NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor da Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
No. 103.
Zaterdag 29 December 1900.
Negen-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
iDToeriDj Tan Leerplicht.
HYPNOTISME.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
«Meester, wegens familie-omstan
digheden heb ik gisteren mijn zoontje
Arie uit de school gehouden," aldus
de schriftelijke kennisgeving, dezer
dagen door het hoofd eener dorps
school ontvangen van den vader van
een zijner leerlingen.
Bedoelde onderwijzer vond die aan
duiding, 't gebeurde meer dat hij
mededeelingen kreeg van gelijke nauw
keurigheid, wel wat onbestemd, en
wilde er iets naders van vernemen.
Arie moest hem inlichten.
«Zeg eens, Arie, waarom ben je
toch eigenlijk gisteren thuis moeten
blijven?"
«Ons varken werd geslacht, meester!"
«Zoo ei, ga maar weer naar
je plaats."
Een zoo heel erg ruime opvatting
van het begrip «familie", als hier viel
te constateeren, zal wel zelden in het
brein, ook van den meest overtuigden
Darwinist, opkomen, en mijn vriend
zou ook weinig geneigd zijn, de plech
tigheid der uitvaart van het huiszwijn
aan te merken als een gewettigde
reden van schoolverzuim. Doch er
is nog geen leerplicht, en hij moest
berusten in het gevai zelfs al ware
boer Stevens minder beleefd geweest,
door hem eenvoudig niets van de zaak
te melden.
't Volgend jaar zal dat anders zijn
met de intrede van de twintigste eeuw
doet de leerplicht zijn intocht in Ne
derland. De onderwijzers, althans de
groote meerderheid, hebben er naar
verlangd, en dat is te begrijpen; de
slordigheid in het schoolbezoek, waar
door van velen hunner het werk on
vruchtbaar werd gemaakt, eischte een
ingrijpen van overheidswege, liet is
wel jammer dat men het zoo ver heeft
laten komen, en dat niet het zedelijk
heidsgevoel der ouders sterk genoeg is
ontwikkeld om dwangmaatregelen
onnoodig te maken. Dat het niet zoo
is, is niet de schuld van de wèlge-
zinden.
Nu evenwel de Wet ter invoering
gereed ligt, wil ik er, na over het
onderwerp in al zijn deelen en onder
deden lang en breed te hebben gepraat
met mijn vriend het dorpsschoolhoofd,
die mij ook gewezen heeft op de nood
zakelijkheid eener «technische her
ziening", waarover straks, toch
nog even de aandacht op vestigen,
dat met den maatregel zeiven niet
die resultaten verkregen zullen worden,
die velen er misschienvan verwachten.
Zelfs, nu ik let op de zeer omvangrijke
administratieve werkzaamheden, die
van de hooiden der scholen, en van
de arrondissementsschoolopzieners ge
vorderd zullen worden om deuitvoering
der Wet te verzekeren, heb ik geen
beslist antwoord op de vraag, of de
kool de sop wel waard is?
Hier verwacht ik de opmerking dat
ik toch vroeger mij een voorstander
van den leerplicht in het algemeen
heb verklaard. Zeer zeker, en ik blijf
bij dat gevoelen. Niettemin, er zijn
warme, en er zijn kalme voorstanders
zooals de lezer weet, behoor ik tot de
laatston. Dat er een zeker aantal kin
deren, tot dusver geheel van onder
wijs verstoken en andere, die men
om verschillende redenen te vroeg van
de school afneemt, in betere conditie
door zullen geraken, is een belangrijk
voordeel, en bovendien zal er, op den
langen duur, nog dit mede verkregen
worden, dat in ons volksbewustzijn
de overtuiging doordringt, dat ont
houding van onderwijs niet slechts een
zedelijke, maar ook een wettelijke
overtreding is. Men zal aan het'ge
regeld ter school zenden van zijn kin
deren gewoon raken, als iets dat van
zelf spreekt. Daar mag men wel wat
moeite voor over hebben.
