NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
No. 40.
Zaterdag 20 Mei 1899.
Acht-en-twiiitigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
SOLIDARITEIT. I TSXSZ'ZSZZ* goed
HET GEHEIM VAN DE ltONBE KAMER.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
AD VERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden sleclits driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Dit in onze dagen veel gebruikte
woord behoort eigenlijk thuis in de
taal der rechtsgeleerdheid, en het
zou mij geheel niet spijten, als het
daar maar gebleven was. Want als
wij de zaak kennen en waardeeren,
is er wel een naam van inheemschen
klank voor te vinden.
Wanneer eenige personen met el
kander een verbintenis hebben aan
gegaan onder die voorwaarde, dat
elk van hen afzonderlijk verantwoor
delijk is voor de nakoming van al de
verplichtingen, uit de overeenkomst
voortvloeiende, dan spreekt men van
solidaire aansprakelijkheid. Op dien
grondslag zijn bijv. credietbariken op
gericht, zoowel voor induslrieële doel
einden als voor bevordering van land
bouwbelangen elk der aandeelhouders
kan in rechten worden opgeroepen,
als de bank in gebreke blijft bij
rente-voldoening of aflossing van door
de inrichting opgenomen kapitalen.
Hij is schuldenaar voor liet geheele
bedrag, en zijn medeleden zijn liet
in gelijke mate als hij. Deze vorm
credietverleening beperkt de nood
zakelijkheid van liet stellen van za-
kelijken borgtocht, en levert voor
vruchtbare samenwerking tusschen
kapitaal en arbeid een uitgestrekt
terrein, waarop tot dusver nog maar
de eerste schreden gezet zijn.
Hetzelfde denkbeeld wordt uitge
drukt in de bekende formule; Eén
voor allen, allen voor één.
En waar nu het beginsel zelf zijn
toepassing vindt buiten den kring
van het credietwezen, heeft men niet
geaarzeld ook den rechtsterm over
te nemen. Deze uitbreiding op an
der gebied is niet volkomen logisch.
De juiste beteekenis van liet woord
is: gemeenschappelijkheid van ver
plichtingen. Men maakte er van
gemeenschappelijk ijveren voor geza
menlijke rechten, wat niet precies
hetzelfde is. Wij hebben dus hier
eigenlijk te doen met «bet gemeen-
Doch ik wil hierover niet verdei
uitweiden. Een woord is toch maar
een klank en als het gebruik de be
teekenis uitbreidt, dan kunnen wij
daar vrede mede hebben, liet alleen
betreurende dat de keuze van een
bastaardwoord dikwijls aanleiding
geeft tot allerzonderlingste verhaspe
lingen in den mond van personen die
er niet al te best mee overweg kunnen.
Telkens als de omstandigheden mij
daartoe de gelegenheid geven, en
dat gebeurt nogal eens, tracht ik
mij in betrekking te stellen met werk
lieden, hen in hun dagelijksch doen
gade te slaan, hun meening te
vernemen over verschillende dingen
die in vergaderingen en in de cou
ranten besproken worden, kortom,
van hen iets te leeren. Beschaamde
voorbeelden van ijver en nauwgezet
heid ontmoet, ik somtijds, men
sehen die hart hebben voor hun taak,
die uit dagelijksche ondervinding de
waarde kennen van liet aangenaam
gevoel, die taak, welke een ander
wellicht niet zeer aantrekkelijk zou
vinden, naar vermogen te hebben
verrichtmenschen ook, die voor hun
kameraden wat over hebben, en al
werkende tegelijk zorgen, een ander
geen moeilijkheden in den weg te
leggen. Maar ook het tegenover
gestelde komt voor. Men spreekt in
dezen tijd over oden werkman", alsof
met dit woord een nauw begrensd
begrip werd uitgedrukt, en denkt er
niet aan, dat zijn klasse minstens
evenveel verscheidenheid oplevert als
elke andere. Men kan de werklieden
naar hun aard en eigenschappen in
tal van groepen splitsen, en niets is
minder in overeenstemming met den
wezenlijken toestand, dan dat men
hen allen over één kam zou willen
scheren.
