NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Fro vise lo Utree Sit. BUITENLAND. BINNENLAND. ARTHUR HARRISON. No. 7. Woensdag 26 Januari 1898. Zeven-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. FEUILLETON. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIËN: Van 1-6 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De zaak-Dreyfus. De dagvaarding is er! Zola en de bestuurder van de Aurore, de lieer A. Perreux, zijn gedagvaard om voor het Hof van Assises der Seine te verschijnen, op Maandag 7 Fe bruari a.s. De heer Perreux wordt beschuldigd van te Parijs, als bestuurder van de Aurore te hebben gepubliceerd de volgende passages, vervat in een artikel van E. Zola. »In de eerste kolom van de eerste bladzijde: »»Een Krijgsraad heeft, op bevel, een Esterhazy durven vrijspreken. Dat is een kaakslag aan de waarheid. En daarmede is het uit. Frankrijk draagt deze smet. De geschiedenis zal vermelden dat onder uw Presi dentschap zulk een sociale misdaad bedreven kon worden". »In de zesde kolom van de eerste bladzijde DuZij hebben een onrechtvaardig vonnis uitgesproken, dat altijd op onze Krijgsraden zal blijven rusten, dat voortaan op al hun vonnissen de smet der verdenking zal werpen. De eerste Krijgsraad kon onverstandig zijn, de tweede moet misdadig zijn." »In de tweede kolom van de tweede bladzijde Ik beschuldig den twee den Krijgsraad deze ontwettige daad op bevel te hebben bedekt, door op zijn beurt de rechtskundige misdaad te begaan om bewust een schuldige vrij te spreken." Emile Zola wordt beschuldigd, aan het bovengenoemde delect (belastering van den krijgsraad in liet openbaar) medeplichtig te zijn geweest, door den heer Perreux het geschrift bevattende de aangehaalde passages te verschaffen. De Aurore merkt naar aanleiding van deze dagvaarding op: »Acht dagen lang heeft de regeering noodig gehad over deze dagvaarding ter wereld te brengen en nu baart ein delijk de berg een muis. Zola heeft van onwettigheid, van vervalsching, van plichtverzaking be schuldigd du Paty de Clam, Mercier de vroegere minister van oorlog, Billot, de tegenwoordige minister van oorlog, den eersten en den tweeden rechter van instructie de Pellieux en Ravary, de schriftdeskundigen en de bureaux van oorlog. En weet ge waarvan nu Zola en de Aurore beschuldigd worden? Van belastering en beleediging van den eersten krijgsraad 1 De regeering weigert dus om de gezworenen te erkennen als rechters over de handelingen van den genera- len staf. Zij durft het aanbod van Zola, om het bewijs der waarheid te leveren, niet aan. Zola zelf antwoordt ook in de Aurore op de aanklacht. Reuter seint daar omtrent In de Aurore komt een brief voor van Emile Zola aan den minister van oorlog, waarop hij zegt»ln antwoord op de beschuldigingen tegen u en uwe pairs uitgebracht, hebt ge mij voor de jury gedaagd. Ik zal er ver schijnen, voor een loyaal debat in het openbaar. Maar gij hebt waar schijnlijk mijn acte van beschuldiging niet gelezen. Ik heb niet alleen den krijgsraad beschuldigd een onrechtvaardig vonnis te hebben gewezen, en een onwettige daad op bevel te hebben bedekt. Ik heb de bespreking gewild in bet volle licht, om de geheele waarheid te doen uitkomen en ik heb niet minder for meel beschuldigd den kolonel Du Paty de Clarn, de generaals Mercier, Billot, Boideffre, Gonse, Pellieux en comman dant Ravary, evenals de drie deskun digen en de bureaux van het depar tement van oorlog. Op de lo)Tale aan vallen antwoordt men met beleedi- gingen in bezoldigde bladen, en met scheldwoorden van troepen op straat. Doch deze hardnekkigheid om de duisternis te willen dienen zal tot niets leiden. Ik zal tot rechters hebben twaalf onafhankelijke Fransche bur gers. Ik zal weten te overwinnen door de kracht der rechtvaardigheid hot licht weten te doen zegevieren, door den glans der waai heid, en de ge rechtelijke spitsvondigheden wegvagen door den invloed van het bewijs. De wet zou leugen zijn, als zij, die mij daartoe den plicht oplegt, mij zou weigeren het middel er toe aan te wenden. Het is uit de dagvaarding dan ook volmaakt duidelijk, dut de regeering bang is voor liet licht; Zola en de de Aurore zullen daarmee echter niet tevreden zijn en hun protest zou toch nog wel eens oorzaak kunnen zijn, dat het proces tegen hen niet zoo'n comedie werd als dat tegen Esterhazy. Het blad Droits cle l' Homme ver klaart, dat Maandag, toen de minister van oorlog door Havas liet verklaren, dat