NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor do Provincie Utrecht. FEUILLETON. No. 54. Woensdag 8 Juli 1903. Twee-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. De afschaffing üer staatsloterij. BINNENLAND. Tanle FrtitriSje op sliipwp. Amersfoort sche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. BureauLangestraat 77. Telcphooiuio. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/a Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte In de troonrede, waarmede in 1901 dit ministerie zijn wetgevende loop baan aanving, werd onder de maat regelen, die den «nieuwen koers" moesten aanduiden, medu vermeld het afschaffen der staatsloterij. En gelijk bekend is, heeft de minister van financiën aan dit voornemen thans een begin van uitvoering gegeven door een daartoe strekkend welsonlweip bij de Staten Generaal aanhangig te maken. «Aangezien niet te miskennen valt", zoo zegt de bijbehoorende memorie van toelichting, «dat «ie speelzucht ook ten onzent zich in toenemende mate openbaart en in steeds broeder maatschappelijke kringen haie slacht offers maakt wenschl de minister aan testuren op vooizieningen «waar door de uitspattingen van dezen harts tocht op meer afdoende wijze konden worden beteugeld". Is het de staatsloterij, welke met deze nogal opgeschroefde beoordeeling bedoeld wordt? Neen, de minister erkent juist gaarne, dat «Ie wijze waarop het spelen in de staatsloterij geschiedt, niet is de meest afkeurens waardige of de meest verleidelijke. Doch hij meent, dat de overheid eerst dan tegen andere meer afkeurens waardige en zeer verleidelijke dobbel- praktijken met recht kan optreden, als zij zelve met het loterijbedrijf voor goed gebroken heeft. En op dezen grond moet dus de eerste daad zijn: afschaffing der staatsloterij Al kunnen wij ook met het begin sel dezer redeneering over liet alge meen viijivel accoord gaan, tegen de uitwerking en de bizonderheden van 's ministers plannen rijzen bij eenig nadenken tal van bedenkingen. Trouwens, geheel onaantastbaar is, gelijk wij zeiden, ook de grondslag zijner redeneering niet te noemen. De vraag, of de overheid eerst dan tegen «uitspattingen" van dobbelzucht mag optreden als zij zelve het loterij bedrijf geheel opgegeven heeft, hangt geheel af van den drijfveer, die op zichtens dat loterijbedriji bij haar voorzit. Is n.l. de bedoeling der staats loterij alleen maar, de schatkist jaar lijks een voordeelije te bezorgen, dan is veroordeeling van minister Harte volkomen'op haar plaats. Is liet echter de bedoeling en hij vele handha vers der staatsloterij is dit motief overwegend een kwaad dat voor eerst tocli niet is uit te roeien, dooi de reguleering van staatswege althans tot den onschadelijkst mogelijken vorm terug te brengen dan is het hand haven der staatsloterij niet alleen een afkeurenswaardig, maar het is zelfs zeergoed vereenigbaar meteenkraclit- dadigen aanval door diezelfde overheid op andere, particuliere en meer scha delijke vormen van dobbelarij. Het gaat hier precies als met liet alcoholvraagstuk. In eenige gouver nementen van Rusland bijv. is de kleinverkoop van brandewijn e. d. sinds eenige jaren tot een staats monopolie gemaakt, niet om er de schatkist door te stijven, maar om het, voorloopig onuitroeibare, kwaad tot de kleinst mogelijke afmetingen terug te brengen. In Zwitserland is met de/elfde bedoeling de alcohol productie staatsbedrijf geworden. Toch ziet een ieder, dat er niets tegen strijdigs in steekt, indien zulke landen pogingen aanwenden, om het alcohol- verbruik, dat ook