Van het bestrijden van het slordig
ter school komen; van het zoogenaamd
betrekkelijk schoolverzuim moet men
zich, in den aanvang althans, niette
veel voorstellen. Waar het door het
huisgezin in de hand wordt gewerkt,
kan op eerbied voor de waarheid bij
het opgeven van redenen niet al te
vast gerekend worden. Terecht is bij
de contróle op de wettigheid van het
verzuim meer overgelaten aan het
hoofd der school dan opgedragen aan
den arr.-schoolopziener. De Minister
zeide daaromtrent in de Memorie van
Antwoord, «dat het onderzoek, of
ernstige omstandigheden het school
verzuim rechtvaardigen, voorzekersom
tijds moeielijk kan zijn, doch dat voor
bet hoofd der school, in den regel
meer van nabij bekend met de omstan
digheden dei leerlingen, dat onderzoek
toch minder bezwaar moet opleveren
dan voor den arr.-schoolopziener, die
slechts bij uitzondering persoonlijk zal
bekend zijn met de leerlingen en de
ouders en de bijzondere omstandig
heden, waarin zij verkeeren."
Alles goed en wel, maar ook het
schoolhoofd is in zijn onderzoek zeer
beperkt. Al is hij, door jarenlange
ervaring van vele dingen op de hoogte,
die wetenschap baat hern niet veel
tegenover beslisten onwil, By de be
raadslaging in de Tweede Kamer over
art. 1G, dat de bevoegdheid van het
hoofd der schooi tot het verleenen
van verlof regelt, zei de Min. o.a.:
«Het hoofd der school moet bij aan
vragen om verlof, niet alleen ten aan
zien van de niet met name genoemde
redenen, doch ook bij ongesteldheid
van het kind of bij aanvraag voorde
vervulling van godsdienstplichten, na
gaan of er termen zijn om verlof te
verleenen, of het b. v. werkelijk de
bedoeling is om het kind godsdienst
plichten op een zeker uur te doeu
vervullen, of het kind, dat als ziek
wordt gemeld, werkelijk ongesteld is.
Dit laatste is eenvoudig een onmo
gelijkheid. Gesteld zelfs, dat de man
tijd kon vinden om de zijns inziens
twijfelachtige ziektegevallen te beloo-
pen, voor de dorpen denke men
aan de afstanden, voor de steden aan
het getal leerlingen dat vaak de zes
honderd nabijkomt, dan nog zou
dit niets geven. Een attest van een
dokter vragen gaat niet; bij lichte
ongesteldheid wordt natuurlijk geen
geneeskundige hulp ingeroepen. Zelfs
beoordeelen of een kind al of niet
ziek is, kan hij niet, hij is geen
medicus. De omstandigheid, dat het
zieke stumpertje op straat aan het
knikkeren is of boodschappen loopt
te doen, is ook al weinig afdoende;
het arme ventje is zenuwachtig, en
daarom is het voor zijn gezondheid
noodig, dat hij veel in de open lucht
is. Och, in de steden, bij de drukke
armen- of buspraktijk van vele dok
toren komt het voor, dat moeder naar
hem toe gaat, zonder zelfs den zoo-
genaamden lijder mede te brengen,
en dan op haar klacht, dat hij zoo
«knijzerig is en geen trek heeft in
zijn eten," ten antwoord krijgt: Dan
moet je hem maar eens een veertien
dagen uit de school houden en in de
lucht sturen."
Kort en goed, als de ouders ziekte
voorwenden, is er weinig of niets
tecen te doen. De onderwijzer kan
het veizuim als niet gewettigd aan
merken, het als zoodanig ter kennis
van de arr. schoolopziener brengen,
en dan moet deze aan het onderzoeken.
Dat zulks nog veel minder uitwerking
zal hebben begrijpt ieder.
