NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
No. 36.
Zaterdag 6 Mei 1899.
Acht-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
ARBEIDSCONTRACT.
HET GEHEIM VAOE ROMfE KAMER.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Er zyn in ons land en vermoedelijk
zijn er ook in eenige andere landen,
nog duizenden en duizenden werklieden,
die van den allerlreurigsten toestand,
waarin zy verkeeren, hoegenaamd geen
idéé hebben, hoeveel moeite er ook ge
daan mocht zijn om hun dit aan het ver
stand te brengen. Gelukkig dat er nog
tal van menschen zijn die, in weerwil
van teleurstellende ervaringen, den moed
niet opgeven en voortdurend al hun
welsprekendheid in woord en in geschrift
ten beste geven om die rampzaligen te
overtuigen van de waarheid, dat zy niets
anders zyn dan beklagenswaaidige loon
slaven, met gebonden handen en voeten
overgeleverd aan de willekeur van een
tyranieken patroon.
Slavernij die men draagt zonder haar
zelfs te gevoelen, is al heel erg. Het ge
mis van dat besef wijst op een toestand
van gewaarwording, en als niet binnen
weinige jaren een algeheele sociale weder
geboorte de wereld tot een nieuw leven
roept, dan is het zeer te vreezen dat de
kwaal te diep is ingedrongen om nog
ooit te worden genezen. Dan moeten wij
maar wachten op volgende generaties, die,
naar wy hopen, helderder zullen zien.
üi is het niet erg, dat daar zoo'n man,
het eene jaar in het andere uit, een
kwaiteeuw of langer, werkzaam blyft by
denzelfden patroon, zonder het zells te
bespeuren dat deze zich vetmest met het
geen dien werkman wordt onthouden?
Is het niet diep te betreuren, dat men
na zulk een lange samenwerking, onder
feestvertoon nog wel, waarbij den jubilaris
slechts een heel klein gedeelte, als geschenk
wordt „vereerd" van hetgeen hem in al
dien tijd te kort is gedaan, - een gouden
horloge, verbeeld je! als werd er op
zyn ketenen een beetje verguldsel ge
smeerd, terwijl dan nog zijn lotgenooten,
arme slachtoffers der onderdrukking gelijk
hij, mede juichen als werd hem een groote
eer aangedaan 1 dat men dan nog
durf praten van een vriendschappelijke
betrekking tusschen patroon en werkman
Tusschen werkgevers en arbeiders is
de verhouding hoe durft men het
woord nog bezigen! niets anders dan
willekeur van één kant. Van den laatste
heet het wel, dat hy zijn arbeidsvermo
gen verkoopt, maar op den prijs heeft
hü bijna geen invloed uit te oefenen, hy
moot de voorwaarden aannemen, gelijk
hy ze vindt of liever gel ijk ze hem op
gelegd worden. Van een overeenkomst,
een contract is geen sprake, en als hy
er zich niet naar wil voegen moet hy
maar zien dat hy ergens anders beter
terecht kan er, meer zyn zoogenaamde
rechten kan doen gelden.
Des ondanks leven die werklieden ge
lukkig en tevreden. Och ja, zy zouden
weieens iets meer willen genieten van
hetgeen zy slechts in zekere mate kunnen
krijgen, een mensch is nooit zoo of
verbetering in stoffel ijken zin wel te
verstaan 1 is hem welkom, maar om
nu eens. ter bekoming van dat meerdere,
flink met zyn gelijken de hoofden bij
elkander te steken en dan, gebruik ma
kende van hun getalsoverwicht, dat meer
dere af te dwingen, daar moeten zy niets
van hebben. Zij laten zich weerhouden
door de vrees, dat het dan weieens heel-
anders zou uitloopen dat zy hadden ver
wacht of wel, zy verkeeren in de dwaze
meening, dat ten hunnen opzichte de bil
lijkheid wordt betracht eif dat zij, door
hetgeen hun arbeid oplevert met over
leg te besteden, het in de wereld zoo
kwaad niet hebben als sommigen hun
trachten te overreden.
Treed nu maar eens op als sociaal
hervormer onder zulk een kudde I
Doch ik wil niet, door in dien toon
voort te gaan, den vriendelyken lezer doen
gelooven dat ik plotseling tot het inzicht
ben gekomen als zou er op arbeidsgebied
niets zyn dat geen wijziging noodig heett.
Dat zou dan wel zijn een bekeering
op korten datum, want meermalen heb
ik gewezen op misstanden, die tot het
peil van ongerechtigheden zyn gestegen.