zij veroordeelen, te bestrijden. Maar aangenomen dat onze minis- er gelijk heeftdat dus een staats loterij gelijk alle dobbelen d. i. winst zoeken zonder evenredige in spanning en altijd ten koste van de schade van anderen steeds inmoreel moet heeten, hoe is dan daarmede te rijmen, dat hij een plan van afschaf fing voorstelt, dat eerst in 18 jaren een voldongen feit is? Dat hij dus niet alleen liet voortbestaan eener immoraliteit nog zoo langen tijd ge doogt maar dat bij, en dit achten wij het ergste, den staat, die vooit- gaat «Ie gelegenheid tot spelen te verschaffen, inmiddels toch reeds van stonde af gerechtigd acht, togen de particuliere dobbelgelegenheden op te treden. Dat is, op lui standpunt van den ministereen beginselloosheid van hel eerste water. liet stelsel van afschaffing, door den minister voorgesteld, moet dan. gelijk bekend is, aldus verwezenlijkt worden, dat het tijdsverloop tusschen twee loterijen, tegenwoordig 5 weken bedragende, eerst verlengd wordt tot 6 weken, weldra tot 7, 8 enz., tot eindelijk die loterij, welke na een lusttijd van 18 weken gehouden zal worden de laatste uiting van staats- bediijf op dit gebied geweest zal zijn. Met de uitvoering van dit stelsel zullen dus, gelijk wij zeiden, na de aanne rning der wet niet minder dan 18 jaren gemoeid zijn. Tot liet betrachten van zulk een uiterste van geleidelijkheid hebben «len minister, volgens de toelichting, twee redenen geleid, Hij wil zoodoende lo. probeeren, «Ie speelzucht langzaam uit te loeien, 2o. de collecteurs e. a. belanghebbenden bij de staatsloterij niet plotseling in hun broodwinning te benadeelen. Wat. het eerste punt aangaat, een lang ingeworlelde gewoonte, zegt de heer Harte, geeft zich niet in een kort tijdsverloop gewonnenmaar wie weet wat een langer tijdsbestek al niet vermogen zal. Wij gaan dus degenen, die aan de staatsloterij ver slaafd zijn, onderwerpen aan een veeljarige kuur, die tot resultaat moet hebben, dat zij zich na afloop hun neiging ontwend hebben. Nu kan men echter o. i. de spelers in de staatsloterij onderscheiden in drie groepen. Eén dezer groepen be staat uit de meer bejaarden, perso nen, die men er vaak op hoort stoffen, dat zij al 30 of 40 jaar aan de staats loterij hebben deelgenomen. Voor deze erg „verslaafden" staat allicht te vreezen, dat zij liet einde van het loterij-rlieet niet aanschouwen, daar zij vóór «lat tijdstip hun hartstocht allicht reeds door een natuurlijke oor zaak hebben opgegeten. Een andere groep daarentegen, de jongeren, die pas met spelen aangevangen zijn of dra beginnen zullen, zij zullen bij ,,afschaffiiig"-stelsel nog ampel gele genheid vinden tot aanleeren en tot ontwikkeling hunner neiging. En in elk geval zal zoowel bij de zen als bij de spelers van middelba ren leefiijd liet succes van de ontwen ningskuur geheel afhangen van de overige, de eigenlijke bestrijdings maatregelen, die de minister ter hand zal nemen, nadat zijn op zich zelf zeer onbelangrijk voorstel, wet zal zijn geworden (wat voor 't geval hij deze wet nu eens niet intrekt, wel gebeuren zal). Zal hij binnenlandsche loterijen willen gaan verbieden? Waar schijnlijk. Beletten ook 't Is tn hopen. Maar hoe met de talrijke lokprospec tussen der huitenlandsche Hani- burgsche, Lübecksche enz. lote rijen. En hoe met liet wedden, liet kaart spel, en verreweg het ergste van al wat vermag de minister tegen effecten- speculateurs en legen fictieve handels transacties, als daar zijntermijn verkoop van nimmer te leveren goe deren, waarmede slechts bedoeld wordt het verschil in marktprijs als dobbel- winst op strijken? De teekenende voorbeelden daarvan, die het belang rijk artikel in het Sociaal Weekblad onlangs afschilderde, wijzen er op, èn hoe bezwaarlijk er tegen dit kwaad directe wettelijke bestrijding valt uit te denken, èn hoe, als deze omvangrijke misstand ongemoeid blijft, elke andere bestrijding van speelzucht onbedui dend is. 