In het algemeen, als de ouders niet,
in het belang hunner kinderen, mede
werken om de wet tot haar recht te
doen komen, om het doel van de wet
te doen bereiken, dan blijft zij in vele
gevallen van vruchten ontbloot. Zeer
zeker zal het hoofd der school, al
neemt men hem dit nog zoo kwalijk,
verplicht zijn al het mogelijke te doen
om verwaarloozing tegen te gaan. In
het debat heeft de Minister dit nog
duidelijk doen uitkomen toen hij zeide
Men zou uit enkele redevoeringen, hier
gehouden, allicht de conclusie kunnen
trekken, dat een hoofd der school niet
zoo erg zijn plicht zou verzuimen, niet
zou handelen in lijnrechten strijd met
de wet indien hij ter wille der ouders
of zelfs van het kind, omdat het goed
leert en hij het gaarne een pretje
gunt, een aanvraag om verlof ging
goedkeuren, ofschoon hij op de vraag
Was er werkelijk voor het geven van
verlof aanwezig een van die ernstige
omstandigheden als bedoeld zijn in
art. 12, ten antwoord zou moeten
geven: Neen, dat niet, maar ik wilde
aan de ouders weieens een pleizier
doen, of weldat kind maakt zoo
goede vorderingen, dat het er niet
op aankomt dat het eens wegblijft.
De onderwijzer die zoo zou handelen
het is met het oog op de uitvoe
ring van de wet noodzakelijk dit uit
drukkelijk van deze plaats te consta
teeren zou handelen in strijd met
de wet en zou zijn plicht als onder
wijzer verzaken."
Nu wij de rneening van den Minister
hebben medegedeeld over een zoo ge
wichtig punt, moet nog even de aan
dacht gevestigd worden op een m.i.
zonderling verzuim, bij de eindredactie
der wet begaan.
Artikel 18 behandelt de alphabe-
tische lijst, jaarlijks op te maken door
B. en W., van al de kinderen van den
leerplichtigen leeftijd in de gemeente
aanwezigart. 19, de lijst van school
gaande leerlingen, ook alphabetisch,
op te maken door liet hoofd der school.
Op art. 18 was een zeer practisch
amendement ingediend door den heer
Kool, den afgevaardigde van Enkhui-
zen, namelijk invoeging der woorden
«al of niet naar leeftijdsjaren inge
richt". Bij zijn toelichting zeide de
heer Kool o.a.«Het door mij voor
gestelde amendement heeft alleen de
bedoeling den lijdroovenden arbeid,
verbonden aan het opmaken der in
de artikelen 18 en 19 genoemde
alpbabetische lijsten, zooveel mogelijk
te doen verminderen, de aanteeke-
ningen, daarop volgens het derde iid
dezer artikelen te houden, te bespoe
digen en de contróle van de arron-
dissements-schoolopzieners te verge
makkelijken," enz.
De Minister had geen reden, zich
tegen het amendement-Kool te ver
klaren. «Dit is" zeide hij «wel niet
van overwegend belang, maar naar
mijn overtuiging een verbetering.
Novelle van
THEODOOR F. VAN R.
Hij had geen moed naar binnen te gaan. De
laatst gesproken woorden, waren geuit door
zijn Nelly zijn beminde. Kon ook zij dan ge-
looven dat hij schuldig was? Thans gevoelde
liij zicli toch slecht, en vervloekte het oogen
blik waarin hij aan den speeltafel had plaats
genomen. Zonder te weten waarheen ging hij
van hier. Niet langer wil ik toeven in een
atmosfeer waar slechts brave menschen kunnen
leven, zeide hij tot zichzelven. Neen ver, ver
weg om nimmer meer terug te keeren. Van
deze gedachte vergezeld, ging hij denzelfden
weg terug, die hij gekomen was. Iu den tuin
gekomen overviel hem opnieuw dat angstig
gevoel, dat gevoel van slechtheid, tegenover
den braven vader die hem eens vertroeteld had,
en wien hij nu bestolen, neen erger arm ge
maakt had. Immers hij had het zelve gehoord,
hoe de wanhoop den verslagen vader het "ge
ruïneerd" over de lippen had gedrongen. Plotse
ling staat hij stil. Het grint had gekraakt achter
hem. Stil, daar hoorde hij duidelijk een onder
drukten zucht. Wat te doen? Terugkeeren of
zou hij vluchten. Te laat! Een hand werd hem
zacht op den schouder gelegd.