Doch wat ik gaarne zou willen, is dat
men eens leerde de dingen met een hel
der oog te bezien, niet oppervlakkig te
bekyken door de brillpglazen van een
ander, die niet zelden bevooroordeeld is
en er belang by heeft uw inzichten naar
de zijne te regelen. Om hem ter wille
te zijn, zouden we wel als een vaste leus,
als een onweersprekelijke waarheid moe
ten aannemen: „De werkgever, dat is
de vyand 1" En zoo is het toch waarlijk
niet.
Een jaar of wat geleden werd algemeen
de opinie uitgesproken dat, zoo wy
slechts Kamers van Arbeid hadden, de
meeste verkeerdheden op arbeidsgebied
haar langsten tyd zouden gehad hebben.
Die kamers toch, zy zouden zyn samen
gesteld uit de belanghebbenden aan
weerszijdenzy zouden los genoeg zyn
van den Staat, om haar eigen maat
schappelijk karakter niet te verliezen.
Wel konden zy, ter berechting van eenig
geschil geroepen, haar uitspraak niet
dwingend maken, doch zy zouden
een moreele beslissing nemen, die op de
openbare meening invloed zou hebben
en dus toch wel de in het ongelijk
gestelde partij noodzaken, zich naar haar
te voegen. Ik heb, toen dat vraagstuk
allerwege aan de orde was, ook mijn
best gedaan om een wettelijke regeling
van de Kamers van Arbeid aan te
bevelen, terwjjl ik er het groote nut van
inzag en nog inzie. En, hoewel alle
hervormingen by ons heel langzaam tot
stand komen, hetgeen, als wij er goed
ever nadenken, ook wel eenig voordeel
aanbiedt, zyn toch eindelijk de wets
bepalingen in het aanzijn getreden en
zien wy in onderscheiden gemeenten de
noodige stappen doen, oin er van te
profiteeren. Maar wat staan we dan soms
gek te kijken by het lezen van de
berichten omtrent de verkiezingen voor
die Kamers; zoo bijvoorbeeld te Amster
dam, voor de diamantindustrie, welk
bedrijf, gelijk men weet nogal een voor
name rol speelt bij de arbeidersbeweging
onzer dagen Van de 850 werklieden
kiezers hebben slechts 6 gestemdgekozen
werden, ja, dat kan ons minder schelen.
Van de 422 patroon kiezers kwamen
eveneens slechts 6 op voor alle plaatsen
herstemming. Ik denk dat die heeren
elk op hun naasten buurman hun stem
hebben uitgebracht. Merkwaardig ook is
het, hoe velen, als zy in aanmerking
gekomen zyn, voor die eer bedanken
zy hebben er gaarne de kosten eener
advertentie voor over. Om billijk te zijn
moet ik er bijvoegen, dat de typografen
in Amsterdam zicb beter hebben gehou
den van de 1400 werklieden zyn 935
opgekomen, van de 241 patroons 130,
Dat wijst ten minste op zoodanige belang
stelling, dat een vruchtbare samenwerking
verwacht kan worden.
De werkkriug van de Kamer3 van
Arbeid zal voor een niet gering deel
hierin bestaan moeten, dat zy toezicht
houden op de arbeidsovereenkomsten en
medewerken tot de eerbiediging daarvan
Wat die contracten, onverschillig of het
zyn mondelinge afspraken zich aanslui
tende by het plaatselijk gebruik, dan
wel formeele schrifturen, door partyen
met haar handteekening bekrachtigd, dat
kan niet in een wet worden opgenomen,
omdat er voor de onderscheiden bedrijven
groote verschillen zyn. Juist dat kan
door de Arbeidskamers uitgemaakt
worden. Doch dan doet zich ook de
behoefte gevoelen aan eenige bepalingen,
in het Burgerlijk Wetboek, van dwingend
recht zooals de juristen dat noemen
voorschriften, waarvan in geen geval, en
onder geenerlei omstandigheden mag
worden afgeweken, op straffe zooals de
Wet zal bepalen. Daarnevens nog eenige
andere, die ook van kracht zyn, maar
waarvan partyen, indien zy wenschen,
by schriftelijke overeenkomst kunnen
afwyken, zoogenaamd aanvullend recht.
Indien men nu, door een dergelijke
wettelijke herziening, de oplossing van
eventueele geschillen gemakkelijker kan
maken, by zooveel mogelijk nauwkeurige
omschrijving van wederzydsche rechten
en plichten, iets waarin het Burgerlijk
Wetboek ten aanzien van de arbeids
overeenkomst te kort schiet, dan zal
in vele gevallen een botsing voorkomen
kunnen worden. In vele, niet in alle.
