen niet op Het
Loo te Apeldoorn doch op het Paleis
te Soestdijk.
In de Sum. Ct. leest men
De prinsen van Koetei, die zich
onder geleide van den assistent-resi
dent A. J. A. F. Eerdmans op de
terugreis naar hun Vaderland aan
boord van het st. Merapi bevinden
namen gisteren (14 Nov.) bij aankomst
alhier (Padang) een klein kijkje van
Padang en omstreken.
De kroonprins of sultan Moeda van
Koetei PangeranAdipati, bleef met zijn
echtgenoote aan boord na even een
kijkje van de Emmahaven genomen te
hebben. De overige prinsen, Pange-
ran Mangkoe Negoro en Pangeran
Sosro Negoro spoorden naar Padang
en maakten een grooten rijtoer. Ook
de lieer Eerdmans kwam een paar
uren hier doorbrengen.
De prinsen die met hun mentor
een bezoek gebracht hebben aan ver
schillende steden van Nederland en
ook aan Parijs, Berlijn en Londen,
zijn opgetogen over heigeen zij ge
zien hebben en deelden ons gulweg
hun indrukken mede.
Aan Amsterdam bleven hun aan
genaamste herinneringen verbonden,
aangezien zij zich daar vrienden en
goede kennissen hadden weten te
maken eri de gelegenheden tot uit
spanning en vermaak hun daar wel
bevielen. Tegen de aanstaande kro
ningsfeesten, in Augustus van het vol
gende jaar hopen zij in Nederland
weder terug te zijn.
Hebben zij van Europa aangename
herinneringen medegenomen, met
dankbaarheid erkennen zij aari de
goede leiding van den heer Eerd
mans overal een goede ontvangst te
danken te hebben, daar hunne erva
ringen anders zeker van minder aan-
genamen aard zouden geweest zijn
zoodra zij, wat in den beginne wel
eens gebeurde, op eigen avontuur
uitgingen, kon het niet missen of het
bleek naderhand, dat men de Hoog
heden allerhoffelijkst op de een of
andere manier bij den neus genomen
had.
De jongere prinsen zouden gaarne
nog wat in Nederland gebleven zijn,
doch de kroonprins zag zeer tegen
den winter op en kreeg heimwee naar
zijn geboorteland, zoodat de terugkeer
naar Indië vervroegd werd.
De prinsen gaan van Batavia naar
Soerabaja en van daar rechtdoor naar
Koeteiook deze terugreis doen zrj
onder hoede van den heer Eerdmans
Uit Barneveld schrijft men
Bij het omspitten van grond, gele
gen ten Oosten van Kootwijk en toe-
behoorende aan ds.Houtzagers, aldaar,
is op nog geen meter diepte een
Germaansche begraafplaats gevonden,
Behalve eenige gebroken Germaan
sche urnen, gevuld met beenderen,
werden nog opgedolven een gedeelte
van een malsteen, eenige puntige
steenen gewichten met eene opening
in het midden een rood aarden ver
giet, benevens een urn, overdekt met
een stuk graniet. Hieromheen lagen
nog eenige brokstukken van aarden
voorwerpen die echter reeds te veel
geleden hadden om vervoerd te
worden.
Het gevondene is naar het Oudheid
kundig Museum te Leiden opgezonden
-Buim 7 jaren geleden stierven
te Wouw (N.-B.) een schatrijke boer
en boerin, die uiterst zuinig leefden,
D. H. ENGELBERTS.
6)
«Mistress," antwoordde Arthur, en
zijne stem was zoo duidelijk, dat ieder
aan de tafel die hooren kon, terwijl
daarbij zijne oogen fonkelden, »ik her
haal het u voor de tweede maal, u
schat mijn spel veel te hoog, ik mag
die loftuiting niet aannemen. Een
jongmensch van mijne jaren kan on
mogelijk al zooveel studie gehad heb
ben, dat hij zich zeggen kan, eenig
talent daarin te bezitten, hoogstens
oefening, te meer daar ik mij ook
op andere wetenschappen moet toe
leggen."
Terwijl hij die woorden sprak dorst
Mari hare oogen niet opslaan, waDt
hij zou dan hare belangstelling voor
hem daarin gelezen hebben, en toch
deed het haar, wat hij gezegd had,
innerlijk goed.
De advocaat kon zijne bewondering
niet terughouden en zeide, terwijl hij
hem de hand drukte: "Blijf uwe prin
cipes getrouw, jongmensch en dan zal
het u welgaan."
De jonge weduwe was geslagen, een
weinig terechtgezet door een jongeling,
een knaap van twintig jaar. Dit hin
derde haar, maar zij had de macht
dit niet te toonen.
