IVIE U VI
Nieuws- en. Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
BUITENLAND.
No. 20.
Woensdag 11 Maart 1903.
Twee-en-dertigste jaargang.
%ijy'
VERSCHIJNT WOEiVSIlAG EN ZATEHIIAG.
BINNENLAND.
VERZOEND.
oura
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk
Afzonder 1 ij ke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUW KR.
Bureau: Luugestraat 77. Telephooiino. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/a Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden sleelits driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Twee douanen, die een som van
5000 Pd. St. naar de bank te Johan
nesburg brachten, werden op klaar
lichten dag door kerels aangevallen,
die hen verblindden dooi' hun peper
in de oogen te gooien, hen op den
grond wierpen en ze met den hun
reeds ontworstelden geldzak half dood
sloegen. Daarop overhandigden de
dieven den geldzak aan een ruiter,
die zich bij hen bevond en deze rende
in volle vaart met den buit weg. zeke
ren heer Brandom omverrijdende, die
een poos later aan zijn wonden be
zweek. Maar de ruiter zat niet vast
genoeg in den zadel en werd er uit
geworpen. Wel stond hij nog op
gieep den buidel en verborg zich in
een huis, maar hij werd toch gearres
teerd. Het bleek een Engelschman te
zijn, Goddard geheelen.
De correspondent der Daily Mail
te Hamburg seint een lang telegram
over buitengewone maatregelen die
de Engelsche regeering genomen heeft
om het Transvaalsche regeeimgsgeld
dat nog in Zuid-Afrika begraven heet
te zijn, te ontdekken. Daartoe heeft
zij speurders uitgezonden. Een hunner
verklapte het plan echter aan Lejds
en Kruger, die er maatregelen tegen
namen door duizonden portretten van
de uitgezonden speurders in Zuid-
Atrika te verspreiden, zoodat iedereen
daar voor hun kumst gewaarschuwd
is. De begraven Boerenschal heet vier
miljoen pond te bedragen De terug
komst van Reitz schijnt met deze zaak
in verband te staan
Be Brusselsche Pelit Bleu deelt
mede, dat prinses Louise van Toskane
niet op liet kasteel barer ouders op
Lindau zal blijven, doch nog vóór bet
eind der maand naar Engeland zal
vertrekken, waar zij bij een vriendin
tiaar intrek neernt. Alles is daar reeds
voor baar ontvangst in gereedheid
gebracht.
Te Dresden wordt een groot deel
van de leden der hofhouding ont
slagen, gepensionneerd of overge
plaatst. Allen, die in do trieste
schandaalzaak met wat al te veel
nijver" de belangen van den [vroon-
prins hebben behartigd, worden ver-
w ijderd.
De Times ontvangt uit Parijs de
volgende beschouwingen: De werk
stakingen in Nederland en de wets
voorstellen der Begeering hebben voor
Frankiijk en voor het overige Europa
meer heteekenis, dan de Macedoni
sche cpiaestie of bet Fransche trac-
taat met Siarn Voor 14 dagen liep
het gerucht, dat Dur.schland, in ver
hand met do spoorweg-staking tot de
Begeering in Den Haag vertoogen
gericht had dit gerucht is noch be
vestigd, noch legengespi oken. Doen
op liet vasteland wordt Duitschlands
houding jegens Nedeiland nauwlet
tend gadegeslagen. Een algemeene
staking in Nedeiland, nu of later,
blijft mogelijk. Deze zou van grooten
invloed zijn op de handelsbelangen
van Duitschland, en Duitscliland beeft
bet recht die te beschermen, zoolang
het maar van Nederland afblijft.
Doch Duitschland toont meer dan
liandelsbelangstelllng, vooral in zijn
afkeer van liet Haagsclie Hof van
Arbittrage. De bemiddelde Duitschei
erkent ongaarne een gerechtshof boven
zijn monarch, bij de gratie Gods;
doch het scheidsgerecht bezit autori
teit en prestige, welke beletselen
kunnen worden voor Duitschlands
buitenlandsehe politiek. Deze blijvende
instelling in Den Haag zou Nederlands
neutraliteit versterken. Mocht de
Koningin geen nakomelingen hebben,
dan zou Nederland geen Duitscli vorst
accepleereu, doch den Republikein-
sclien regeeringsvorm aannemen,
onder gelijke waarborgen voor zijn
neutraliteit als Zwitserland heeft.
