NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. 1 J Afgeperste gaven. ARTHUR HARBISON. iVo. h. Zaterdag 15 Januari 1898. Zeven-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. FEUILLETON. Amersfoortsche Courant fx- V. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Een onaangename zijde van den jaarsovergang is het zoogenaamd »Nieuwjaarwenschen" van personen, wien het niet het minst kan schelen, of het u goed gaat of niet. Ik bedoel hiermee niet in de eerste plaats de vriendelijke bezoeken van bedelaars en bedelaressen van verschillenden leeftijd, die met een erbarmerlijk ge zicht hun »veel zegen in 't nieuwe jaar" komen janken, aan dezen over last is in verscheiden gemeenten een eind gemaakt, hetzij door samenwer king jvan ingezetenen, die door vrij willige bijdragen een fondsje ver zamelden, waaruit aan wezenlijk be- hoeftigen uit de eigen woonplaats eenige ondersteuning kon worden ver schaft, hetzij door een verbod van overheidswege. Meestal"worden beide maatregelen tegelijk en in verband met elkander genomen, en dan wordt ook het doel volkomen bereikt. Waar dus deze bedelarij nog last veroor zaakt, heeft men het aan zichzelf te wijten; het is volstrekt niet moeielijk, er voorgoed een eind aan te maken. Minder gemakkelijk schijnt het, zich de officieuse en de officiëele wenschen van het lijf of liever van de deur te houden. Zij leggen u een belasting op, dubbel hatelijk omdat er geen wet bestaat die haar regelt, en waar aan slechts weinige menschen, die in de termen van den aanslag vallen, zich durven onttrekken. Om te beginnen met de olïicieusen. dat zijn de bedienden van uw leveranciers. De knecht van den slager, en van den bakker de boodschaplooper van den boekhande laar, de courantenrondbrenger, de bloekersknecht, de man van de kruide nierswaren en zoo al meer, zij kornen met huri wenschen aanzetten reeds tegen Kerstmis, om niet te laat te zijn. Antwoord niet met een tegen- wensch, daar is het niet om te doen het wederkeerigheidsbeginsel is hier niet van toepassing. Gij moet uw penningske oiïeren, daar helpt niets aan; doet ge het niet, dan zou de swensch" spoedig worden omgezet in een verwensching. die echter, voor zichtigheidshalve, slechts in gedachten wordt uitgesproken. Het gekste is nog, dat de patroons zelf liet mis bruik in de hand werken, doordat zij een kalender of portefeuille-almanak doen aanbieden met het kennelijk •loei om hun cliëntèle te doen bij dragen in het loon, dat eigenlijk zij en niemand anders den bedienden moesten geven. Als de maand Januari een dag of wat oud is, zoudt gij een kleine almanakkenveiling kunnen gaan houden, waarvan de opbrengst, vrees ik, ver beneden den inkoopsprijs zou blijven. Tot deze catagorie kunnen ook ge rekend—werden--4e- -mannen—wui-1: expeditiewezen, die ook den nieuw jaarsdag niet onopgemerkt laten voor bijgaan, evenmin als zij de kermis laten passeeren zonder den wensch uit te drukken dat gij veel pleizier moogt hebben, al behoort gij ook tot dat deel der Nederlandsche natie dat met de kermis volstrekt niet sympathiseert. In gemeenten, waar de kermis is afgeschaft, weet men zich ook wel te redden de menschen komen dan een «aangename zomer" of dito voor- of najaar wenschen, al naar het valt. De beambten van Van Gend Loos, de bestellers van de spoorwegmaatschappij, zij slaan u niet over, al behoort het ook tot de zeldzaamheden dat u door hun be middeling iets van elders is toege zonden. Het lastigst, niet wat den vorm aangaat, want die is doorgaans vrij beleefd, maar vanwege de menig vuldigheid, zijn de bezoeken der olliei- eele wenscbers, de mannen in dienst der gemeente of eener gemeentelijke instelling, benevens die van de posterij. Ik meen weieens gehoord te hebben dat het den laatsten eigenlijk ver boden is; zoo al, dan heeft het ver bod geen uitwerking gehad. Nu gun ik die menschen, wier karige bezoldi ging hun geenszins onverschillig doet zijn voor een buitenkansje, van heeler- harte een bijdrage tot stijving hunner kas, te meer omdat zij een klasse van beambten vormen, die zich onder scheidt door ijver en dienstvaardig heid. Maar is het daarom wensche- lijk, dat men hen dwingt tot een bedelarij, waarvan zijzei ven het ver nederende diep moeten gevoelen, en die zij heel gaarne zouden achterwege laten, ware het niet, dat zij de op brengst idet kunnen missen Laat toch het Rijk, dat in de bezoldiging der hoogere ambtenaren rekening houdt met de behoeften van hun stand, ook eens de helpende hand uitsteken naar die kleinen, die be- yp.t.