NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. ARTHUR HARRISON. Vo. 32. Zaterdag 23 April 1898. Zeven-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. ATJEH. feuilleton. Amersfoortsc Courant ABOMVEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door liet geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIËIV: Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Indien de berichten en geruchten waarheid behelzen, en er is geen reden om aan hun gegrondheid te twijfelen, dan zal dezen zomer een krachtige poging worden gedaan om den tegenstand in Atjeh te doen op houden, door een expeditie te lich ten naar Pedir. Dit noordoostelijk gedeelte van Sumatrakust schijnt, wat de bijzon derheden betreft waarop het bij militaire krijgsverrichtingen het meest aankomt, den toestand der wegen b. v., en de juiste ligging van de punten waar het sterkste verzet ver wacht kan worden, nog weinig bekend te zijn; en, welke gevolgen dat gemis van juiste gegevens hebben kan, daarvan hebben we, getuige zon menige droevige bladzijde in onze Indische krijgsgeschiedenis, maar al te dikwijls leergeld gegeven. Om die reden wordt de tocht met groote zorg voorbereid; het ligt in het plan der Regeering te Batavia, niets te verzuimen wat het welslagen kan verzekeren eener onderneming, die inderdaad van grooten invloed zal zijn op de toekomstige verhoudingen. Het is wel jammer, dat de toebe reidselen niet wat meer geheim konden gehouden wordenimmers, de vijand, dien we te bestrijden zul len krijgen, en die staat onder lei ding van onzen braven vriend Toekoe Oemar, heeft nu ook alle gelegenheid, om zich voor krachtigen tegenstand gereed te maken maar, openbaar heid is nu eenmaal niet te vermijden in onzen tijd. nu ieder die iets weet of meent te weten, zich ook geroepen acht om het aan de groote klok te hangen. Dat men dan ook rekening boude met de gevolgen. Ik weet niet, en kan het uit de mededeel- ingen uit Atjeh moeielijk opdiepen ook, of in den laatsten tijd met de noodige waakzaamheid het oog is gehouden op de betrekkingen van de Pedireezen met Penang en met Sin gapore, vanwaar zij gewoonlijk alles kunnen krijgen wat zij noodig heb ben, natuurlijk in de eerste plaats wapens en ammunitie. De vooreeni- ge jaren ingevoerde scheepvaartrege ling, die niet is opgeheven maar van welke men tegenwoordig weinig hoort, had of heeft ten doel, nergens invoer toe te laten dan onder scherpe con- tróle onzer marine. Moge, wanneer later blijkt dat de vijand beter is gewapend en toegerust dan van onze kant werd vermoed, niet het verwijt treilen dat gemis van toezicht hern in staat heeft gesteld ons meer afbreuk te doen dan noodig was't zou, men weet het, niet de eerste maal zijn, en ile Aziatische zoowel als de Euro- peesehe Chineezen, die op bovenge noemde eilanden hun zaken drijven, verkoopen heel graag. Er is vroeger onderscheid geweest, tusschen Atjehers en Pedireezen; de laatsten vormden een afzonderlijken Maleischen volksstam, en zagen een tintje donkerder; voor het orerige stonden zij in zoo veelvuldige aan raking met elkander, dat zeden en gewoonten geen verschillen vertoon den. Zelfs is, nog in de zestiende eeuw, Pedir, dat een eigen Sultan had, de heerschende, Atjeh de onder worpen Staat geweest, en eerst kort vóór dat de Nederlanders hun eerste zeetochten naar Indië ondernamen, zijn de verhoudingen omgekeerd en is Pedir een onderhoorigheid van Groot-Atjeh geworden. Het is daar, dat Frederik Houtman met acht zijner manschappen een paar jaar beeft gevangen gezeten, toen de destijds machtige Sultan van Atjeh, Maoeddin, zich