NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor do Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
Bjj flit wnner Behoort een Bijvoegsel.
BARON MONTEZ
No. 93.
Zaterdag 21 November 1903.
Twee-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
VAN WEEK TOT WEEK.
lUJITENiANl).
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
BureauLangestraat 77. Telcphooiino. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Lenigen en voorkomen van armoede.
Geen weg zoo ver in 'tgansche land,
Als die van 't harte naar de hand.
Dat deze regel waarheid bevat, dat
weten bij ondervinding dc vereenigin-
gen voor armenzorg, die aanhoudend
moeten bedelen om wat geld in kas
te kiijgen ert het bare te kunnen
bijdragen tot leniging der armoede;
de waarheid dier regel blijkt duide
lijker nu de winter aankomt en do
nooden naar gewoonte klimmen.
Gelukkig zijn er uilzonderingen op
den regel. Er zijn lieden die gelijk
de Romeinsche keizer Ti lus den dag
verloren noemen waarop ze niemand
een weldaad hebben bewezen en door
wie een arme steeds vriendelijk wordt
ontvangen. Er zijn met geld en goed
-gezegeivdcn die- het een voorrecht
achten meer dan anderen in de noo
den der armen te kunnen voorzien.
Als voorbeeld zal altijd bekend blijven
de weldadigheid van den onlangs
overleden P. W. Jansen. Meer namen
kunnen genoemd worden, doch grooter
is het aantal onbekenden, die met
hunne gaven en hartelijke deelneming
de lasten verlichten van ben die onder
de zorgen van liet leven gebogen
gaan. Door vele particuliere personen
wordt aldus armenzorg uitgeoefend.
Buiten deze zijn er voornamelijk vier
machten werkzaam tot bestrijding der
armoede, en wel de burgerlijke, de
kerkelijke, de bijzondere en de ge
mengde instellingen van armenzorg
En al deze machten zijn niet bij
machte den nood te lenigener is
ook zooveel te doen het gebied der
armenzorg is zoo omvangrijk, ilet
omvat de huiszittende armen, de
ouden van dagen, weezen, zieken,
krankzinnigen en niet te vergeten de
werkloozen. Tot dit gebied behooren
niet enkel de maatregelen tot leniging
van armoede maar ook de pogingen
tot voorkoming van armoede, de be
strijding van dreigende armoede.
leder zal moeten et kennen dat de
armenzorg tegenwoordig veel doet en
veel bereikt, maar ieder zal toestem
men, dat er veel meer bereikt zou
worden, indien er betere samenwer
king bestond.
Deze samenwerking kan blijkbaar
alleen door bemoeiing van den Staat
tot stand komen. De grondwet zegt,
dat bet armbestuur een onderwerp
van aanhoudende zorg der regeering is
en door de wet wordt geregeld. Vol
gens de wet van 1854 blijft de zorg
der overheid slecht beperkt tot leni
gen van bestaande armoede, en be
paalt zij zich tot het burgerlijk arm
bestuur. dat alleen dan optreedt
wanneer andere organen voor armen
zorg te kort schieten. Verder gaat
de zorg van den Staat niet.
Minister Borgesius wilde onder
armbestuur verstaan »alle instellingen
van weldadigheid welke armen ver
zorgen in of buiten gestichten voort
durend ten doel hebben," en dus de
Staat doen zorgen voor heel het arm
wezen. Het wetsontwerp vet viel bij
do wisseling van ministerie. Do te
genwoordige regeering hoewel wars
van staatsbemoeiing gevoelt evenwel
dat de overheid wel genoodzaakt is
het pauperisme te bestrijden zoo zij
erger wil voorkomen.
Zoo zal toch een nieuwe armenwet
komen, een wet die door centralisatie
bet gebrek aan samenwerking zal
wegnemen, zonder dat de verschil
lende organen der armenzorg hunne
zelfstandigheid inboeten.
Wanneer die nieuwe wet tot stand
komt zal zij ongetwijfeld den toestand
verbeteren en met dezelfde middelen
die thans aangewend worden tot
leniging der nooden zal meer bereikt
worden.
