NIIUWS Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht, FEUILLETON. No. 33. Zaterdag 25 April 1903 Twee-en-derfigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Bj dit nummer behoort een Bijvoegsel. VAN WEEK TOT WEEK. Zijn laatste Toevlucht. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Laugestraat 77. Tclephooiino. 69. Al> VERTE NT IRN: Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer Th Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Het koude voorjaar en het nut der tegenspoeden. Waar de kou vandaan komt. De ijsberg die den Kei ons bracht. De Kei die alle rechtgeaarde Amersfoorters na aan 't harte ligt. Geen wolk zoo donker of zij heeft een zilveren rand. liet is goed aan dat woord te denken, wanneer rampen ons treilen, in 't algemeen wanneer iets onaangenaams ons bejegent Het is goed er aan te denken bij het winterachtige weder van de laatste weken. Wij hebben er al genoeg over geklaagd en moeten om billijk te zijn ook het goede er van ei kennen. De landman zal, als wij wat verder zijn, niet zoo hard klagen over het koude voorjaar. Immers bij voortdurend warm en groeizaam weder groeil alle gewas wel welig op, maar men krijgt planten die weinig bestand blijken tegen nacht vorsten en stormen, men oogst veel groen en weinig vrucht. Precies zoo gaat het bij den mensch. De sterkste en jjeste karakters vindt men waar een school van lijden en beproeving is doorloopen, en het minst bestand tegen de stormen des levens zijn zij. die in hun jeugd verwend en vertroe teld werden. Ik stem toe, dat dergelijke over peinzingen, liefst bij de warme kachel gehouden, ons geen lentegevoel be zorgen. Dit barre lenteweèr moge nuttig zijn, heel best, maar als de wind keert, is het nog beter, te lang uit één hoek is ook niet goed. De oorzaak van deze voorjaarskou is bekend. De noordenwind brengt ons de koude lucht van de ijsvlakten in de noordelijke zeeën en op Groen land. Bovendien is de oceaan vol van ijsbergen die, losgeraakt, naar het zuiden komen drijven. Die kolossale ijsgevaarten leveren een groot gevaar op voor de scheepvaart; de geweldige zeekasteelen, die den Atlantischen Oceaan bevaren, moeten bijeen kennis making met de drijvende bergen spoedig maken da't ze uit de voeten komen, want bij een te intieme toenadering zijn ze verloren. De booten, die anders regelrecht op hun doel afstevenen alsof op ile bewegelijke zee oen recht spoor was afgeteekend, zij moeten nu een zuidelijker koers volgen en in een boog van den gewonen zeeweg afwijken. Die ijsbergen zijn grootheden waar mede niet te spotten valt, ze zijn gevaarlijk op zee en brengen kou op het land. Het moet wel een interessant gezicht zijn zoo'n gevaarte te zien aankomen Wie liet gezicht genieten wil moet een reisje naar Amerika er voor over hebben Hadden wij een paar duizend jaren eer der geleefd dan was die reis niet noodig, toen kwamen die bergjes gezellig hier heen drijven. Dat was in den zoogenaamde» ijstijd, toen was liet hier veel kouder en natter dan tegenwoordig, daar kunnen we ons mee troosten. Van Nederiatui was nog bitter weinig te bespeuren, zoo hier en daar een heuveltje dat was alles; het was lucht en water wat men zag. Er is niet zooveel noodig om dien toestand terug te krijgen, laat duinen en dijken slechts verwaar- loozen. Het is hoogst belangrijk de wordingsgeschiedenis van oris dierbaar plekje grond na te gaan, dat letterlijk ontwoekerd is aan de baren; doch dat is thans onze bedoeling niet. De