op verraderlijke wijze van zjjn persoon heeft meester gemaakt. Van eenig centraal gezag is in Atjeh geen sprake meer, al is er nog iemand, die door de oorlogspartij als pretendent naar het Sultanaat wordt erkend en meestal zijn verblijf houdt te Kemaia in het Pedirische: van dien mijnheer verneemt men heel weinig, zijn deelneming aan den strijd zijner landgenooten is uiterst gering, en ik houd liet er voor dat men zich eigenlijk meer van zijn naam bedient als van een versleten strijdleus dan ontzag heeft voor zijn persoon of waardigheid. Trouwens, al ineer dan honderdvijftig jaar is dat Sultansge- zag van weinig beteekenis geweest, een vorm zonder wezenlijken inhoud de hoofden der bevoiknlg, dikwijls door familiebetrekkingen met elkander verbonden maar voor het overige ge heel zelfstandig waren of zijn de Soe vereinen van land en volk. Daar zijn lal van vrij armoedige heerschappen onder, die na hun onderwerping aan het Nederlandsch gezag, gewoonlijk gepaard gaande met de versterking eener geldelijke toelage, waaraan zij door het ophouden hunner inkomsten uil de pepercultuur behoefte hadden, in betere conditie zijn geraakt dan hun vroegeren toestand, en het zeker niet zullen betreuren als eenmaal overal in liet Noorden van Sumatra de staat van oorlog is verdwenen. Maar cr zijn andere hoofden, en deze treft men vooral aan in het Pedirische, die als dweepzieke verde digers van de rechten der Moham- medaansche priesterkaste, welke rech ten zij vereenzelvigen met de. door de Nederlandsche heerschappij vol strekt niet bedreigde belangen van den godsdienst, tot het uiterste zullen volhoudenbij hen hebben zich ge voegd uitgeweken gelijkgezinde hoof den met aanhang uit het onderworpen gedeelte van Atjeh. En als men nu in aanmerking neemt, dat deze, door godsdienstig fanatisme tot de hoogste krachtsinspanning voorbereide men- schen in den Hollander den doodvijand hebben geleerd te zien, tegenover welken van niets anders sprake kan zijn dan overwinnen of stervendat zij tijd en gelegenheid gehad hebben, wetende wat gebeuren zou, om zich gereed te maken onder leiding van Oemar, die bij ons in de leer is ge weest, van onze wijze van strijdvoeren geheel op de hoogte is, en die zeer zeker al het mogelijke zal doen om uit onze handen te blijven, wetende dat we nog een kleinigheid met ZEd. te verrekenen hebbendat wij op geenerlei wijze zijn ingelicht omtrent hetgeen daar, nogal tamelijk ver van onze meest vooruitgeschoven voor posten geschiedt, dan zij niemand ongeduldig en juiche het ten sterkste toe, dat de Regeering den beslissen- den stap niet doet, vóór alles goed in orde is en vooral niet met te geringe macht, opdat verrassingen als die van Lombok, aan welke wij na twee jaren nog niet zonder sid dering kunnen denken, ons dapper Indisch leger gespaard blijven. Zelfs de mogelijkheid eener nederlaag moet afgesneden worden, niet slechts in ons belang, maar vooral ook in het belang van de Atjehers. Want men vormt zich inderdaad een scheeve voorstelling, als het beeld wordt gefar.taiseerd van een «fier en dapper volk, met heldenmoed strij dend voor het behoud zijner nationale onafhankelijkheid." Met deze indruk wekkende phrase is het gemakkelijk op het billijkheidsgevoel van den niet genoegzaam ingelichte te wei ken en hem te brengen tot deze schijnbaar juiste opmerking: Wij, Nederlanders, die indertijd alles hebben opgeofferd om ons volksbestaan te redden, wij hebben niet het recht om dat van een andere natie, al is het ook een Mohammedaansche, te vernietigen. Wij mogen niet de rol spelen, die indertijd de Spanjaarden