Het is beter en dikwijls gemakke
lijker een kwaal te voorkomen dan
haar te moeten genezen.
Een voornaam middel tot voorko
ming van armoede is sparen; een
uitstekende gelegenheid tot sparen
biedt de verzekering.
Wanneer oen werkman door een
ongeval werd getroffen dat tijdelijke
invaliditeit tengevolge had kwam dik
wijls armoede over het gezin, en al
tijd bijna wanneer blijvende invalidi
teit of dood volgde op bet ongeval.
In de meeste van die gevallen wordt
thans door de ongevallenwet armoede
voorkomen.
Over blijven nog de gevallen waarin
ziekte, ouderdom of dood (anders dan
door een geval) van den kostwinner
het gezin met armoede bedreigt.
Voor een groot deel zal hierin
voorzien worden door een wet die
aan alle werklieden de verplichting
oplegt om zich en hun gezin te ver
zekeren tegen de geldelijke gevolgen
van ziekte, kraam en overlijden.
Het ontwerp der wet is door de
bladen bekend gemaakt, ook door
wie liet hardst schreeuwden over de
onbescheidenheid van hun collega, die
niet anders deed dan wat elke courant
zou gedaan hebben met een nieuwtje
dat haar verklapt wordt en nog wel
van zoo groot belang is voor allen.
De inhoud van het ontwerp kun
nen wij laten rusten, omdat er allicht
nog gewijzigd wordt eer het inderdaad
als wetsontwerp bij het parlement
wordt ingediend.
Echter is er geen reden om aan Ie
nemen, dat een dergelijk ontwerp
niet eenmaal wet zal worden, en
daarom kunnen wij er ons vast over
verblijden.
Dan blijft nog te wenschen voor
een pensioen op den ouden dag. Dit
kannen velen zich nu reeds verzekeren
bij een particuliere instelling, maar
zeker zijn niet allen daartoe in staat.
Dan moet maar de Staat er voor
zorgen,, dal de »bond van staatspen-
sionrieeripg," welke een wet wenscht
die aan ieder Nedelander op zekeren
op zekeren leeftijd een onbezorgd
bestaan zal verzekeren. »Een staats
pensioen voor iedereen zonder pre
mie-betaling."
Dit streven getuigt van menschen-
lielde en barmhartigheid, niemand
zal bet betwisten. Of bet plan uit
voerbaar is, dat is een andere vraag.
Zeker niet uitvoerbaar is bet in zijn
algemeenheid, een staatspensioen voor
iedereen lijkt ons heel mooi maar
gelijk zooveel meer dat mooi en wen-
schelijk is, alleen te verkrijgen in bet
vvonderschoone land Utopia.
Een wet zooals in bet oude Egypte,
die met den dood strafte al wie niet
bewijzen kon op eerlijke wijze zijn
brood te verdienen, is wel het radi
kaalste remedie tegen luiaards, land-
loopers en dagdievenvan zulke
krasse middelen zijn wij niet meer
gediend.
Maar bet zou te veel van de lank
moedigheid gevergd zijn, als de wet
telijke verplichting werd opgelegd om
genoemde categorie van personen een
onbezorgden ouden dag te verschaf
fen. Bovendien spaarzaamheid en vlijt
zouden vrijwel overbodige deugden
worden, en gelijk zou hebben die
maar huishoud! voor 't vaderland weg,
zonder zich om den dag van morgen
te bekommeren.
In bet streven van den Bond ligt
iets goeds en dat, van het onbereik
bare ontdaan, zal zijne werking niet
missen.
Het idee der verzekering wordt
meer populair, door Staats-bemoeing
en toezicht wordt meer vertrouwen
gewekt, en zoo zullen meerderen
geneigd zijn zicli met sparen een
pensioen te verzekeren. Op jeugdigen
leeftijd beginnende, wekelijks op de
uitgaven een klein bedrag te bezui
nigen bezorgt men zich een onbe
zorgden en onaf hankelijken ouden
dag.