Zoo heb ik weieens wonderlijke
opvattingen van het solidariteitsbegrip
ontmoet.
Als werklieden van verschillend
vak belast worden mot het opknap
pen van een huis, dan kost liet dik
wijls niet weinig moeite het zoo te
regelen, dat zij elkander niet in den
weg staan; natuurlijk, er kan niet
tegelijk gemetseld en geverfd worden
in dezelfde kamer. Heeft nu de
werkgever of diens opzichter de
zaakjes wat gerangschikt, dan is er
nog toezicht noodig om te maken,
dat de een het werk van den ander
niet beschadigt, dat hij het »wat
ontziet", zoo dat na voltooiing van
het geheel ieder aandeel nog in
goeden staat is gebleven. Het be
delven geschiedt in den regel niet
uit boosaardig opzet, liet is meer
onverschilligheid, gebrek aan naden
ken, gemis van solidariteitsgevoel.
In onderscheiden bedrijven wordt
stiijd gevoerd tegen het in dienst
nemen van zoogenaamde «jongmaat
jes" en jongens. Niet altijd om
dezelfde motieven. Het geval is
denkbaar dat een patroon, wiens
werkzaamheden niet zeer ingewik
keld" zijn, ter wille van do goed
koopheid een onevenredig groot ge
tal onvolwassen weiklieden neemt,
aan wie hij een laag loon uitbetaalt
daardoor wordt de algemeene loon-
standaard gedrukt, de huisvaders
vinden geen plaatsing, werkloosheid
voor dezen wordt in de hand ge
werkt; en dat in de vakvereenigingen
daartegen wordt geprotesteerd, dat
men middelen zoekt om het misbruik
te bestrijden, wie zal het onbil
lijk vinden? Maar aan alles is een
grens. Als in eenig vak geen jonge
lui meer worden opgeleid, dan gaat
het achteruit; ook in de'toekomst
zullen werklieden noodig zijn en
dezen moeten worden aangekweekt.
Hadden we voor elk bedrijf een over
liet geheele land flink georganiseerd
leerlingwezen, dan zou deze quaestie
zijn opgelost; aangezien er evenwel
nog heel wat tijd zal moeten ver-
ioopen en heel wat sociale arbeid
verricht worden eer wij zoo ver zijn,
hebben toch ook de «werkjongens"
recht van bestaan, dewijl de werk
plaats en het karwei de eenige
plaatsen zijn waar zij iets van hun
vak kunnen leeren. En dan zou
men van de volwassenen mogen ver
wachten, dat zij zich het lot dier
knapen aantrekken, en hun het
noodig onderricht niet onthouden
Zij toch zijn ook jongens geweest;
wat zij kunnen, hebben zij met
moeite geleerdzou liet gemeen
schapsgevoel hen er niet toe beliooren
te leiden voor een nieuw geslacht
den weg een beetje te eflenen?
Een stukadoor was bij mij aan 't
werk; ik wist, dat zijn patroon een
paar jongens in dienst had, knapen
van 13 en 14 jaar, voor wie ik mij
een weinig intresseerde. Ik vraag
er den werkman naar. «Gaat Cor
nells P. nooit met je mee op kar
wei?" «Och ja, ik kon hem mee
krijgen, maar ik bedank er voor, 'k
heb hem maar thuis gelaten."