ijsbergen brachten wel eens ver rassingen mee, en lieten ondei weg wat vallen,stukken graniet meegovoerd uit het hooge noorden, groote en kleine steenblokken afgebrokkeld var> de Scandinavische bergen. Zoo zijn onze vioegsle voorouders gekomen aan het mateiiaal waarvan zij grafmonu menten maakten voor hoofden en hel den hunner stammen. Inde Drentsche hunebedden vinden wij de ovei blijfselen dier graven. Zoo zijn wij Amersfoorters aan onzen Kei gekomen. Een ijsberg of gletscher heeft hem uitScandinavië meegebracht en in de buurt, waar later Amersfoort verrijzen zou. achtergelaten. Datstukje graniet heeft dei halve een heele reis gemaakt, en al was er niets meer van bekend, dan zou het reeds de moeite waard zijn dit keitje aan het licht te brengen. Maar dit steentje heelt een geschiedenis gekregen Men vindt et- van gewag gemaakt in 1545 in een besluit van Karei V, en in IGül kwam de bekende Everard Meyster op het guitige idee de Amersfoorters voor den Kei te spannen en hem in triomf te laten sleepen naar de Varkensmat kt. Daar heefl hij dertien jaar te kijk gelegen en werd toen begiaven op dezelfde plek. Maar gioote dooden worden niet spoedig vergeten. Enkele jaren geleden bij liet leggen van gas- pijpeu werd de steen gedeeltelijk zicht baar en sedert is meermalen de wensch gekoesterd om hem weer boven te brengen. Thans zal die wensch worden vervuld. Aan de Kei-commissie is toegestaan den Kei op te graven, onder voor waarde, dat de steen vóór I Juni op de aangewezen plaats komtdat bij de ontgraving, het vervoer en de plaat sing de voorschriften worden gevolgd, door B. en W. te geven. Zouden B en W. soms gevreesd hebhen voor een herhaling van tie pret van 1661? Of, wat ook mogelijk is, willen B. en W. zeiven de feestelijkheid regelen? Een getrouwe nabootsing van de kei- trekking in 1661 zou niet onaardig zijn. Op verschillende plaatsen in Fléhiié kan men zien hoe alles is toegegaan en ook beschrijvingen zijn voorhanden. Alle deelnemers in 17-eeuwsche klee derdracht en zoo op dezelfde wijze den steen buiten de stad gebracht als hij er in gekomen is, het zou een merkwaardige historische optocht zijn, een oplucht die boven alle maskeraden dit voor heeft, dat de hoofdpersoon in hoogst eigen persoon tegenwoordig is, n I mijnheer de Kei. Het zou iets moois zijn voor onze stad die overigens arm aan feesten is, en het zou heel wat vreemdelingen trekken. Bang be hoeven we niet te zijn, dat de naam van skeientiekker" weer in zwang zal komen, hoogstens zullen sommigen eens lachen, maar dat kunnen wij dan toeschrijven aan jaloerschheid. Nu. wij zijn benieuwd op welke wijze ver voer en opstelling zullen geschieden, wij kunnen ons niet voorstellen dat de plaaising van den Kei zoo stilletjes zal geschieden, neen er kan best een feestje van gemaakt worden. Men geve dan ook gehoor aan het verzoek der Kei-cornmissie om gelde lijken steun, opdat de noodzakelijke kosten gedekt worden en er nog iets overblijft De steen moet toch ook behoorlijk opgesteld kunnen worden, anders vreezen wij dat hij binnen dertien jaar zijn eigen graf gedolven heeft Neen, nu moet het zijn, ééns er uit, blijft er uit; 229 jaar lag hij in het donker, nu eens zien hoe een paar eeuwen van verlichting op hem werken Één ding is jammer: de commissie had een passende plaats gekozen voor den steen en daar willen B. en W. hem niet hebben. De Kei, wiens ge schiedenis zoo nauw verbonden is met de geschiedenis van oud-Amersfoort, behoort te