Het souper was afgeloopen eu men
begaf zich ter rust. Arthur had nog
gelegenheid den heer Walpore te
spreken en vroeg hem toen of hij
hem morgen eene vertrouwelijke mede-
deeling mocht doen en om raad vragen.
"Zeker, mijn jonge vriend," ant
woordde hij, "gaarne ben ik bereid,
u met mijn raad bij te staan."
Den volgenden morgen na het ant-
bijt, begaven zich de heer Walpore
en Arthur naar de kajuit van eerst
genoemde
"Zet u mijn jonge vriend," zeide
de heer Walpore vriendelijk, "deel
mij nu mede, wat er op uw hart ligt,
rondborstig en vrijmoedig, opdat ik
volgens inijne overtuiging u ter zijde
kan staan en raad geven. Beschouw
mij alsof ik uw vader ben, en wees
verzekerd, dat ik belang in u stel.'
Arthur deelde hem zonder eenige
terughouding mede, dat hij op reis
was, om zijn vader te zoeken, en ver
haalde nauwkeurig, wat zijne pleeg
moeder hem had medegedeeld en liet
toen de documenten zien.
Toen de heer Walpore alles nauw
keurig overdacht en de documenten
ingezien had, zeide hij
"Het is een moeiehijk opsporen en
ik begrijp, dat het uw begeeren is,
uw vader, indien hij nog leeft, te
leeren kennen. Het is hem, zooals
blijkt, nooit ter oore gekomen, dat
zijne vrouw opnieuw moeder moest
wordendus uw bestaan is hem onbe
kend gebleven. Uw vader is ongetwij
feld van zeer hooge aristocratische
familie, en om de woonplaatsen der
familieleden der Cunningham's uit te
vinden, indien die bestaan, is niet
moeilijk, een annonce in de "Times"
is voldoende. Een bezwaar kan be
staan. Daar uw vader in het geheim
met uwe moeder gehuwd is, kan hij
een anderen naam, dan zijn geslachts
naam aangenomen hebben. Dit zou
niet onmogelijk zijn. Het eerste, wat
gij doen moet, is, in Londen in de
"Times" eene advertentie te plaatsen,
waarin den heer G. Cunningham en
bij overlijden van hem, een der familie
leden, eene gewichtige mededeeling
zal worden gedaan, waartoe men zich
wenden moet aan Mr. Walpore, advo
caat te Londen, die voorloopige in
lichting kan verstrekken. Buitendien
zal ik laten ondei'zoeken, of ook in
een der graafschappen een familie
Cunningham woont Dit is het eerste
wat gedaan kan worden. Heb moed
mijn jonge vriend. Door een talent
als vioolspeler zal het u niet moeilijk
vallen eene plaats in het Victoria
theater te bekomen, waartoe ik u be
hulpzaam kan zijn, dan zijt gij voor-
loopig, wat uw levensonderhoud be
treft, geholpen. Later moeten wij
voor u eene betrekking als gouverneur
zien te krijgen. Geloof mij, ik zal u
met raad en daad terzijde staan. Eu
nu, mijn jonge vriend, duid mij de
volgende vraag niet ten kwadeHoe
staat het met het geldelijke, is dit
onvoldoende, zeg het mij vrijmoedig?
Gaarne ben ik bereid u daarmede bij
te staan, u een voorschot te geven,
dat gij mij later kamt teruggeven."
"Vooreerst kan ik zuinig levende
mij eenigen tijd onderhouden," ant
woordde Arthur. "Ik dank uw echter
voor uw welgemeend aanbod."
"Goed, maar beloof mij, dat gij u
bij behoefte daaraan, aan mij zult
wenden en geef mij daarop de hand,
mijn adres is u hekend."
Tranen van dank en gevoel kwamen
in Arthur's oogen eu met warmte
drukte hij de baud van deu advocaat.
Lezer, gij zult u kunnen voorstellen,
hoe de aangebodene hulp den alleen
op de wereld staanden j ongeling moed
zal gegeven hebben, zijn moeilijken
levensweg te vervolgen.
Arthur had nog op een avond de
passagiers op zijn muzikaal talent ont
haald.
Na eene voorspoedige reis kwam
men te Londen aan. De kapitein had
hem een goed en niet duur hótel
opgegeven. Toevalig trof het, dat ook
daar een muzikant die in het Victoria
theater speelde logeerde. Deze zag
zijne vioolkist en vroeg hem of die
hem toebehoorde, hetgeen Arthur be
vestigde.
"Dan zijt gij ook musicus, niet
waar
(Wordt vervolgd.)