NI EU Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. No. 19 Zaterdag 7 Maart 1903, Twee-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. VAN WEEK TOT WEEK. BINNENLAND. VERZOEND. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 1.Franco per post door liet geheele Rijk Afzonder 1 ijke Nummers 8 Cent. Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. BureauLangestraat 77. Telephouiuio. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Bij dit nummer behoort eeu Bij voegsel. Mijn dorpje. Toestand en behoefte. Een flink woord van president Roosevelt. Het jubileum. In twintig jaren had ik mijn dorpje niet gezien. Wal was alles veranderd! Aanstonds bemerkte ik dat bet trio «vooruitgang beschaving en verlich ting" gedurende rnijne lange afwezig heid het stille dorpje had opgezocht en zijn weldaden had achtergelaten Waren de huizen vroeger alle van ééne verdieping met een zolder, nu zag men huizen van twee en dtie verdiepingen met baleons en veranda's, die werkelijk in een groote stad een goed figuur zouden maken liet plaatsje, vermaard geworden om zijn gezonde ligging, was steeds rneei zomergasten gaan tiekken en dezen brachten de gewoonten van het stadsleven over, en menig dorpsgenoot ging een kijkje nemer, in de groote steden en nam allicht een beetje van de beschaving mee naar zijn huis. De mooie kap. die liet meisje op haar aanneemsdag voor het eerst mocht dragen en waarop zij zoo grootsch was, en die de meeste deerns flatteerde, men ziet haar nog slechts door een oud moedertje dragen. Ieder meiske wil nu een hoed zóó als de dames uit stad er een dragen. In de burgerwoningen had men zand op de vloer, of als het kon lijden biezen matten; nu vindt gij in de nederigste woning een gestreept karpet. En zoo is alles veranderd, er is een zekere weelde gekomen, een streven bij ieder om mee te doen en te breken met de eenvoud van de oudelui die immers zoo stijf waren en veel beter het leven hadden kunnen genieten. Er waren nu concerten en bals, socileiten en partijen er hadden zich gevestigd een cuisinier, een coiffeur, een confiseur en meer van die eur's; ieder stelde ziel) partij bij de verkiezingen en was lid van «algemeen belang" of van «vooruitgang"; om kort te gaan, ik zag wel dat mijn dorpje een groote metamorphoze had ondergaan. Was die verandering een verbetering? O zeker, ik geloof dat de beschaving daar iets goeds heeft gebracht en dat het leven bij vroeger vergeleken er wel zoo aangenaam is; maar of de meti- schen in mijn dorpje tevredener en gelukkiger leven dan voorheen zie dat durf ik betwijfelen Er zijn tal van behoeften gewekt welke men te voren niet kende, en bevrediging van die behoeften heefl de vooruitgang maar ten deele meegebracht. Wat is het gevolg Dat er meer ontevredenheid is gekomen en dat men zich niet zoo spoedig gelukkig gevoelt Want geluk is de harmonie tussclien toestand en behoefte en wordt dus zeldzamer naar mate de klove tussclien heide grooler wordt. Is dat dorpje niet een beeld van de toestand van ons geheele volk? Men heeft veel gedaan tot ontwikkeling en verlichting van den arbeider, en wio zal dit niet toejuichenmaai tevens heeft men vele behoeften bij hem wakker geroepen en de bevre diging dier behoeften hield daarmee geen gelijken tied. Hij had recht op een meer menschwaardig bestaan, doch de voorwaarden tot zulk bestaan wist men niet te verschallen. Het gevolg nas dat do afstand tusschen toestand en behoefte steeds grooter werd en bijgevolg liet geluk geringer. En als dan de bevrediging van behoeften wat lang op zich laat wachten, dan