zich ten onzen aanzien veroorloofden. Maar er is geen volk van Atjeh. Voor vijf-en-twintig jaren, want zoo lang duurt reeds de strijd, waren er, in het Noorden van Sumatra, een zeer groot aantal kleine, door den lossen band van een onbeduidend sultanaat min of meer vereenigde «staatjes" als we dien naam mogen geven aan een paar vereenigde kam pongs die soms door hetzelfde hoofd bestuurd werden, en onder deze niet weinig, die hetzij door zeeroof in de straat van Malakka, hetzij door menschenroof op het eiland Nias, hetzij door strooptochten in onze ves tingen in het Oosten met haar kost bare landbouw-ondernemingen, getoond hadden te behooren tot de lastige buren, die tot de orde geroe pen moesten worden. Op ons en op niemand anders rustte de verplichting aan die ongerechtigheden een einde te maken, en, zooals altijd, is geble ken, dat zulks langs minnelijken weg niet kon. Het is een werk der beschaving, dat wij op Atjeh verrichten, en der verlossing. Der beschaving, omdat daar, waar de hoofden de souvereini- teit van het gouvernement erkennen, rust en wolvaart zich vestigen, ver keerswegen worden aangelegd, en werken tot stand gebracht die er nooit zouden komen als nog, zooals voorheen, in een vervallen kraton een schaduwbeeld van een sultan de medeplichtige was van roofzieke des pootjes. En van verlossing ook, want die miniatuurvorstjes verdrukken hun onderhoorigen op schandelijke manier, persen hun in vereeniging met een hebzuchtige priesterkaste tot de laat ste vruchten van hun arbeid af Epn geregeld bestuur onder leiding onzer ambtenaren zal voor Noord-Sumatra een zegen worden, en de bevolking weet dat ook wel, want als het moge lijk is, en zij niet door het schrikbe wind der dweepzieken wordt weer houden, laat zij het verzet varen en wil zij niets liever dan voortgaan in vrede haar velden te bebouwen. Het zal in Atjeh net gaan als het tegen het midden dezer eeuw, in de Pa- dangsche Bovenlanden is gegaan zijn eerst de fanatieken, die natuurlijk tot het uiterste blijven vechten om hun positie te handhaven, maar eerst tot onderwerping gebracht, dan schikt DOOB D. H. ENGELBERTS. 44) 20 "Kunt gij niet wat sneller rijden, Padmore? Wij gaan immers met een slakkengang voorwaarts," riep de gene raal Dairymple uit het rijtuigraampje. "Foei hoe koud is het! Een aange name dag om onder weg te zijn voor een man, die aan rheumatiek en jicht lijdende is." «Ik hoop Sir, dat gij nu geene aan maning van uw lijden ondervindt." «Neen, neen, maar ik mag niet ver geten, dat ik een invalide ben, want zooals gij weet, mijn lieve jongen, is juist mijne ziekte nu een voorwendsel van uw geleide. Bijna wensch ik, Arthur, dat wij den spoortrein genomen had den, ik had er geen idee van, den weg in zulk een slechten toestand te zullen vinden." "Wij zouden dan toch een lan gen rijweg gehad hebben, oom, naar het station en van het station. Het is eerst elf uur en ik denk om twaalf uur kunnen wij daar zijn." "Zeker kunnen wij dit, evenwel komen wij nauwelijks vroeg genoeg aan. In ieder geval moeten wij on middellijk naar de kerk rijden en ik hoop, wij komen ten minste nog vroeg genoeg aan, voor alles voorbij is." Arthur antwoordde er niets op, maar wendde het hoofd om, en zag ernstig en in gedachten verzonken naar buiten. Dit was de tweede maal, dat Arthur zich op deu weg naar Westwalden Court bevond, doch was dit tweede bezoek van een geheel anderen aard. Hoe vaak alle menschelijke vooruit zichten bedriegen kunnen, heeft ieder al aan zich zeiven ondervonden, ook de lot gevallen van anderen en van geheele volken bewijzen dit. Eene