«Waarom, bij moet toch ook het vak
leeren? ja, als bij nu en dan een
«proppie" gaf, dan zou ik hem wel wat
leeren, maar dat doettie niet en nou
verdraai ik het ook." «Wat,
schaamje je niet zooiets te zeggen,
je zoudt dus willen dat een kind
van dertien jaar je op jenever trak
teerde?" «Wat zou dat? Ik was
pas tien toen ik aan het werk moest,
en ik heb ook niks geleerd zonder
er een borrel voor te geven. Elk
zijn beurt",
Dat klinkt een beelje anders dan
het: één voor allen, maar ik had
zoo'n idee dat op dien rnan be
schouwingen over dat onderwerp
geen vat zouden hebben. En indei-
daad, één der allerdringenste redenen,
waarom niet met genoeg klem op
een betere regeling of liever, op
een regeling, want wat er van is
beteekend nog niet veel van het
leerlingwezen bij de ambachten kan
worden aangedrongen, is wel de
staat van verwaarloozing, waarin de
meeste werkjongens verkeeren. Men
laat hen de beste leerjaren van hun
leven verknoeien met wat «duivels-
toejageren", en menige grauw of
stomp wordt zoo in liet voorbijgaan
hun deel. Zegt gij er iets van dan
beet het«Nou ja, ik heb het vak
ook zoo moeten leeren". Dat is de
schuld van den patroon, zeer zeker,
maar het is ook in niet geringe
mate de schuld van de weiklieden,
wier solidariteitsbeginsel wel wordt
uitgesproken in vergaderingen, doch
niet krachtig genoeg werkt om ook
een element van bescherming te wor
den, voor arme knapen, die zichzelf
niet verdedigen kunnen en die het
waarachtig niet helpen kunnen dat
hun «meesters" vóór een twintigtal
jaren ook werden toegesnauwd en
mishandeld.
Ik moet herhalen,' dat ik niet
wensch te generaliseerener zijn
werklieden, ik ken ze persoonlijk,
die hart hebben voor de jongens.
Maar de hierboven geschetste soort,
wie zou durven beweren dat zij
zeldzaam geworden is?
Een toepassing van solidariteitsbe
ginsel vindt men inzonderheid bij
werkstakingen. Dit altijd betreu
renswaardig middel ter oplossing van
geschillen over arbeidsvoorwaarden,
dat zelden om billijke redenen, maar
ook niet minder vaak ten onrechte
en zeer ten nadeele van belangheb
benden wordt aangewend, brengt
mede, dat er voorgangers zijn en nu
ziet men weleens gebeuren, dat bij
de hervatting der werkzaamheden
diegenen worden uitgesloten, van
wie bekend is dat zij als leiders
zijn opgetreden. Dat alsdan de ka
meraden zich tegen die uitsluiting
verzetten, is niets meer dan plicht;
in dit opzicht moet vooral het «één
voor allen" gelden.
Maar zoodanig partijtrekken
heeft soms ook zijn bedenkelijke
zijde. Het is gebeurd dat een pa
troon zicli verplicht zag een der
weiklieden wegens plichtverzuim of
ernstige onbeschoftheid te onulaan,
en mij dunkt dat het recht daartoe
Naai' het Engelseli
VAN
L. F. MEADE EN R. EUSTACE.
KJ)
Ik hoorde een hand draaien aan het slot, de
deur werd langzaam van den buitenkant ge
opend en ik aanschouwde het gelaat van den
ouden Bindloss.
Hij merkte mij niet terstond op, daar ik op
de trap gehurkt zat, doch het volgende oogen-
blik sprong ik overeind, en wierp mij met al
de kracht, welke in mij was, op hem. Hij
slaakte een kreet van schrik. De lantaarn, welke
hij in de hand had, viel en ging uit, maar ik
had hem met mijn vingers om den nek ge
grepen, en drukte die diep in zijn mageren,
gespierden strot. Met dollen spoed trok ik hem
door den gang naar een venster, waardoor de
maan scheen. Hier liet ik zijn strot los, maat
hield hem onmiddellijk in bedwang met mijn
revolver.
"Op je knieën, of je bent een kind des doods
riep ik. Belijd alles, of ik schiet je door je
hart.«
Zijn moed was hem blijkbaar ontzonken; hij
begon te kermen en bitter te schreeuwen.
«Spaar m'n leven!» gilde hij. «Ik zal u alles
vertellen, maar spaar m'n leven
«Doe het wat vlugik ben in geen stemming
om goedertierend te zijn. Yoor den dag met
de waarheid
Ik luisterde aandachtig, of ik de voetstappen
zijner vrouw ook vernam, maar behalve het
zachte gegons der machinerie en het geplas
van het water hoorde ik niets.