Het is gebeurd dat een arbeider wegens
in het oog van den werkgever gewichtige
redenen ontslagen werd en daarop al
de overigen onmiddellijk den arbeid
nederlegdenin zulk een omstandigheid
zou een strafvervolging wegens contract
breuk, misschien van een paar honderd
personen, geen zin hebbpn. Toch meen
ik dat het arbeiderscontract niet zóó
bindend kan worden gemaakt dat een
oogenblikkelyke opheffing der betrekkin
er onmogelijk door wordt, zeer dringende
redenen kunnen daartoe dwingen. Maar
dan moeten er ook termen van schade
loosstelling zyn, en indien daarover of
omtrent bet bedrag geschil ontstaat, dan
zal de rechter het moeten uitmaken.
Ik ben niet van oordeel dat alle mis
verstanden in de arbeiderswereld ver
dwynen zullen als eerst maar de wettelijke
regeling van het contract is verkregen
en evenmin, dat zonder die regeling de
toestand zoo wanhopig is als sommigen
het doen voorkomenmaar ter opruiming
van verkeerdheden is het toch wel wen-
scheljjk. Men zegge niet, dat als er maar
van beide zyden welwillendheid en goede
trouw aanwezig zyn, een gewoon af
spraakje onder vier oogen waarborg
genoeg geeft; ook dat zal niemand be
twisten, maar er zyn gevallen waarin
de welwillendheid afwezig is en de goede
trouw ontbreekt, en juist dat heett den
drang naar een Wet in den laatsten tyd
zoo levendig doen worden. In de meer
volmaakte maatschappij der toekomst
zullen we misschien met minder wetten
kunnen volstaan, wil ik hopen.
De. drang heeft een geschiedenis.
By de behandeling van Hoofdstuk IV
(Justitie) der Staatsbegrootirig voor 1888,
wees de heer Goeman Borgesius, onze
tegenwoordige Minister van Binnenland-
sche Zaken, op de wenschelykheid,
een van de tallooze „vrome wenschen"
jaar in jaar uit by dezelfde gelegenheid
uitgesproken, en hetzelfde werd af
en toe herhaald. Beloften van „ernstige
overweging" waren dan het antwoord.
In 1889 was de bekende quaestie van
de „gedwongen winkelnering" aan de
orde, om welke te beteugelen zoowel het
toenmalig Kamerlid de heer Domela
Nieuwenhuis als de Minister van Justitie
Ruijs van Beerenbroek, ontwerpen in
dienden die geen van beide het tot een
openbare behandeling in de Kamer hebben
gebracht.
De Minister Smidt deed in 1891 aan
den heer Mr. H. L. Drucker, hoogleeraar
te Leiden, thans afgevaardigde voor
Groningen, de opdracht, een wetsontwerp
tot regeling van het arbeidscontract voor
te bereiden. De aftreding van het Kabi
netVan Tienhoven belette van dat
werk, waaraan de hoogleeraar zich met
byzondere voorliefde had gewyd, gebruik
te maken. In 1894 verklaarde de verga
dering der Juristen vereeniging, in 1895
de meerderheid van die der vereeniging
tot bevordering van Fabrieks- en Hand-
werksnfl verheid, zich vóór wettelijke
rpgeling. Eindelyk heeft de tegenwoordige
Minister van Justitie, Mr. Cort van der
Linden, de opdracht aan den heer Drucker
herhaald, en deze, die zyn werk nagenoeg
gereed had, heeft thans zyn concept
aangeboden en tegelyk in druk doen
verschijnen. Hoe het er nu verder mee
gaan zal, dat zal van den loop der
politieken omstandigheden afhangen er
Naar het Engelscb
VAN
L. F. MEADE EN R. EUSTACE.
6)
Men vernam een slependen tred in den gang,
en een ouden man, door de jaren gebogen en
met een langen grijzen baard trad de kamer
binnen.
"We hebben geen bedden voor vreemdelingen»
zeide hij, op een vijandigen en luiden toon
sprekende. "Heeft m'n vrouw je dat niet gezegd
We verhuren hier geen bedden."
Als dat het geval is, dan doet gij verkeerd
met dien wegwijzer aan het begin van de laan
te plaatsen,» antwoordde ik scherp. "Ik heb
niet veel zin nog eens acht mijlen te loopen
om onderdak te komen in een streek, welke
mij geheel vreemd is. Kun je me op de eene
of andere manier niet herbergen?»