gaat de toenemende ontevredenheid uitzien naar middelen om liet evenwicht tus schen behoelte en toestand te her stellen, en de keuze van die middelen is niet altijd een goede te noemen. «Mijnheer, dat komt er nu van," zei in deze dagen een werkman tegen tnij, «men heeft gezorgd voor beter volksonderwijs, volkshuizen, leeszalen enz., en riu oogst men de vruchten!" Moeten wij daarom berouwen wat in liet belang van het volk is verricht? Geenszins, wij moeten zoo voortgaan, wij moeten verttouwen blijven stellen in het volkongetwijfeld doorleven wij bange dagen van onrust en gisting, maar uit de warrige woeling van dezen tijd zal iets goeds geboren worden. Men zou verkeerd doen en kleingeestig als men om eenige wrange vruchten alle vooruitgang en ontwikkeling in den ban deed. Wel echter doen wij goed niet te vet gelen, dat verlichting en beschaving den grondslag van deugd en zedelijkheid niet kunnen ontberen. Het waseen zeer behartigenswaardig wootd dat president Roosevelt hier omtrent sprak hij de viering van het tweede eeuwfeest der geboot te van John Wesley. «Als in den loop dezer eeuw," zoo sprak hij, «menschen met veel zedelijk gevoel zich zwak betoo- nen, als zij alleen de deugd bezitten, die zieti m stille beschouwing terug trekt eu beeft voor aanraking met de ruwe feiten van liet werkelijke leven als zij zich niet duiven mengen in den strijd, waai bij de sterken elkander de heerschappij betwistenkortom als zij zich afgozondord houdo.n vun olion strijd, dan, zoo zeker als de zon op en ondergaat, zal onze groote stolie- lijke vooruitgang in de dingen die ons tot gentak en genot verstrekken, geheel te niet worden gedaan en onze be schaving zal een grove veinzerij, een ijdele droom blijken." Dat wees de president aan als de taak der keilt in de twintigste eeuw, en voorzeker stemmen allen gaarne tnet hein in, die niet wenschen dat onze eeuw in koud materialisme ten onder ga. Voor dien ondergang is geen vrees zoolang er kloeke mannen zijn van liet type Roosevelt. Welk een sympathieke figuur die president, die koit en bondig uitspreekt wat hij voor goed en waar houdt en daarnaar handelt zonder iets of iemand te ontzien. Hij heeft zeker meer onze sympathie dan de vorst die, wij zouden haast zeggen bang dat de aandacht van hem wordt afge wend, zijnegeloofsbelijdenis publiceert. Echter vinden misschien velen het interessant te weten hoe een keizer over Bijhei en Babel denkt. Naar een ander man van beteekenis in onze dagen waren in deze week veler oogen gericht, n.l. paus Leo XIII, die zijn '25-jarig jubilee vierde. De verschillende feestvieringen op vele plaatsen gehouden getuigden van de diepgaande vereering welke de Katho lieken voor dezen persoon koesteren, voor dezen krachtigen en edelen grijs aard tot wien allen zonderonderscheid met bewondering opzien Het gaat zeker niet aan een ver gelijking te maken tusschen Roosevelt en Leo XIII. Ik derik er niet aan. Maar beiden hebben aanspraak op aller dank, als zij iets deden ten zegen der maatschappij, als zij aankweekten datgene zonder hetwelk de krachten der beschaving machten worden van verwoesting. H. M. de Koningin zond aan den Paus een telegram van geluk- wonochon mot "zijn jubllo waarop Ho Heilige Vader telegrafisch met een oprechte dankbetuiging antwoordde. De Staking. Door de directie der II. IJ. S. M. is het volgende bepaald, betrekkelijk liet aannemen van personeel in lossen dienst. Voordat een werkman als zoo danig wordt aangenomen, moet hpm worden medegedeeld, voor welk tijds verloop zijn diensten wordengevot derd. Na afloop