De interpellaties.
Do tribune der Tweede Kamer en
de loges waren gisteren stampvol.
Alle ministers behalve die van
Koloniën waren aanwezig. Bij liet aan
de orde stellen van de interpellaties
des hoeren Mees en Troeistra merkte
de voorzitter op. dat de thans inge
diende wetsontwerpen buiten debat
moeten blijven.
De lieer Mees inteipelleereruie,
stelde de volgende vragen' Ie. Heeft
de regeering geen aanleiding gehad
om vooibereid te zijn op de werk
staking waarin ook liet spooi wegver
keer dreigde beliokken te worden
2e. Op welk standpunt beeft de
Regeeriug zich geplaatst, toen zij
kennis kreeg van 't feit dat in het
spoorwegverkeer een gedeellelijke
SLclkMl^ [jlaau l- »tn.
dat die staking zich verder zou uit
breiden.
De interpellant oordeelde, dat, al
verklaarde de regeeriug onverhoeds
door de spoorwegstaking overvallen
te zijn, zij had kunnen zijn voorbereid
op de staking daar er verschillende
voor'teekenen waren, die wezen op een
gespannen toestand in het spoorweg
bedrijf en bij vroeg o a. watervooi-
gevallen is op de conferentie tusschen
den minister van watei staat en de
gedeligeerden der Moll. Spoorweg Mij.
Daaina hield de beer Troelstra zijn
interpellatie.
Allereerst schetste hij den ernst
van den huldigen toestand die veel
ernstiger is dan in 1848.
Wordt niet van weerszijden met
beleid en zelfverloochening gewei kt,
dan gaan wij een tijdperk van ge-
weldadige revolutie te gemoet en loopt
ons economisch leven gevaar door een
spoorwegstaking die zeker gepaard zal
gaan met een staking in de transport
bedrijven, waarbij de internaionale
federatie van transportaihelders stel
ling in de conflicten za! nemen om
de stakers hier te lande te steunen.
Alleen uit Engeland kan op een ton
gouds per week gerekend worden Het
doel van sprekers interpellatie is te
trachten mede te wei ken tot een snelle
beëindiging van de bestaande spanning
en tot voorkoming van in de lucht
hangende nieuwe conflicien. Daarna
ging de interpellant na de toestanden
hij de spoorwegmaatschappij en schreef
hij de schuld der staking toe aan volk
en regeering die nooit hebben willen
luisteren naar de rechtvaardige grieven
van het spoorweg-pei soneei. Spreker
betoogde dat de staking niet liet vverlc
is van enkele raddraaiers en evenmin
er mede beoogd werd een politieke
manoevre of een verplaatsing van het
gezag.
Het Nationaal Bureau van
Vrouwenarbeid. 's-Gravenhage, deelt
ons de verschijning mede van zijn
..it,,-.-. -ii- iJ- •-
Veldarbeid", 34 pag., piijs 15 ets.
franco per post 18 ctoverzicht van
het aanvullend onderzoek, dat liet
Bureau instelde naar aanleiding van.
de bekende Vragenlijst van liet Algem
Ned. Werkl. Verbond, Aug. 1902.
Dit boekje is No. 1 van de reeks
»Goedkoope Uitgaven", die het Bureau
zich voorstelt regelmatig tepubliceeren,
als bescheiden bijdragen tot meerder
inzicht in liet ingewikkeld vraagstuk
van den Vrouwenarbeid.
De omslag is, met welwillende toe
stemming van den kunstenaar ver
sierd met een reproductie naar den
treffend mooien steendruk van den
schilder De Josselin de Jong, welke
plaat indertijd zoozeer de aandacht
trok op de Nat. Tentoonstelling van
Vrouwenarbeid.