liggen in de oude stad. Het plekje op den Hof, waar weleer het stadhuis stond en nog vroeger hel huis der Heeren van Amersfoort was zoo bij uitstek goed gekozen. Het is wel waar. die oude huizen moest men er bij denken, maar ieder gevoelde toch dat de Kei op dat oude plein op zijn plaats was. Echter B en W. deelden dat ge voelen niet, zij achten beter geschikt de plaats in het plantsoen naast hel politiebureau. Enfin daar is ook veel voor te zeggen. Daar moet de Kei terstond in het oog vallen voor de vreemdelingen die ons met een bezoek vereeren, en meteen kan de politie hern in 'toog houden. Niet dat er dieven zullen komen om hem te tiek- ken, maar de jongens konden hem eens gebruiken om haasje over te spelen of om tegen op te klauteren. Wij hopen dat de Commissie geld genoeg bijeenkrijgt om den Kei op een behoorlijk voetstuk te plaatsen en met een mooi hekje te omringen. En dan een mooi bloemperk eromheen, zoodat het een lust wordt om naar den Kei te komen kijken. Ieder Amers- fooi ter wien onze Kei na aan 't hart ligt geve dus zijne bijdrage, want doet men dat niet, dan blijft de Kei waar hij is, begraven onder de Varkens- markt. en niemand krijgt hem te zien. Nu moet het maar, want als deze poging mislukt, wie zal dan de kat de bel aanbinden en wanneer? Nu moet, hij maar voor den dag komen en worden efen attractie te meer voor Amersfoort, laat ons hopen nooit een steen des aanstoots* I'LA I I SCI.IJKE HICKI('IITK.V. Dinsdag 28 April a.s. des na middags ten half twee, zal de raad dezer gemeente vergadeien ter be handeling der navolgende punten: 1. Ontwerp verordening betredende de straatpólitie, met advies van de gezondheids-commissie en beantwoor ding 2. Voorstel tot af- en overschrijving van posten op de begroeting der ge meente dienst 1902. 3. ld. op de begrooting der d.d. schutterij dienst 1902. 4. Benoeming van een onderwijzer a/d. O. L school 3e soort (Beek straat). Voordracht: 1. H. Frantsen te Woudenberg, 2. C. C. Nijhod te Bunnik, 3. J. Vijverberg te Maar tensdijk. 5 Voorstel tot 't verleenen van eervol ontslag, op verzoek, aan de onderwijzers A. Veen en S. Verlare. 6. Ontwerp-besluit tot het verlee nen van afschrijving, wegens vertrek, enz van aangeslagenen in de Inkom stenbelasting, dienst '1902. 7. Benoeming van 3 leden en 2 plaatsvervangende leden der com missie bedoeld bij ait. 15 der wet op do schutterijen. 5. Verzoek van den leeraar aan de Oorspronkelijke Novelle P. TESSELHOFF Jit. 5 Toevallig was hij die zij liefhad, geen onknap man, maar mocht het geweest zijn dat Cato Marger zelf met alle gaven der natuur bedeeld ware geworden en Paul daarentegen tot de misdeelden behoorde, hare liefde zou even warm en trouw geweest zijn. Zij was het aan wie Paul van der Linden onwillekeurig was gaan denken. Al peinzend liep hij voort, verschillende plannen smeedend, om die onmiddelijk weder te verwerpen. Ten slotte vermoeid naar lichaam en geest, zette hij zich neder op een bank, niet lettende op de koude Herfstlucht, terwijl zijne geest bleef werken. Paul kwam laat in den namiddag weder terug, in het huis zijns zwagers, hij vond zijne moeder alleen in de huiskamer, zij weende- Hij behoefde niet te vragen wat hiervan de oor zaak was, woorden waren hier onnoodig. Hij mocht nu zijne vuisten ballen en hem vervloeken die hunne ellende nog vergrootte, het hielp voor 't oogenblik niets, zij waren genoodzaakt, wie weet nog hoe lang, zijn genadebrood te eeten. Er moest echter iets gedaan