van deze periode, houdt het dienstveiband op en treedt hij dienten gevolge uit den dienst der Maatschappij. Is liet niet onmogelijk liet tijdsverloop op te geven, gedurende hetwelk losse werklieden in dienst zullen worden gehouden en worden zij dus voor onbepaalden tijd in dienst genomen, dan mogen zij niet worden ontslagen, dan nadat hun ontslag hun acht dagen van te voren is aangekondigd. De wetsontwerpen in verband met de spoorwegstaking. Het N. v. cl. D. heeft het oordeel gevraagd van een deskundige omtrent de ingediende ontwerpen uitgaande van de meening: Hoe meer licht op de voorstellen der regeering schijnt, zoo beter. Deze deskundige zegt o.m. het volgende Wat de Regeering thans voorstelt tegen hen, die, na in het openbaar spoorwegverkeer voortdurend of tijde lijk werkzaam te zijn gesteld, met het oogmerk om stremming in het vei keer te veroorzaken, nalaten de aan hun dienstbetrekking verbonden werkzaam heden te verrichten, komt ons voor enkel eene uitbreiding te zijn van tot dusver onvolledige wetsbepalingen, en ook ten aanzien van spoorwegverkeer de nederlegging in beteren wettelijken vorm, van een algemeen beginsel, dat op nader terrein in ons maatschappelijk leven reeds lang en zonder iemands tegenspraak was aanvaard. De grief, welke sommigen tegen de hier bedoelde strafbedieiging doen klinken, dat zij namelijk zou zijn een gologortWoi'lcivot, bogrijppn wij Iliftt reciit. Men maakt nu eenmaal geen wetten, wanneer zij met noodig zijn, vooral geen strafwetten. Wij zouden een lange lijst van wetten kunnen opsommen, die alle gemaakt zijn bij zekere gelegenheid, toen, door welke aanleiding dan ook, de behoefte er aan zich krachtig deed gevoelen en het bewustzijn van het nadeel van gemis aan wettelijke voorziening om trent zeker punt wakker werd. Hier mee is dan ook te antwoorden aan lien die vragen waarom niet onstraf baar zijn gelaten de eventueele stakers ui gasbedrijfofin waterleidingsbedrijf? Eenvoudig omdat dit tot dusver niet noodig is gebleken. Er gaan geruchten, dat in de be hoefte aan gas en water spoe<üg ge noeg door andere werkkrachten kan worden voorzien en dat dus een staking op dit gebied niet die noodlottige gevolgen zou hebben als een in liet spoorwegverkeer. Relreft bovendien deze grief wel een beginselvraag? Ons schijnt neen. Want al ware het wenschelijk ook den gas- en den water- Naar liet Duitsch van EREIHERR VON SCHLICHT. 13) Hij begaf zieli naar zijn slaapkamer en haalde de revolver, welke hij daar altijd geladen naast zijn bed had liggen. Hij keerde terug naar zijn woonkamer en legde het wapen vóór zich neder, een oogenblik nog, dan was het gebeurd. Daar viel zijn blik op het portret zijner ouders en de vingers, welke den trekker reeds aangeraakt hadden, lieten dien weder los. «Niet zóó kan ik scheiden, een laatste groet wil ik hun nog doen toekomen." Hij nam een vel papier uit zijn schrijfmap en strekte zijn hand naar de pen uit, toen er driftig aan de deur der verdieping werd ge scheld. Verbaasd luisterde hij: Zoo laat nog reeds over elven, wie kon dat nog zijn? Wellicht PleskowZijn bediende was reeds naar bed, dus stond hij zelf op om open te doen. "Gij, Overste?" Overbluft keek hij den man, die vóór hem stond aan en een doodelijke angst overviel hemer viel niet aan te twijfelen, zijn schuld was ontdekt en hij kwam zelf, om van hem, die zijn eer had willen rooven, reken schap te vragen. Hij was niet bevreesd voor zichzelven, maar voor de geliefde, die, zoowel als hij, voor den toorn van den beleedigde bloot stond. »Ja, ik zelf, mijn lieve jonge