Bestellingen te doen rechtstreeks
aan het Bureau bij vooruitbetaling.
De pretendent-Sultan.
Koetaradja, 31 Jan. 1903.
Omtrent de onderwerping van de
pretendent-Sultan van Atjeh aan on*
gezag, meld de Java Bode het navol
gende
Nadat reeds eenige dagen te voren
door den pretendent-sultan zijn schrif
telijke onderwerping was aangeboden
aan den gouverneur, ontving deze hem
Dinsdag, den 20en jl., in officieele
audiëntie. Daartoe verzamelden zich
vele officieren van de land en een
paar van de zeemacht, civiele ambte
naren. eenige notabelen van de Koe
taradja, iiilandsche ambtenaren en
meerdere Ajehsclie hoofden, allen in
groot tenue, tegen 10 uur v. m. ten
huize van don gouverneur.
In een rijtuig, waarin met hem de
majoor Van der Maaten en zijn zoon
waren gezeten, kwam de pretendent-
sultan ter genoemder tijd voorrijden
en ria den generaal den traditioneelen
groet te hebben gebracht, richtte hij
zich in de Maleische taal tot hem met
de navolgende door den controleur
gebrachte woorden; «Excellentie! Toe-
wankoe Moeharnat Daood is hier ver
schenen om zijn onderwerping aan te
bieden aan liet gouvernement van
Neder landsch-Indië.
Hij verklaart, dat liet rijk van Atjeh
en onderliooriglieden een deel uitmaakt
van Nederlandsch-Indie en gevolgelijk
staal onder de heerschappij van Neder
land dat hij persoonlijk steeds getrouw
zal zijn aan H. M. de Koningin der
Nederlanden en aan Z. Exc. den
gouverneur-generaal van Indië als
Hoogstderzelver vertegenwoordiger en
dat hij zich onderwe pt aan alles, wat
door de tegeering omtierit hem zal
worden beslist, terwijl hij zal nakomen
en geliooi zaïiien alle regelingen en
bevelen, die door den gouverneur van
Atjeh en onderhoorigheden zijn of
zullen worden getrollen en bevolen".
llteiop antwoordde de gouverneur
met de navolgende woorden, welke
door genoemden controleur in vloeiend
Aijehscli aan den Toewankoe werden
overgebi acht.
«De door Toewankoe Moeharnat
Daoed aangeboden sclu iftelijke onder-
Naar het Duitsch van
EREIHERR VON SCHLICHT.
14)
Marbach keek op tot de hooge deftige ge
stalte, welke voor hein stond, een beeld van
ridderlijkheid en mannelijke deugd, welks uiter
lijk niets verried van de smart, welke in zijn
binnenste woedde. Hij voelde den blik van den
Overste op zich rusten en de goedheid en
teederheid, welke uit zijne oogen spraken roer
den zijn hart. Hij liet zich op de knieën vallen
en vatte de hand van den Overste, om ze aan
zijne lippen te brengen.
«Niet zóó, mijn jonge vriend," zeide deze
afwijzend, eu opende de armen, om den knielende,
in weerwil van zijn verzet, aan zijn borst te
trekken. Daarop keerde hij zich om, om te
vertrekken, en te vergeefs deed hij zijn best,
om de tranen te verbergen, welke hem in de
oogen gekomen waren, maar op den drempel
wendde hij zich nogmaals om en zeide: «Mar
bach, het is mijn plicht niets onbeproefd te
laten, om je van het uiterste te weerhouden
denk aan de uwen, denk aan het regiment, dat
steeds trotsch op je was Marbach moet je
sterven
«Ja, ik moet.'' Dat klonk zoo stellig en
heslist, dat de Kommandant inzag, dat elk
verder woord vruchteloos zou zijn. Stil en in
zichzelven gekeerd ging hij den weg terug tot
aan zijn woning; rusteloos liep hij den ganschen
nacht in zijn kamer op en neder en aanhoudend
vervolgde hem de blik van grenzenlooze ellende,
waarmede Marbach hem, toen hij vertrok, had
nagekeken. Reeds na enkele uren bracht men
hem de tijding van Marbachs dood eu terstond
maakte hij zich op, om voor de regeling en
verzegeling der nalatenschap te zorgen. Hij vond
Marbach in zijn schrijfstoel zitten, het bovenlijf
een weinig voorover gebogen, de dood moest
onmiddelijk ingetreden zijn.
