NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor ie Provincie Utrecht. FEU ILL ETON. FLEURETTE. No. 72. Woensdag 9 September 1903. Twee-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. BureauLangestraat 77. Telephooimo. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7 l/i Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte PLAATSELIJKE BERICHTEN. Het door den heer S J. van Duinen, voorzilter der vereeniging «Handel en Nijverheid", op het eerste Nationaal Congres voor den handel- drijvenden Middenstand te Rotterdam uitgebracht Rapport over Coöperatie, Bijdrage over het nadeel voor den Middenstand van Verbruiks-Coöperatie op groote schaal, luidt in zijn geheel als volgt In het vorige jaar op het 3c Inter nationaal Congres van den llaiulel- drijvenden Middenstand te Amsterdam gehouden, is door den Heer K Citroen Rzn., Bestuurslid der algemeene Win keliersvereniging, op eenvoudige en heldere wijze uiteengezet het nadeel der Coöperatie van maatschappelijk standpunt bezieij. Dit verdienstelijk rapport kwam mij weer voor den geest en deed mij zien, dat daar de spijker was op den kop geslagen, toen ik in het Handelsblad van Vrijdag 17 Juli j 1 (avondblad 2e blad, overgenomen uit het N. v. d. D.) de mededeeling las omtrent eene bespreking over de wenschelijkheid en mogelijkheid van het stichten eener economische organisatie op coöpera tieven grondslag van het personeel (dus zoowel ambtenaren als beambten- der Hollandsche IJzeren Spoorweg- Maatschappij. Volgens genoemd blad zoude, bij eventueel tot stand komen, deze organi satie groolendeels gesteund worden door de directie der maatschappij. De reeds bestaande Hull, vereeni ging van spoorwegambtenaren, zoude hoogstwaarschijnlijk tot liquidatie over gaan, en meewerken aan de stich ting van ,,Eene coöperatieve vereeniging tot bevordering „van de welvaart van peisoneel der II. IJ. S. M."; wat de naam van de nieuwe organi satie zoude zijn. Na hetgeen het vorige jaar in het genoemde rapport is aangevoerd tegen coöperatie, en nauwkeurig in zijn on derdeelen is behandeld, acht ik het overbodig telkens in herhaling te val len, en zal ik mij zooveel mogelijk bepalen tot het nagaan, welke nadee- len zullen voortvloeien voor hen die staan buiten de twee partijen, hiervoren bedoeld. Dat ook voor die partijen zelt nl. de spoor-maat- schappij en haar personeel de medaille eene keerzijde zal hebben is als vaststaande aan to nemen, maar behoeft hier niet te worden besproken Eene coöperatieve organisatie, die op breede grondslagen steunt, eti die als eerste barer afdeelingen heeft opge nomen eene verbruiksvereeniging in den uitgebreidsten zin. nl. kruideniers waren, huishoudartikelen (eene zeer rekbare clausule), kleêren, voedings artikelen, brandstoffen, is onlegenzeg gelijk nadeelig voor den middenstand, maar indien eene dusdanige vereeni ging, die niet minder dan 16 afdee lingen zal bevatten, in het leven wordt geroepen door eene Maatschappij als de II IJ. S. SI., die over kapitaal en daardoor over goede werkkrachten kan beschikken, wordt dit een gevaar in het algemeen voor den midden stand en meer in het bijzonder voor den winkelstandeen gevaar, waar door menig winkelier in de opgenoem de aitikelen, zal te gronde gaan. Wanneer de Moll. Mij. een dusda nig plan doordrijft, is daarmede den weg gebaand voor meerdere groote maatschappijen. De verleiding is im mers groot Elke maatschappij toch, wil graag bevorderen het welzijn van haar per soneel, en wat nu is gemakkelijker dan de meerdere stoffelijke welvaart te bekostigen uit eens ander beurs. Wat de grondgedachte bij deze Spoormaatschappij is geweest voor het oprichten van eene zoodanige organisatie, is mij niet bekend; maar nu zij reeds zoover is gekomen, dat aan hare plannen in dagbladen be kendheid wordt gegeven, doet mij dit vermoeden, dat zij weinig heeft nagedacht over de grove onbillijkheid, tegenover den handel in het alge meen. De Spoorweg-Mij. mag zichzelve niet op gelijke lijn plaatsen, met eene gewone industriëele onderneming. Zij bezit in hare concessie een monopolie, en zoo zij al niet rechtens verplicht is zich te onthouden van handelingen, die tot groot nadeel van den handel zullen uitloopen, zedelijk is zij hiertoe zeker verplicht. We zullen eene zoodanige handelwijze niet direct plaatsen onder oneerlijke con currentiemaar ontegenzeggelijk heb ben we hier te doen met eene mis plaatste concurrentie. Wanneer de Mij. de vereeniging krachtig wil steunen, zooals wij lezen, dan kan dit natuurlijk niet met mooie woorden alleen geschieden. Is kapi taal de zenuw voor den oorlog het is dit zeker in niet mindere mate voor den handel. En naar