's Ministers zorg voor de brood winning der collecteurs, daargelaten overigens de nadeelen van liet 18-jarige «afschaflen", is op zich zelf te prijzen. Slechts is hier plaats voor de opmer king, dat er wel eenig verschil te I bespeuren valt tusschen den overgangs termijn van deze wet en het op zichzelf uitstekende Koninklijk be sluit van Maart j.l., waarbij o. a. aan de gezinnen der steenarbeiders midden in liet drukke seizoen, midden in het verloop der afgesloten contracten, meer dan de helft van hun wekelijksche verdienste binnen drie weken tijds door een nieuwe verbodsbepaling ont nomen werd Nu, een conservatief ministerie kan ook niet altijd teerhartig zijn I De St-Ct. No. 155 bevat eon Kon. besluit van 1 Juli j 1., waarbij op grond van de wenschelijkheid van een onderzoek naar den financi- eelen toestand der gemeenten te ter voorbereiding van wettelijke maatre gelen, waardoor die toestand op duur, zame grondslagen kan worden geves tigd is goedgevonden en verstaan eene Staats-Commissie in testellen welke zich zal belasten met een on derzoek, leidende tot de beantwoor ding van de volgende vragen In hoeverre is de financieeie toestand van de onderscheidene cate gorieën van gemeenten bevredigend of ongunstig te noemen? 2. Welke zijn voor de verschillen de categorieën van gemeenten de oor zaken, die haren financieelen toestan j bevredigend of ongunstig doen zijn? 3. Mag worden aangenomen, dat de financieeie toestand der gemeenten, voor zoover die thans bevredigend is, aan zich zelf overlaten, bevredi gend zal blijven, of dreigt hij te ver slechteren, alsmede dat die toestand, waar hij llians ongunstig is, zonder nadere maatregelen uit zich zelf zal beteren of dreigt hij te verergeren? 4 Welde maatregelen kunnen ge nomen worden om, waar de financi eeie toestand thans nog bevredigond is, maar bedreigd wordt, dien te be stendigen en, waar hij als ongunstig Vertelling van HANS HOFFMAN. En daar zal hij wel reeds voor gezorgd heb ben, door haar dat plechtig te hebben doen belooven, wees daar verzekerd van. Hij is ja- loersch als een Turk, dat weet ik nog van zijn eerste vronw. Die heeft hij letterlijk achter slot en grendel gezet, toen zij nog een aardig wijfje was. En nu zal hij natuurlijk dubbel waakzaam zijn. Dus nog eens, geduld en overleg." ««Maar, maar," riep Christiaan opgewonden uit, »ik kan dat toch maar niet lijdelijk aanzien? Nu ik weet, dat zij mij hebben wil, heb ik ook een recht op haar en ben ik verplicht haar te beschermen. En met haar tyran zal ik het wel klaar spelen." "Daaraan twijfel ik volstrekt niet, mijn jonge vriend," sprak tante Frederikje koel, "jebent jonger en sterker en kunt hem eens flink onder handen nemen; dat genot gun ik je van harte. Maar ik zie niet in wat je daarmee winnen zult het bruidje zeker niet. Met hem zal je wel klaar komen, maar met haar niet. Dat is juist het ongelukkige; aan een mishandelden "weldoener" zal zij juist zich vastklemmen." "Maar ik denk er niet aan, mij aan den ouden kerel te vergrijpen. Ik wil een verstandig woord met hem en met haar spreken, dat is alles. Hij moet toch inzien, dat uit een afge dwongen echt geen geluk kan voortkomen." "Maak je zelf niets