«Walter, kom wij missen U zoo", hoorde hij
als in een droom "Wij allen hebben U verge
ven. O God vergeven, hem den dief, den mis
dadiger."
"Neen// snikte hij. "Geen vergeving, o ver
stoot mij liever, veracht, vertrap mij, werp mij
uit U midden, Dan eerst zal ik geboet hebben,
en zal ik trachten alles te herstellen. Ik zal
plotseling omvatten hem twee armen. Een
vurige kus die hem het verder spreken onmo
gelijk maakte Een snik Walter was
overwonnen."
Nu eerst herkende hij haar en luid snikkend
klonk het: "Nelly, hebt ook gij mij vergeven.
Alles mijn arme lieveling. Hoe zou ik hoos op
je kunnen zijn. Ik houd zooveel van je. Dan
vermengden zich heete tranen. Van diep gevoeld
berouw, getuigen de tranen van hem. Tranen
van innig medelijden van haar. Lang hadden
ze met elkaar geweend, toen hij eindelijk de
stilte verbrak en zeide; "Geloofniet, Nelly, dat
ik zoo handelde, met voorbedachte rade. Ik
kon niet anders. Je weet hoe zwak ik dikwijls
hen en hoe weinig krachtig mijn wil is. Hij
heeft mij geheel in zijn macht. Ik moest hem
gehoorzamen. De onweerstaanbare kracht die
zich in hem bevind heeft het gewild."
"Ik was zijn slachtoffer en helaas de lafaard
heeft zijn doel bereikt. Ik ben onteerd, een
diefwij zullen elkaar nooit kunnen toebehoo-
ren. Mijn naam en dien mijns vaders zij bezoe
deld door een misdaad.
Nooit zal uw vader toestaan dat zijn eenige
dochter huwd met iemand op wiens naam een
schandvlekte kleeft.
»Ach, mijn [arme lieveling," hernam Nelly,
"denk niet dat ik ook maar één oogenblik aan
je onschuld getwijfeld heb.
Maar hij de ellendige, zal boetenHij is de
oorzaak van alles.
"O ik weet wat hij in het schild voert, maar
zijn doel volkomen bereiken, neen dat zal hij
niet; nimmer, nimmer.
Nog steeds liep de heer Kirchman met groote
stappen het vertrek op en neer toen plotseling
de deur geopend werd. Toen hij het hoofd
omwendde, teneinde deze ongenoode indringer
door een norschen blik toe te werpen, verder
binnentreden te beletten, zag hij op den drem
pel zijn zoon. Aan zijne zijde Nelly Warburg.
Een korte poos staarde beide mannen elkander
verschrikt aan.
Walter trad eenige passen nader, zijn vader
strak aanziende, met zijn donkere, thans van
diep berouw sprekende oogen.
In het volgend oogenblik drukten vader en
zoon elkaar de band.
Terwijl Walter zijnen vader alles vertelde,
was Nelly naar mevrouw Kirchman en haar
dochter teruggekeerd.
Nauwelijks hadden zij vernomen dat haren
Walter was teruggekeerd of beiden snelden
naar het naastgelegen vertrek.
Aandoenlijk was het tooneel dat zich nu
voordeed.
Den ouden grijzen vader, oud, door wanhoop
grijs van verdriet, een traan wegpinkende. Een
traan geschreid over zijn zoon, terwijl hij zijn
eigen leed vergat.
Naast hem zijn zoon, verteerd van wanhoop
en berouw, het hoofd gesteund op vaders schou
der.
Toen de laatste zijn moeder en zuster zag
naderen, ging hij aanstonds naar hen toe, om
helsde beide teeder en kon slechts met moeite
uitbrengen //vergeving". Daarna werd nogmaals
de geheele toedracht van het voorgevallene
onomwonden verhaald, die hiermede eindigde
dat allen medelijden hadden met Walter, die
had moeten zwichten voor de wetten van het
hypnotisme.
Wordt vervolgd.l