kapitaal zal hier niet behoeven te worden gezocht Maar is het wel te verdedigen, dat eene Maatschappij, die bloeit, en be staan moet door den Handel, een gedeelte van den Handel ten doode gaat opschrijven, door van dien Han del eene concurrente te worden? Mij dunkt, dat uit welbegrepen eigenbelang het op den weg der Mij. ligt, niet een breede schaar van haar cliëntélo tegen zich in 't harnas te jagen. En velen zullen ongetwijfeld den ongelijken sttijd met haar aanbin den 't Is mogelijk, dat zij zich sterk genoeg waant, om hiermede geen rekening te houden. Te ontkennen valt het niet, dat de spoormaatschap pijen weinig voeling houden mot de rechtvaardige wenschen van het pu bliek, tenzij die wenschen samen vallen met haar voordeel. De ge schiedenis van de plaatsing van hel station te Amersfoort is daar, om dit te bewijzen. Te ontkennen valt het evenmin dat eene spoormij. steun vindt bij de hooge Regeering De onteigenings wet in 't leven geroepen, benoodigd volgens het oordeel van de H IJ S. M. voor het bouwen van werkplaatsen en woningen te Amersfoort is een bewijs hiervoor. Ik heb immer in de meening verkeerd, dat eene ont eigeningswel alleen dan recht van be slaan had, wanneer het algemeen baat bij de toepassing vond. Nu vind ik, dat voor het algemeen vrij onver schillig is of de Mij. hare werkplaatsen te Haarlem, te Amersfoort, te Barne- veld of ergens elders heeft. Maar voor de gemeente Amersfoort is de verplaatsing van eenige honder den werklieden van Haarlem naar hier zeker zeer ongewenscht, indien de coöperatieve organisatie haar be slag krijgt. De gemeente wordt tot meerdere uitgaven gebracht voor politietoezicht, voor bestrating en rioleering, voor verlichting van de terreinen, waar de woningen worden gebouwd en niet het minste door de zorg voor goed onderwijs. De gemeente kas zal zich dus meerdere uitgaven moeten getroosten, terwijl de draag kracht der gemeentenat en, om het meerder benoodigde op te brengen, mtnder wordt. Indien ik mogelijk mocht worden gewezen op het voor deel, dat de gemeentekas zou kunnen genieten, doordien enkele werkieden zouden bijdragen in de plaatselijke belastingen, dan geloof ik, dat we deze inkomsten gerust kunnen debi- teeren tegenover armlastigen, die de Burgerlijke Gemeente later zal heb ben te onderhouden armlastigen ontstaan doordien de Direktie ze om de eene of andere reden ontslaat, zonder dat aanspraak op pensioen kan gelden. De laatste spoorstaking, met den aankleve van dien, als bewijs. Ik voor mij zie bij toepassing van eene organisatie als de Holl. Mij zich voorstelt, en indien dit voorbeeld door andere maatschappijen wordt gevolgd, het aantal noodlijdende gemeenten in ons land toenemen: Maar vanwaar zullen de middelen moeten komen om eventueele tekorten te dekken? De algemeene draagkracht zal in het Rijk eveneens verminderen, wanneer een breede schaar belastingbetalende burgers (en zeker niet liet gedeelte, dat daartoe de kleinste percentage bijdraagt) de financieele draagkracht wordt ontnomen. Om deze redenen kan het Rijk ook niet onverschillig toezien. En kan de Lands-regeering het lijdelijk toelaten, dat er eene hindernis wordt geplaatst op den weg, die tot naasting voert, eene hindernis waarvan de wegruiming bij eventueele toepassing van bet artikel in de concessie, groote bezwaren zal met zich voeren en na zicli slepen Reeds Bismarck heett er op ge wezen, dat eene Spoor-Mij. eigenlijk een staatje in een Staat was. Hoeveel te meer zal ze dit worden, wanneer zij als handelaarster optreedt, en door hare eigenaardige positie van concurrentie weinig heeft te duchten. Haar personeel is door de groote en veel omvattende organisatie, als 't ware geïsoleerd te midden der samenleving, waarin het moet leven. Maar behalve hare concessie staat eene spoormaatschappij nog in bij zondere verhouding tot den handel- drijvenden middenstand, door dien zij ex oflicio bekend is, zich ten minste heel gemakkelijk uit hare eigen registers op de hoogte kan stellen, zoowel voor binnen- als buitenland, met de beste bronnen waaruit ver schillende artikelen zijn te betrekken. Ieder »die zaken doet" zal het met mij eens zijn, dat hierin een groote voorsprong ligt voor haar tegenover de concurrentie. Een tweeden voorsprong krijgt zij tegenover den winkelstand, handelen de in verbruiksartikelen, door op hare lijnen vrij vervoer toe te staan voor goederen en personen bestemd voor -- en in dienst van de coöpera tieve organisatie. Naar het Engelsch van HUGH CONWAY. TWEEDE HOOFDSTUK. Jaren waren verloopen. Ik bevond mij nog in Engeland, maar had een aandeel Londensche clientele gekocht, en ofschoon mijne praktijk heel wat drukte