wijs, beste jongen. Je moet mijn buurman kennen. Als zoo'n mensch de armoede over het hoofd ziet, dan moet hij wel zóó verliefd zijn, dat alle verstand bij hem stil staat. Neen, geloof mij, goedschiks bereik je je doel niet, maar kwaadschiks ook niet. Er blijft dus niets anders over, dan een mid denweg te nemen. En om dien te vinden wil ik je helpen. Mijn meening is, dat je het arme, beangstigde hartje in je macht moet krijgen. Maar dat kan alleen, als zij uit zijn huis is en zijn zoogenaamde weldaden niet meer geniet; ditn alleen zal zij vrij worden. Als zij al hul peloos was door dankbaarheid voor hem, hoe veel te meer als hij haar liefde gaat betoonen. Neem jij het meisje krachtig in je armen, dan zal zij daar blijven ook. Met andere woorden je moet haar schaken, dat is mijn voorstel. Zij moet buiten het bereik van zijn handen; zoolang zij binnen zijn vier muren is, houdt hij haar vast. Gemakkelijk zal de schooier het je niet maken; hij zal haar met alle middelen binden; maar, dat is voor een man als jij juist een prikkel te meer." "Dat is zeker," zei hij met vuur, «slot en grendel vrees ik niet, maar iets anders vrees ik meer, zij zal zich niet laten ontvoeren in haar nauwgezetheid en trouw." "Als je haar tijd tot nadenken geeft, neen, dkn waarschijnlijk niet. Maar leert dat van je tegenstander, hij heeft haar overrompeld; dat moet jij ook doen. Je vliegt haar om den hals en overdekt haar met kussen; ik denk wel, dat ze niet meer zal laten gaan, als ze eenmaal jouw liefde geproefd heeft. In ieder geval is de prijs wel een poging waard. Als het mislukt, welnu dan verzinnen we wat anders."' "En luister nu verder. Ik heb al heel wat in stilte overlegd. Vóór alles moeten we den bruidegom verwijderen en wel de stad uit, de baan moet geheel vrij zijn. Als hij slechts op het stadhuis is kan hij elk oogenblik thuis komen, daarvoor moeten we oppassen. Luister nu eens naar mijn plan. Je weet, ik sta in den reuk van nog al eens te smokkelen." "Ja," zei hij lachend, «en dat is niet geheel onverdiend." "Dat beweer ik ook niet. Ik zie niet in, waarom ik mijn levensbenoodigdheden, mijn vleesch en brood, mijn wijn en mijn zijde en al het andere nog opzettelijk duurder maken zal, als ik met mijn schepen een goede gelegen heid heb ze onbelast binnen te krijgen. Mijne belastingen betaal ik stipt en ik heb over het hooge bedrag nooit gemopperd, maar invoer rechten zijn een afzetterij, die ik mij niet laat welgevallen. In mijn kindsheid gold het smok kelen als een verdienstelijk werk; dus kan het nu niet op eens een zonde geworden zijn. Daarom reeds niet, omdat het den burgemeester en zijn kalen vriend den douanen-chef ergert; dat is altijd een goed werk. Zij zitten beiden achter mij, als de duivel achter een arme ziel eu waar zij maar kunnen loeren zij op mij." "Daarop bouw ik mijn plan. Ik laat door Richard Robleder rondstrooien, dat ik op dien en dien dag en op dat en dat uur een smokke laarsavontuurtje zal hebben. De beste jongen zal dat wel goed doenhij liegt graag en het gaat hem goed af ook. Binnen een paar uur is het gerucht bij den burgemeester gekomen. Wat verder gebeuren zal kan je wel begrijpen. Ik zelf ga zelden mee; ik laat het liefst mijn zaken door Rohleder afdoen; die is slim en laat zich niet gemakkelijk bij den neus nemen. Als ik nu zelf mee ga, dan zal vriend Bumcke bij zichzelf zeggendat moet een gewichtige zaak zijn en dus zal hij mij des te zekerder achterna komen. Zoo krijg jij de handen vrij. (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1903 | | pagina 1