vriend, maal laten we in je kamer gaan, ons gesprek is niet geschikt voor vreemde ooren." Diep ademhalende geleidde Marbach zijn gast naar de woonkamer en bood hem een stoel aanbeslist, de Kommandant vermoedde niet, wat er in zijn afwezigheid had plaats gehad. "Mag ik u vragen, Overste, wat u nog zoo laat tot mij voert?" Een oogenblik zweeg de Kommandant, daarop zeide hij, zijn adjudant, die verlegen de oogen nedersloeg, scherp aanziende"Mijn vrouw heeft me den inhoud van uw gemeenschappelijk ge sprek medegedeeld. Ik wil niet beoordeelen, of het juister geweest ware, indien ge allereerst mij je vertrouwen geschonken hadt. Ik hoor, dat je schulden hebt, en ik wil niet verhelen, dat mii dit bericht leed heeft gedaan. Juist gij als Regimentsadjudaut moest aan de jongere kameraden in elk opzicht een schitterend voor beeld geven, ik voor mij ten minste vatte uwe positie zóó op. Doch ik wil niet te streng met je in het gericht treden," liet hij er toegevender op volgen, toén hij den hoogen blos, bemerkte, welke Marbachs wangen kleurde, "ik heb toch zelf als jong officier menigmaal deerlijk in de knel gezeten en wellicht zou ik er ook in zijn blijven steken, als mij geen reddende hand ge naderd was. Ik ken het gevoel, als men ons het mes op de keel zet en wij te vergeefs naar hulp omzien. Ik wil je helpeu, als ik je helpen kan. Ik hen niet rijk, maar wat ik missen kan, staat ter Uwer beschikking. Als knotsslagen verpletterden deze woorden Marbach, dien hij het liefste, wat hij op aarde bezat, had willen ontrooven, zat tegenover hem, bereid alles voor hem te doen, wat in zijn ver mogen was. Elke bloeddroppel week uit zijn gelaat en hij voelde een aandrang, zich vóór de voeten van zijn Overste op de kniëen te werpen, hem alles te belijden en hem om genade en vergiffenis te smeken. Maar mocht hij spreken, moest hij niet aan Elisabeth denken, wie hij gezworen had, dat het geheim hunner liefde met hem zou leven en sterven Neen, hij mocht zijne schuld niet belijden, en zoo zeide hij dus op doffen toon: «Overste, ik kan u niet genoeg voor uwe goedheid danken, maar het is te laat!" Deelnemend legde de Kommandant de rechter hand op Marbachs schouder: Mijn lieve jonge vriend, men is in zulke oogenblikken maar al te licht geneigd, zijn toestand te donker in te zien. Stel vertrouwen in me, want de Komman dant is niet alleen de Overste, maar ook de beste vriend van zijne officieren. Spreek open en rond, laten wij samen beraadslagen en over leggen, wij zullen nog wel een uitweg vinden, welke u in staat stelt, hier in het regiment te blijven." «Neen, Overste, geen menseh kan me helpen het is te laat!" Toornig sprong de Kommandant op en keek zijn Adjudant verwijtend aan «Waarom kwam je niet eerder tot me, steldet ge zoo weinig vertrouwen in me?" Thans eerst ontdekte hij het wapen, dat op de schrijftafel lag; hij nam de revolver iD de hand en zijn stem klonk diep treurig, toen hij zejde: "Marbach, staat het zóó met je?" "Ja, Overste." Lang, zeer lang zweeg de Kommandant, daarop sprak hij"Ik wil niet vragen, hoe gij in dien toestand gekomen zijt, daar je je daar over niet uitlaat. Zelf alleen kun je beoordeelen, of de eer het vordert, dat je van deze wereld afscheid neemt; maar het valt zoo zwaar een jong leven te zien heengaan, dat ons zoo na aan het hart lag. Ik kan en mag je niet terug houden, als hij er een einde aan wilt maken, want hooger dan het leven staat ons de eer; wie die verloren heeft, is dood, niettegenstaande hij leeft." (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1903 | | pagina 1