| cclipiilen dienaren, WWH h'Xige eischen van werkzaamheid worden gesteld, en dan tevens een eind maken aan een misbruik, dat waarlijk nu lang genoeg heeft geduurd. De gemeentelijke beambten volgen het voorbeeld Daar komen de lui van den reinigingsdienst, asch- en vuilnisophaalder. straatreiniger. In groote gemeenten zijn die drie takken gescheiden, dus drie titularissen komen u achter elkaar bezoeken. De hoogst geplaatste in het beambten-personeel, die in het nachtelijk duister van den torentrans de flonkerlichtjes in de diepte kan bestudeeren, blijft niet achterwege u aan zijn bestaan te herinneren. De lantaarnopsteker be nuttigt eveneens de gelegenheid om wat olie in zijn lampje te krijgen. En zoo houdt het niet op totdat allen een beurt gehad hebben. In gemeen ten, waar de verzameling van afvals- stoffen is verpacht, wordt er door den pachter op gerekend bij het loon, dat hij zijn werklieden heeft uit te keerenhij disconteert als het ware de nieuwjaars en kermisfooien en dwingt dus zijn menschen om een deel van hun loon op een voor hen j allesbehalve aangename wijze op te halen. In Den Haag heeft de directie der gasfabriek een goed voorbeeld ge geven, door het vaststellen eener nieuwe loonregeling, bij welker ver hooging de opbrengst der collecte van giften in een vast bedrag was omge zet; tevens werd ter kennis van het publiek en van de beambten gebracht, dat geen hunner op Nieuwjaar mocht «wenschen." Eigenlijk had men nog een stapje verder moeten gaan, en ook het aannemen van giften moeten verbieden. Voor de lantaarnopsteker was dit allicht minder noodig, omdat zij op gewone tijden aan de huizen der ingezetenen geen boodschap hebben maar toch, der menschen listigheid is groot, en een voorwendsel tot een bezoek is gemakkelijk te vinden. De schrijver van de Haagsche brieven in het uTrechtsch Dagblad vertelt dftt in weerwil van het verbod toch een paar lantaarnopstekers bij een van zijn vrienden kwamen met «veel heil en zegen" en een busje. De dienst bode, gewaarschuwd, voegde hun toe: «Jelui moogt niet wenschen" waarop de gemeente-beamte-bedelaar antwoordde: «Dat weet ik wel, maar we doen het toch Genoemde schrijver ziet in dit voor val een aansporing voor het gemeen tebestuur ik zeg hem na voor alle gemeentebesturen, om in eens voor alle takken van dienst, voor nu en voor altijd, tegen schadeloos stelling voor wie er thans van genie ten, het «wenschen" absoluut te verbieden. «Dan", zegt hij, raakte niemand in de war, wist ieder een, dat het aan al het personeel der gemeente verboden werd, en zou hot bij krachtige bestraffing van do over treders, in eens uit de wereld zijn. En de burgerij, die er dan eerlijk in evenredigheid in zou bijdragen, door ietwat hooger loonen eri zich niet zou kunnen onttrekken, zou dank baar zijn voor de ontheffing van een last, terwijl het eergevoel der stads- beambten er slecbts door zou winnen. Alleen de tapper zou er wat bij ver liezen, maar die krijgt op I Januari toch genoeg." Ik wil wedden, dat deze woorden bij ieder die ze leest, instemming zul len vinden, toch zal er nog heel wat moeten gebeuren eer de aange wezen weg wordt ingeslagen. Wij zijn ten aanzien van lastige dingen verbazend behoudsgezind, of moet ik mis schien zeggen dal wij te traag zijn om een kloek besluit te nemen en ten uitvoer te brengen? Wat is er met, jarenlang, ik heb er ook een beetje aan meegedaan, geijverd, met woord en schrift tegen het fooienstelsel in het algemeen, en is er niet veeleer toeneming dan vermindering waar te nemen. Men zou zoo zeggen niets is gemakkelijker dan het uit de wereld te helpengeef niet. Jawel, maar dan begaat gij eigen lijk een onrechtvaardigheid, want de bezoldiging van de menschen, die bij verschillende gelegenheid de hand op houden orn uw dubbeltje of kwartje te innen, is er op berekend; en als zij, wanneer uw gave achterwege blijft of niet aan de verwachting beant woordt, hun gewone beleefdheid laten varen, dan is hun dat rnaar half kwa lijk te nemen. Er is maar één mid del mogelijk. Als, orn een voor beeld te noemen. een caféhouder de bepaling maakte, dat het aan zijn dienstpersoneel streng verboden is fooien aan te nemen, en hij zorgde dit goed bekend te doen worden, dan zou hem zulks geen windeieren leggen, want het vermeerderd bezoek zou hem in staat stellen, zijn onderhoori- gen een redelijk loon uit te betalen. De verhouding lusschen de bedien den en het publiek zou er stellig beter door worden, en men zou mogen hopen dat het vei velend «stel- stel" zijn langsten levenstijd had gehad. D. H. ENGELBERTS. 