worden, daarom besloot Paul den volgenden morgen naar Amsterdam te gaan. Hadden zij niet nog vele vrienden in de hoofdstad, die eertijds hunne gastvrijheid hadden genoten en van wien éen allicht geneigd zou zijn, zijne moeder en zuster een onderdak te verschaffen, tot hij een be trekking gevonden had en hij, al was het dan sober, in hunne behoeften kon voorzien? Maar toen Paul aan den avond van den volgenden dag wederkeerde, was hij verslagen en moedeloos, want niet éen hunner vroegere vrienden, had zich bereid getoond hem te gemoet te komen in datgene, wat hij niet rechtstreeks durfde vragen, doch duidelijk genoeg liet doorschemeren. Slechts een had hem een bescheiden plaatsje op zijn kantoor aangeboden, hetwelk voor hem alléén ternauwer nood genoeg opleverde. Het was zijne en ook die zijner moeders eenige hoop, op die wijze Plovers huis te kunnen ontvluchten, dat hen nu een hel was geworden en nu bleek ook deze hoop ijdel. Op den weg van het Station naar het Doeters- huis, dacht Paul er voortdurend over, hoe deze nieuwe tegenslag zijne arme moeder zou treffen. In droevig gepeins verzonken naderde hij de ongastvrije woning en op een paar passer aan de deur, werd deze plotseling geopend, een dame trad naar buiten, de verlichte opening werd direct daarop weer duister, de deur was weder gesloten en voor Paul het kon ver moeden, stond hij vlak voor Cato Marger, die reeds eene schrede in zijn richting gedaan had. Juffrouw Marger! Kon Paul niet nalaten op verraschten toon uitroepend en zich herstel lende liet hij er bedeesd opvolgen: «Hoe gaat het u tegenwoordigCato gaf geen antwoord, Ze kon niet spreken. Slechts even knikte zij met het hoofd, terwijl zij langzaam voortliep. Paul bleef haar terzijde, hij werd met zijn figuur verlegen. Gelukkig duurde deze pijnlijke stilte niet lang. Ik heb zoo even een bezoek gebracht aan uwe zuster Alida ving Cato eindelijk aan. Hare stem trilde nog een weinig, toen zij dat zeide, maar Paul bemerkte het niet. Ik kwam haar uitnoodigen, vervolgde zij, om deel te nemen aan de bijdrage voor de kerst- misuitdeeling even als verleden jaar, maar zij heeft er geen lust in het arme kind en hier volgde eene kleine pauze en daarna op droevigen toon, zij lijdt zoo, o wat had ik met haar te doen. Dat doet zij, antwoorde Paul, om toch ook iets te zeggen. Ik heb haar gevraagd, hernam Cato, een poosje bij mij te komen logeeren, want ge moet het mij niet kwalijk nemen mijnheer van der Linden, ik vond dat er in het huis van den docter een bepaald drukkende stemming heerscht, bij mij is het ook niet levendig, doch niet zoo stil als daar. Ze stonden nu stil nabij een straatlantaarn hare woning was bijna bereikt, het licht viel juist -op Cato's gezicht, Paul zag dat hare oogeu vochtig waren. Uw zuster komt morgen reeds bij mij vervolgde zij. Paul sprak eenige woorden van dank uit, terwijl hij haar de hand bood tot afscheid. Nu eerst zagen zij elkaar in het gelaat en Paul bemerkte met eenige verwondering dat het gezicht van het meisje hoog rood was gekleurd. Suel trok zij daarop hare hand terug en spoedde zich heen, na een vluchtige groet. Ruim een week na dit gesprek aanvaarde Paul zijne betrekking te Amsterdam. Hij, die kort geleden geheel Europa doorreisde en handelde volgens zijn goeddunken, was nu ge houden, om in een duf kantoorlokaal uren achtereen geestdoodende arbeid te verrichten. (Wordt vervolgd,).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1903 | | pagina 1