de schriftelijke verklaring van Lebrun-Renaud er was, een dergelijk stuk niet bestond. Het heeft nooit bestaan dan in de hersens van gene raal Mercier. Een dezer dagen zal het misschien bestaan, dank zij de verschrikkelijke pressie die de minister van oorlog laat uitoefenen op kapitein Lebrun-Renaud, wien men eerst beloften, later bedrei gingen heeft gedaan. Maar dan zal het een valsch zijn. Maar bovendien zal het geen nut hebben, want twintig getuigen zullen onder eede voor het Hof van Assises verklaren, dat kapitein Lebrun-Renaud hen Heeft gezegd, nooit op schrift gebracht te hebben deze bekentenis, die hem door Dreyfus r.ooit gedaan is. »Wij zullen" aldus eindigt liet blad, vervolgens het bewijs leveren, dat op het oogenblik. waarop luit. kolonel Henry, het beheer van het bureau van inlichtingen heeft overgenomen, in het dossier Dreyfus, geen enkel rapport van kapitein Lebrun-Renaud bestond, dat bekentenissen van Dreyfus inhield." De Siècle publiceert de laatste dagen een aantal brieven door Dreyfus zoo wel vóór als na zijn veroordeeling aan zijn vrouw en aan zijn advocaat ge schreven. Dat gebeurt vooral om te bewijzen dat liet praatje van de z.g. bekentenis niet waar kan zijnin al die brieven toch betuigt Dreyfus steeds met klem zijn onschuld en spreekt Hij liet vertrouwen uit, dat de ware schul dige nog wel eens zal worden ge vonden. De Duitsche Regeering heeft afwijzend beschikt op liet verzoek van de »Holl. IJzeren Spoorwegmaat schappij" om de retourkaarten, afge geven door Nederlandsclie stations in verkeer met- haar stations, op Duitsch grondgebied gelegen en ook die, afgegeven voor liet verkeer dezer Duitsche stations onderling, ook een maand geldig te verklaren. Tot de voorloopige plannen van de commissie voor de inhuldigings- feesten te Nijkerk behoort, behalve een algemeen kinderfeest, het houden van een historischen optocht, welke zal voorsteller, alle leden van liet Oranjehuis, van af Willem den Zwijger tot heden. De rij van stadhouders en koningen zal worden aangevuld met helden figuren uit het roemrijkste tijdperk, als Tromp, De Ruyter, Piet Hein, Heemskerk. De datum der feestviering is nog niet vast bepaald; vermoedelijk zal deze twee dagen duren. Atjeh. De Javasehe Crt. van 28 Dec. be vat liet volgende telegram van den Civielen en Militairen Gouverneur van Atjeh en Onderkooiigheden Ter verdrijving van den vijand uit de omstreken van Reung-Reung en tot verkenning van het heuvelterrein ten oosten daarvan, rukte den 25en Dec. onder bevel van overste Krull eene colonne van vijf compagnieën infanterie, twee pelotons cavalerie en eene sectie artillerie met twee dagen vivres uit Selimoen op. Dienzelfden dag werd na een kort en krachtig vuur uit de missigit Biram en omliggende heuvels die missigit zonder verliezen onzerzijds bezet. Daar werd gebivouakeerd en de nacht van 25 op 26 dezer rustig doorgebracht. Den 26sten werd uit missigit Biram opgerukt naar Reug-Reung en het beuvelterrein ten Oosten daarvande vijand had de omliggende heuvels zwak bezet, doch werd spoedig ver dreven, zonder dat daarbij aan onze zijde verliezen geleden werden. Ook de nacht van 26 op 27 dezer ging in liet bivouak Biram rustig voorbij. - Gisteren keerde de colonne naar Selimoen terug. Panglima Hasan met 7 volgelingen, Pang Saleh en Panglima Loiman, allen behoorende tot de benden van Toekoe Oemar, kwamen in onder werping; eerstgenoemde leverde een, Pang Saleh drie bruikbare Beaumont- geweren in. De zaak der gebroeders Hogerhuis. Het krasse optreden van mr. P J. Troelstra in de zaak der gebroeders Hogerhuis wordt, naar aan Het U D. geschreven wordt, door een groot deel van Friesland's bewoners zeer ge prezen. Men heeft nu hoop, dat aan een aanklacht tegen mr. T. gevolg zal worden gegeven, waarvan dan waar schijnlijk liet gevolg zal zijn. dat meer uitlekt omtrent de ware daders. Is de beschuldiging van mr. T. boud en ernstig, nu een rechtsgeleerde deze zonder eenig voorbehoud ter neer schrijft krijgt zij in het oog van velen meer waarde, zelfs bij sommigen welke thans nog niet in de onschuld DOOB D. H. ENGELBERTS. 