groote menigte van zulke waarnemingen heeft het spreekwoord bevestigd. "De mensch wikt, God beschikt." Zoo was het al van het begin der wereld, en zoo zal het blijven tot haar einde. Tot kort voor kersttijd volhardde Sir George Ostwestry bij zijn voornemen, Engeland op deze feestdagen te be zoeken. Volgens de regelmatig aange komene berichten, verbeterde Johns toestand voortdurend, in zoo verre die verbeteren kon. Sir George vond daardoor geen enkel bezwaar, hem voor een korten tijd te verlaten en Lady Ostwestry had, hetzij met of zonder het goedvinden van haar echt genoot, deu geheelen uitgebreiden fami liekring bekend gemaakt, dat zooals gewoonlijk op dezen tijd van het jaar, de groote familie verzameling te West walden Court zou plaats hebben. Deze uitnoodigingen aan de bloedverwanten, strekten zich tot het derde en vierde geslacht uit. Onder de jeugdige gasten, die verwacht werden, bevonden zich natuurlijk ook Harry en Felix Dal- rymple, en het was hun vader niet moeilijk gevallen, ook eene uitnoodi- ging voor Arthur te bekomen. Gewoon lijk plachten de gasten ten minste die, welke tot de intiemste bloedver wanten behoorden, Westwalden Court niet eerder dan na eene week opont houd te verlaten. In de herinnering, hoe uitstekend zij zich altijd hij zulk eene gelegenheid vermaakten, bevon den zich de kleine Dalrymple's in de beste luim. Weken vooruit onderhiel den zij zich over het schaatsenrijden, en de verschillende genoegens in het vrije, zoowel als in huis, die de Ost- westry's hunne gasten plachten aan te bieden. Ook Arthur en Verna stel den zich de gelukkige oogenblikken van alleen zijn voor oogen, die zij zich dagelijks, met de noodige omzichtig heid, zouden weten te verschaffen. Zelfs de generaal had zich op het bouwen van luchtkasteelen toegelegd. Hij was besloten Arthurs geleerde essay's naar Westwalden Court mede te nemen, en die aan zijn zwager te toonen, om daarmede den zoon den weg tot het hart zijns vaders te openen. In het geheim was Arthur zelfs al zoo ver gegaan, zich de gesprekken, die hij met zijn vader wilde houden, uit te denken, teD einde hem langzaam op zijne onthulling voor te bereiden. Ook was hij besloten, in geval deze hem vriendelijk wilde erkennen, hem naar Algiers te vergezellen, om zijn broeder Cecil te leeren kennen, dien hij toch voor diens dood nog zien wilde. Al deze plannen en berekeningen vielen plotseling in duigen. Juist op den dag, waarop de familie zich tot vertrekken wilde toerusten, kwam de tijding te Surbitonpark aan, dat het dit jaar geen feest te West walden Court gaf. Zooals een telegram Lady Ostwestry den vorigen dag ge meld had, bevond zich John den dood nabij, en zijn vader, die zich al op weg naar Engeland begeven had, was onmiddellijk aan zijn sterfbed terug ge keerd. Eene kleine overspanning, door de eigenzinnigheid van den patient ont staan, had eene bloedspuwing te voor schijn geroepen, en zoo was, »de arme John" het graf, dat al zoo lang op hem scheen te wachten, nu geheel plotseling, juist daar zijn toestand zich scheen te verbeteren, ten buit gevallen. De arme vader, die, zooals een spoedig daarop gevolgd bericht meldde, met de grootste haast, tot i hem terugkeerde, was nog juist tijdig aangekomen, om zijne laatste woorden te vernemen. In zijne armen was de jonge man gestorven, en de baronet zou zich, zoodra alle noodzakelijke maatregelen daartoe getroffen waren, met het lijk naar het vaderland he geven, om het in de begraafplaats zijner vaderen, ter rust te leggen Ver-

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1898 | | pagina 1