Toen de Kommandant Marbachs woning
betrad, vond hij dóór reeds den Heer von
Pleskow, die hem blijkbaar had afgewacht.
Nadat de heeren elkander begroet hadden, nam
de overste het eerst het woord: «Mijn waarde
Pleskow, gij woondet met den overledene samen
en waart met hem intiem bevriend. Is u misschien
hekend, waarom Marbach den dood heeft ge
zocht? Ik sta voor een raadsel, dat ik niet in
staat ben op te lossen."
Verbaasd keek de officier op, ja, wist de
Kommandant het werkelijk niet, of was de. vraag
slim berekend, om de gedachte aan de ware
beweegreden op eens te onderdrukken, of wel
zou er toch een derde, allen onbekende oorzaak
bestaan? Hij wist zichzelf geen antwoord op
die vraag te geven, het zekere, kalme optreden
van den Kommandant deed hem het vermoeden,
dat onmiddelijk bij hem was opgekomen, dat
het namelijk wegens Mevrouw von Malton
tusschen Marbach en den echtgenoot tot een
heftig tooneel was gekomen, toeh onmogelijk
schijnen. Hij antwoordde dus eenvoudig: «Ik
vond op zijn schrijftafel dit briefje, waarop ge
schreven staat: «Ik sterf wegens eereschuld,
welke ik, zij het ook laat, aflos. Niemand kan
de vlek, welke mijne eere bezoedelt, uitwisschen.
Alles, wat mijn schuld aan het licht zou kunnen
brengen, heb ik vernietigd en ik smeek dat er
geen verder onderzoek worde gedaan."
«De wil van den overledene moet ons heilig
zijn," sprak de Kommandant, toen Pleskow
zweeg, «en wij zullen zorg dragen, dat geen onbe
voegde hand met zijne nagelatene zaken in aan
raking komt. Lasterlijke geruchten, welke allicht
verbreid worden, moeten wij ons best doen te
onderdrukken. Thans evenwel roept mij de dienst
van hier. Ik verzoek u, bij den doode te blijven,
tot het gerecht, dat ik onmiddelijk herwaarts
zal ontbieden, is verschenen."
Toen hij omstreeks een uur later zijne woning
binnentrad, stormde hem zijn vrouw in tranon
badende en schier wanhopend te gemoet-
«Alfred, zeg, 't is toch niet waar, wat de
menschen me vertellen het kan, het mag
niet waar zijn Marbach leeft, niet waar?"
Hij leidde de wankelende naar een stoel en
legde deelnemend zijn hand op haar schouder.
«Het is, zooals je zegt, Marbach heeft ons
verlaten Elisabeth, weet je, waarom hij ge
storven is?"
Niettegenstaande hij achter haar stond, voelde
zij toch zijn vorschenden blik, en een storm
stak op in haar binnenste. Mocht zij spreken,
mocht zij het geheim, dat Marbach geloofde
meê in het graf genomen te hebben, verraden,
mocht zij het voorgevallene van gisteravond
meêdeelen? Moest zij niet vreezen, den toorn
van haar echtgenoot te wekken en Marbach
zelfs nog in den dood aan zijn verachting prijs
te geven? Neen, neen zij mocht niet spreken.
En tochHad haar man geen recht, de waar
heid van haar te verlangen, moest zij met een
door schuld bezwaard geweten voortaan naast
hem haar weg bewandelen, moest zij het ver
trouwen, dat hij steeds in haar gesteld had,
niet erkennen?
Een oogenblik kampten deze beide gewaar
wording in haar hart, daarop zeide zij zwaar
ademhalende met vaste, heldere stem:
«Ja, ik wil je niet voorliegen ik weet,
waarom hij stierf."
«Nu?"
(Wordt vervolgd).