«Spreek!» zeide ik, den ouden man aau-
stootende. Zijne lippen beefden, zijne woorden
kwamen er stotterend uit.
«'t Was Wentworth's werk,» zeide hij sid
derend.
«Wentworth? Toch niet de vermoorde?»
riep ik.
«Neen, neen, zijn neef. De deugniet, die de
vloek van m'n leven is geweest. Dank zij dat
laatste sterfgeval erft hij de goederen. Hij is
de werkelijke eigenaar van den molen, en hij
dacht dien draaienden vloer uit. Er hebben
sterfgevallen plaats gehad, oh ja, oh ja! Het
was zoo gemakkelijk, en ik had behoefte aan
het geld. Noch de politie, noch de dokters
vermoedden het. Wentworth was bitter hard
tegen me, en ik kwam in zijn macht.» Hier
kon hij niet verder door het snikken. Ik hen
een ellendig oud man, sir,» klaagde hij.
»Dus gij vermoorddet je slachtoffers terwille
van het geld vroeg ik, hem bij den schouder
grijpende.
»Ja», antwoordde hij, »ja. De schout had
twintig pond in goudniemand wist het ooit.
Ik nam het en was in staat aan Wentworth
een gedeelte van het hem verschuldigde af te
doen.»
«En wat Archibald Wentworth betreft?»
«Dat was zijn werk, en ik werd er voor
betaald.»
»En nu ten slotte wensebtet je van mij af
te maken?
»Ja; want gij koesterdet argwaan.»
Onder bet spreken ontdekte ik bij het spook
achtig maanlicht een andere deur in miju
nabijheid. Ik opende die en zag, dat zij toe
gang gaf tot een kleine, donkere rommelkamer.
Ik duwde er den ouden man in, draaide den
sleutel in het slot om en liep de trap af. De
vrouw was onverklaarbaarderwijs nog afwezig.
Ik opende de huisdeur, en bevond mij sidderend,
uitgeput, doornat van zweet, in de open lucht.
Elke zenuw trilde. Mijn eenige begeerte was,
deze afgrijselijke plaats te ontvluchten. Ik had
juist de kleine poort bereikt, toen een hand,
licht als een veder, mijn arm aanraakte. Ik
keek op; het meisje, Lize, stond vóór mij.
»Gij zijt gered,» zeide zij; «dank God! Ik
beproefde met inspanning van mijn krachten,
het rad te doen stil staan. Zie maar, ik ben
tot op de huid nat; ik kon het niet gedaan
krijgen. Maar ik sloot grootje ten minste op.
Zij ligt in de keuken gerust te slapen. Zij
dronk een hoeveelheid jenever.»
»Waar waart gij gisteren den ganschen dag?»
vroeg ik.
«Opgesloten in een kamer in den anderen
toren, maar ik wist door het raam te kruipen,
niettegenstaande het me half vermoordde. Ik
wist, dat zij, zoo gij bleeft, het van nacht
zouden beproeven. Dank God, dat gij gered zijt
»Goed, houd me thans niet meer op,» zeide
ik, «ik ben als door een wonder gered. Je bent
een goed meisje, ik ben je zeer verplicht. Je
moet me een anderen keer eens vertellen, hoe
het je mogelijk was te midden van al die af
grijselijkheden te leven.»
»Ben ik niet ten naastenbij krankzinnig?»
klonk haar zielroerend antwoord. «O, mijn God,
ik lijd zoo!» Zij drukte haar hand tegen haar
gelaat; de blik barer oogeu was vreeselijk.
Maar ik kon mij thans niet ophouden, om
verder met haar te spreken. Ik verliet haastig
de plaats.
Hoe ik Harkhurst bereikte, zal ik nimmer
kunnen zeggen, maar vroeg in den morgen
bevond ik mij daar. Ik ging regelrecht naar de
woning van Dr. Stanmore, en toen ik hem gewekt
had, deelde ik hem mijn wedervaren mede.
Wordt vervolgd.