en wederwaardigheden met zich bracht, bezorgde zij mij een rijk inkomen, en ik kon hopen, weldra de geheele zaak alleen te hebben, want mijn deelgenoot werd oud en sprak er van, zich terug te trekken. In Dalebury was ik jaarlijks een of tweemaal geweest en had dddr niets veranderd gevonden. John was nog altijd ongehuwd, en ofschoon hij niet van Fleurette sprak, wist ik toch, dat hij het bekoorlijke meisje, dat zijne liefde had afgewezen, niet vergeten had. Zij had nooit meer iets van zich laten hooren en kon sinds lang gehuwd of gestorven en begraven zijn, zonder dat wij er iets van vernomen hadden. Ik vroeg mijzelven dikwijls af, of wij haar nog ooit ontmoeten, immer de oorzaak van haar geheimen kommer ontdekken zouden, want zoo veel was mij duidelijk geworden, dat kaar droefheid minder daarin zijn grond had, dat zij er aan moest wanhopen, ooit John's vrouw te worden, dan wel in dat, wat hiervan de oorzaak was. Er viel in de zaak n et het minste te doen. Ik moest mij tevreden stellen, met de hoop bij mezelven levendig te houden, en nn en dan een woord te spreken, om ook die van John gedurig te verlevendigen. Op zekeren dag zat ik juist aan een over haast tweede ontbijt, toen ik er afgeroepen werd. De persoon, die de boodschap bracht, was een dienstmeisje, dat er zeer fatsoenlijk uitzag. «Zoudt gij wel zoo goed willen zijn, Dokter, zoo spoedig mogelijk bij mijn Mevrouw te komen zij is plotseling ziek geworden," zeide het meisje. i'Wddr woont de dame?" vroeg ik. Het dienstmeisj e noemde een naburige straat en na weinige minuten was ik dddr. Het was een der straten, welk men als «fatsoenlijke" pleegt aan te duiden. Een stille, vervelende straat met smalle huizen aan beide zijden, welke billijk naar ik vermoed bij elke verwisseling van huurders billijker ver huurd werden en waarin de banen van in ver- verval komende voorname geslachten en op komende kooplieden of handwerkslieden el kander zoo dikwijls kruisen. Ik vroeg het meisje, dat mij had gehaald, wat haar meesteres overkomen was. ulk vond haar in haar stoel zitten en zij zag er zonderling uit en sprak zulke wartaal, dat ik zoo snel mogelijk naar u toeliep," gaf zij ten ant woord. Intusschen ging zij mij voor naar de ver trekken der woonkamer en zeide: »Ga, als'tu blieft, maar binnen, Mevrouw was er toen ik haar verliet." "Ik trad binnen, doch vond er niemand. Een blik in de kamer overtuigde mij evenwel, dat zij elegant gemeubeld was een menigte van die sierlijke kleinigheden, waarmede vrou wen zich plegen te omringen, lagen of stonden rondom. Aan een schildersezel in mijne nabij heid hingen twee doode vogels, een bloedvink en een goudvink, en daaronder stond een porce- leinen schotel, waarop die modellen zeer sier lijk en en bevallig nageschilderd waren. "In verval gekomen grootheidzeide ik tot mijzelf, terwijl ik onderzoekend rondkeek maar de angstige stem van het dienstmeisje, dat van de naar boven voerende trap mij riep, maakte aan alle verdere overwegingen een einde. Ik snelde naar boven en vond, dicht hij de deur, op den vloer uitgestrekt, eene doode of ten minste een bewustelooze vrouw. Ik hief ze met behulp van het meisje op en droeg ze op het bed; vervolgens begon ik haar toestand te onderzoeken. Er was, helaas! geen groote geneeskundige kennis noodig om dien vast te stellen. De aanleidende oorzaak der ongestelheid was mij weldra duidelijk. Ik stond voor een der treurige, helaas gaan deweg talrijker wordende gevallen van dron kenschap bij een vrouw, die door hare beschaving en maatschappelijke positie voor zulk een lage ondeugd te hoog moest staan. Twijfel was niet mogelijk. Zelfs indien de reuk mij de waarheid niet had verraden, zou ik, die zoovele beschon- kene vrouwen had gezien, mij niet hebben kunnen vergissen. Er viel hier niet veel uit te richten, en nadat ik het ontstelde meisje had gerustgesteld door de verzekering, dat haar meesteres niet in gevaar verkeerde, legden wij haar zoo gemakkelijk mogelijk op het bed en ik beval der jonge dienstbode hare kleeren los te maken. Terwijl zij dat deed, beschouwde ik half medelijdend, half nieuwsgierig de onge lukkige vrouiv. Zij was in de gewone beteekenis van het woord een dame, was goed gevoed en goed gekleed en had een fijn, schoon en voornaam besneden gezicht. In weerwil van dat alles lag zij hier voor mij als een slachtoffer van dezelfde ontzettende ondeugd, welke den ruwen mijn werker er toe drijft, zijn vrouw dood te slaan, en de uitgehongerde, kolenkarren voortduwen, de vrouw er toe brengt, haar ellendigen zuigeling te gronde te laten gaan. Wordt vervolgd)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1903 | | pagina 1