_»Ik heb Mijnheer alles medegedeeld, Sam,»
zeide de vrouw. »Hij volmaakt als de jonge
Mr. Wentworth, en volstrekt niet bevreesd.»
De oude herbergier trad vooruit en keek
mij aan.
//Weet je wat,» zeide hij, »gij kunt kier
blijven, als gij durft. Ik vraag u niet, en m'n
vrouw evenmin. Nu is het »ja» of »neen»?»
»Het is »ja«, antwoordde ik.
»Ik heb slechts één kamer waarin gij kunt
slapen.»
»Eén kamer is voldoende.»
»'t Is dezelfde waarin Mr. Wentworth stierf.
Deedt gij niet best, dat gij uwe bagage op-
paktet en heen gingt?»
«Neen, ik zal blijven.»
»Dan zullen we er niet verder over spreken.»
«Ga, Lize,» zeide de vrouw, »en leg gauw het
vuur in de gelagkamer aan.»
Het meisje verliet het vertrek, en de vrouw,
een blaker opnemende, zeide dat zij mij naar
de kamer zou brengen, waar ik moest slapen.
Zij leidde mij door een langen en nauwen gang,
en daarop, een deur openende, twee treden af
in de zonderlingste kamer, welke ik ooit heb
gezien. De muren waren volkomen rond en
bedekt met behangel van een razend potsier
lijk patroon. Een klein ijzer ledikant stond in
het midden van de vloer, welke niet met een
karpet was bedekt; alleen langs bet bed lag
een stukje mat. Een goedkoop houten wasch-
tafel, een paar stoelen en een kleine tafel met
een vuilen spiegel stond en tegen den wand
onder een uitgebouwd venster. Het was blijk
baar een vertrek in één van de ronde torens.
Ik had nooit een minder uitlokkend verblijf
gezien.
«Uw avondmaaltijd zal onmiddellijk gereed
zijn, sir,» zeide de vrouw, en den blaker op
de kleine tafel plaatsende, verliet zij mij.
Het vertrek voelde vochtig en tochtig, en
de vlam der kaars flikkerde, wat maakte, dat
het vet naar ééne zijde afliep. Er was geen
stookplaats in de kamer, en daar de wanden
in de hoogte in één punt samenliepen, maakte
het geheel den indruk van een grooten domper.
Ik maakte haastig eenig toilet en ging daarop
naar de gelagkamer. Ik stond bij het vuur, dat
slecht brandde, toen de deur werd geopend en
Lize binnentrad met een presenteerblaadje in
de hand. Zij zette het blad op de tafel en
kwam stil naar mij toe.
«Gekken komen naar dit huis,» zeide zij,
»en gij zijt er een.»
«Breng me, als ik je verzoeken mag, m'n
avondeten, en praat niet,» hernam ik. Ik ben
vermoeid en hongerig, en verlang naar bed te
gaan.»
Lize stond een oogenblik doodstil.
»Doe het niet,» zeide zijvervolgens op
nadrukkelijke toon, »neen, doe het niet. Maar
ik zal niet meer spreken. De menschen willen
nooit gewaarschuwd zijn!»
De stem van haar grootmoeder, die haar
riep, drong haar haastig de kamer te verlaten.
Mijn avondeten bleek beter te zijn, dan ik
had verwacht, en toen ik het gebruikt had,
drentelde ik naar de keuken, gedreven door
de begeerte, om een nader onderhoud met den
ouden man te hebben. Hij zat alleen vóór het
vuur, en een groote bulhond lag aan zijne
voeten.
»Kunt gij me zeggen, waarom men veron
derstelt, dat het spookt in dit huis?» vroeg
ik eensklaps, mij vooroverbuigende om tot hem
te spreken.
«Hoe zou ik dat weten?» riep hij heesch.
»M'n vrouw en ik hebben hier twintig jaar
gewoond, en nooit iets gezien of gehoord, be
halve dat enkele menschen in het huis sterven.
Het is razend onaangenaam voor me, want de
dokters komen hierheen, en de lijkschouwer,
en er heeft een onderzoek plaats, en drukte
zonder einde. De menschen sterven, ofschoon
nooit iemand hen een vinger heeft aangeraakt
de dokters kunnen niet opgeven waaraan zij
gestorven zijn; maar dood zijn zij. Welnu,'tis
niet noodig er u meer van te zeggen. Gij zijt
hier, en ligt mogelijk dat gij den nacht zonder
onheil doorbrengt.»
»Ik ga terstond te bed,» zeide ik, «maar ik
zou graag een paar kaarssen hebben. Kunt gij
me die bezorgen?»
C Wordt vervolgd