14) Hij sloeg den weg daarheen in. Plot seling gevoelde hij een hevig steken de smart in het hoofd en door zwakte overvallen, ging hij slechts onzeker voort. Op eenmaal scheen het donker om hem te worden, en hij meende, dat de grond zich voor hem opende en een diepe, donkere afgrond voor hem lag. Zijne bezinning verliezende, was het hem als werd hij in een diepen afgrond getrokken. Arthur had een zonnesteek gekre gen, die hem een volle maand uit zijn leven wegman. Het was den 27 September geweest, toen men hem in de nabijheid van een dorp in een be- wusteloozen toestand in het heete zand op den weg gevonden had, en het was den 29 October, toen hij voor de eerste maal met het klare bewust zijn zijne oogen opsloeg. Toen voor het eerst het bewustzijn flauw bij hem terug kwam, was het hem ge weest als schommelde hij op witte weeke golven in een rood licht. Van lieverlede werd hij gewaar, dat die witte golven in het sneeuwwitte lin nen van zijn kussen en beddelakeus bestonden, en dat het roode licht niets anders dan de roode overgor dijnen voor de ramen was, waarop de middagzon hare stralen wierp. Hij bevond zich te bed in eene nette, vriendelijke kamer. Wie echter kwam naar hem toe? Verwonderd verhief hij zich tot eene zittende houding, en toen ontwaarde hij, dat hij niet, zooals hij gemeend had, alleen was. Op een lagen stoel zat eene kleine, oude wouw met eene witte muts op en een witten doek kruiselings over de borst gevouwen. Haar gezicht had vele rimpels en zij droeg een hoornen bril op den neus. Een boek lag op haar schoot. Over alles, wat hij zag, steeds meer en meer verwonderd, zocht Arthur zich nog verder op te richten. Het gedruis echter wekte de slui merende, en zij stond verschrikt van hare plaats op. «God sta ons bijriep zij, haastig naar zijn bed gaande. Gij moogt niet opzitten, leg u weer kalm neder, recht kahn,» zeide zij op smeekenden toon, zooals men een kind zoekt te overreden. «Maar ik weet niet, waar ik ben,» zeide Arthur met eene zwakke stem. Goede hemel, ik geloof waarlijk, hij komt tot zich. Och, mijn lieve man, bekommer er u niet om, waar gij zijt, maar neem nu een weinig van deze krachtige bouillon.» Door de vriendelijk gebiedende wijze zijner verpleegster beheerscht, nam hij gewillig de krachtige bouillon tot zich. Nadat hij ongeveer de helft van het kopje dat de goede oude hem gereikt had, geledigd had, vroeg Arthur opnieuw, zij moest hem toch eens zeggen, waar en in wiens huis hij zich bevond, en voegde er bij »Het schijnt mij, dat ik ziek ben ge weest, niet waar? Ik gevoel mij nog zeer zwak.» God zij gedankt, hij is nu werkelijk tot zijne bezinning gekomen. »Ik ge loof liet wel, mijn lieve man, dat gij ziek geweest zijt. Ja, ja, ik geloof het wel. Maar nu moet ik de vrouw halen,» en toen liep de nog flinke, oude vrouw naar de deur, om eenige oogenblikken later met eene dame terug te keeren. Deze, eene vrouw van ongeveer vijf en veertig jaren, middelmatig groot en vrij gezet, naderde met zachte schreden het bed. De uitdrukking barer vriendelijke ge laatstrekken en van hare heldere blauwe oogen, was buitengewoon zacht en vriendelijk. Toen zij zich met een beminnenswaardig lachje over hem heen boog, en met eene gedempte stem hem geluk wenschte, dat zijne bezinning was terug gekeerd, dacht Arthur nooit een aanminniger en liefelijker gezicht gezien te hebben. Zoodra de dame met spreken had opgehouden, herhaalde Arthur de vraag, waar hij zich bevond. Maar hij moest op het antwoord wachten, want de dame riep: »Wat zegt hij, Sara Ik ben een weinig doof, mijn jonge vriend en uw stem is nog zwak.» »Hij vraagt al een paar maal, waar hij is,» zeide de oude aan het oor der dame. »Het is het beste, hem alles te zeggen, want ik geloof, dat hij even eigenzinnig is, als al het overige mansvolk, en dan is het 't verstandigste, men geeft hem zijn zin, zoo lang hij nog ziek is.» «Haar plan ook onmiddellijk zelve uitvoerende, ging zij, tot den patient gewend voort: »Nu dan, mijn lieve man, gij zijt in het huis van deze goede dame mistress Oliver en van haar zoon, mr. John. Oliver. Hij is onze geestelijke en heeft u op den weg gevonden, en u hier in huis gebracht, zoo goed als dood. Veel beter waart gij niet en ik verzeker u, dat gij in geene betere handen hun kunnen vallen. En wan neer gij ook weten wilt, wie ik ben, ging de praatzieke oude voort, »zoo wil ik het u zelf zeggen. Ik was hare kindermeid, toen zij een klein meisje was. Twintig jaren heb ik bij hare familie in Somerset gediend, en toen mijn man voor zes jaren gestorven is, toen heeft zij niets anders gedaan, dan mij hier in huis te nemen. Dat was alleen zuivere goedhartigheid, want eene oude vrouw, die al over de zeventig is, kan niet veel meer in een huis uitrichten.» (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1898 | | pagina 1