17) Het resultaat daarvan was, dat de ge neraal Dalrymple, die hoewel zelf geen geleerde, toch eene groote voorliefde voor schrijvers en beoefenaars der klassieke werenschap koesterde, op beleefde wijze aan Arthur terugschreef, dat hij zich gelukkig zou achten, hem als gouverneur en mentor van zijne zoons in zijn familiekring te ontvan gen. Die familiekring berichtte hij verder, bestond uit hem, zijne dochter en de beide jeugdige zoons, die zijne kweekelingen zouden worden. Zijne geliefde gade, voegde de generaal er bij, was voor nauwelijks een halfjaar gestorven, en hoewel nog zeer jong, nam zijne dochter het huishouden waar. Ten slotte bemerkte de gene raal, dat het hem bijzonder gewenscht zou zijn, wanneer mr. Arthur Harri son, zoo spoedig als mogelijk zijne betrekking kon aanvaarden. Het was einde Juli en Arthur had in zijn antwoord den generaal den 15den Augustus als den dag van zijne intrede in diens woning aangegeven. Het afscheid van zijn vriend John en diens moeder zou hem ongetwij feld zeer zwaar gevallen zijn, zoo niet veertien dagen voor dit plaats zou vinden mr. Oliver het rectoraat te Westwalden door Sir George Ostwes- try was aangeboden geworden, die het recht toekwam die plaats te be geven. Westwalden lag drie nren van Brayton verwijderd, zoodat daar door de gelegenheid bestond, de vrien den elkander nu en dan konden be zoeken. "Gij neemt toch die beroeping aan, John?" had Arthur verlangend ge vraagd. "Zeker," had John geantwoord. «Het zou onverstandig zijn, dit niet te doen, daar het inkomen het dubbele bedraagt van hier. Wel zal het mij moeilijk vallen, deze plaats te verlaten, waar ik vele vrienden gevonden heb." Het vooruitzicht, dat zij dichter bij elkander zouden komen, verlichtte het afscheid der beide vrienden en dat van mistress Oliver, die Arthur als of hij haar zoon was, had liefgekregen. 5— "Vergeef mij de vraag, Sir, zijt gij de nieuwe gouverneur, dien men op Surbiton park verwacht? Ik ben uw naam vergeten." Deze vraag werd aan Arthur Harrison gericht, toen hij aan het kleine spoorweg station Bray ton den trein verliet. "Ja," antwoordde hij, den vragende aanziende. Deze stelde zich nu als de koetsier van den generaal Dalrymple voor. Hij was in eene donkere, echter elegante livrei gekleed. "Dan zijt gij wel gezonden, om mij hier af te halen?» »Ja,» antwoordde hij, de hand aan den hoed brengende. »Is dat hier uw bagage, Sir Arthur bevestigde dit. De man nam een hoedendoos in de hand en verzocht een paar mannen, om een koffer en een reiszak op te nemen en naar een elegante jachtwagen te bren gen, die op het plein van het spoor weg station wachtte. «Hoe doodsch en eenzaam ziet dit oord er uit,» kon Arthur niet nalaten den naast hem zittenden koetsier op te merken. «Gewoonlijk is het hier in Brayton stil en doodsch, maar op marktdagen, wanneer de landlieden met hun vee hier komen, zult gij eens zien, Sir, hoe lustig en levendig het is. Ik zelf ben in Brayton geboren, heb echter vele jaren in Londen als koetsier bij Sir Godefrey Nicholson gediend. Gij zijt dus de nieuwe gouverneur, Sir, niet waar? De arme mr. Smith, de vroegere, gij zult het wel gehoord hebben, is plotseling gestorven? Arthur antwoordde met een toe stemmend hoofdknikken. »De generaal schijnt een rijk man te zijn?" "Dat wil ik gelooven, Sir, hij weet zelf niet eens hoe rijk hij is. Zijn vader heeft Surbiton park gebouwd. De oude heer had een paar millioen pond geërfd, want vroeger was de familie niet rijk, hoewel altijd in het graafschap zeer goed aangezien. Nu de generaal is al met een gouden lepel opgevoed. Is dat geen mooi stuk land hier, Sir?» Inderdaad was de landstreek, waar door zij reden zeer schoon, zoodat Arthur de vraag niet anders dan be vestigend beantwoorden kon. De rit bij de aanbrekende avondkoelte was zeer aangenaam. Na een poos vroeg Arthur »Is Surbitonpark zeer schoon?» »Ja, zeer schoon, sir, het is een groot slot, maar toch lang zoo groot niet als Westwaldencourt. Dat is eenige honderden jaren ouder dan Sur- betonpark. Die oude sloten hebben iets grootsch en eerwaardigs, wat de nieuwe, al zijn ze nog zoo rijk niet hebben. O, dat is een slot!» "Westwaldencourt, meent gij? Dat is immers het slot, waar sir George Ostwestry leeft, niet waar?" vroeg Arthur. Welnu, wat weet gij daarvan?" »Ik denk, dat ik er wel wat van weet, ben er al menigmaal heen ge reden. Onze misstress, de vrouw van den generaal, was eene zuster van sir George en hij heeft haar zeer liefge had. Och, de goede misstress is ver leden Maart gestorven.» »Zoo," antwoordde Arthur, want hij dacht in dit oogenblik er aan, hoe John Oliver verrast zou zijn, dat de familie, waarin hij (Arthur) gouver neur geworden was, zoo na bekend,

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1898 | | pagina 1