Er zijn nog geheele categorieën
van personen die niets voor het nut
der verzekering gevoelen. Daarom is
bet goed dat steeds luider herinnerd
wordt aan de waai beid dat verzeke
ring is voorkoming van armoede met
al hare treurige gevolgen.
Van de hand van Veldmaarschalk
Lord, Wolseley, den oud-opperbevel
hebber van liet Engelsche leger, heeft
een opzienbarend boek het licht ge
zien, getiteld: De geschiedenis van
een soldatenleven.
De leider en held van zoovele veld
tochten beweert hiorin, onder meer,
dat feitelijk het geheele Engelsche
leger niets waard is. Drie vierden
ongeveer der officieren zijn niet voor
hunne taak berekend. Dat de soldaten
naar verhouding niet beter zijn, is
geen wonder, daar zij zeer slecht
worden betaald.
Maar al wordt hierin ook het een
en ander verbeterd, Groot-Brittannië
zegt Lord Woseley is nooit
tot den oorlog gereed en zal het wel
nooit wezen, zoolang de actie van
den opperbevelhebber van uit Londen
door staatkundige drijfveeren kan
worden machteloos gemaakt.
De oorzaken der laatste Britsche
oorlogen nagaande, verklaart Lord
Wolseley, kort en en goed, dat de
Ministers, die de oorlogen in de Krim
en in Zuid-Afrika veroorzaakt hebben,
moesten worden opgehangen, Door
hunne kortzichtigheid, die een gevolg
was van het slechts oog hebben voor
eigen voordeel, zijn zij verantwoorde
lijk voor de duizenden menschenlevens
en de millioenen ponden sterling, die
zonder nut zijn verspild.
Uit deze aanhalingen ziet men
reeds, dat het boek uiterst bitter van
toon is.
liet zijn feitelijk gedenkschriften,
die Lord Wolseley hier geelt. Zij
loopen slechts tot 1874; maar de
schrijver kondigt aan, dat hij ze zal
voortzetten tot hij het opperbevel
over het Engelsche leger neerlegde,
wat hem een waar genoegen was.
De Generaal veroordeelt alle En
gelsche Ministers van Oorlog behalve
Cardwell (in Gladstone's eerste Kabi
net 18G81874). Aan het krijgs
kundig genie van dezen schrijft Wol-
DOOR
ARCHIBALD CLAVERING GUNTER,
8
Slechts voor een korte vijftien minuten,
waarvan Montez er tien met hem doorbrengt
in het water, doch dan het bad het eerst
verlaat.
In die vijf minuten Ripley dook voor
het laatst gebeurde er iets aan zijn wapen,
hetwelk zijn leven gered en zijn schatten had
beschermd tegen de bandieten der Sierra's en
de mannen van de Hooglanden van Californië.
George weet dit niet; lachend kloutert hij
op den oever, terwijl hij roept: «Nooit heb
ik zoo heerlijk gezwommen! Ik hoop, dat het
bad u evenzeer opgefrischt heeft als mij, Senor
Montez."
«Misschien nog beter," antwoordt zijn vriend,
die begonnen is, zich weder aan te kleeden.
Fernando is oogenschijnlijk een vadzig rnan;
het schijnt, dat iets hem bezighoudt, alsof hij
wat uitvoert met een klein vijltje, dat hij in
de vijf minuten van George's laatste onder
dompeling te voorschijn heeft gehaald.
Br komt een trek van zelfvertrouwen over
zijn gelaat en wanneer zijn oogen kijken naai
de revolver, die de Amerikaan aan zijn gordel
hangt, ontstellen zij niet meer, doch blijven
zij met een zekeren triomf staren. Terwijl zij
terugwandelen naar het tamarinde-boschje,
fluistert Fernando bij zichzelf: «Nu ben ik
zeker de schat en de schoone."
HOOFDSTUK IEL
Het station te Panama.
George Ripley herhaalde nog een zijn vraag:
«Wilt gij ons uw paarlen niet eens laten zien
Mijn vrouw is er werkelijk zeer nieuwsgierig
naar, en wij moeten vroegtijdig op weg-"
«Ja, de Illinois kwam heden morgen te Aspin-
wall aan," antwoordde Montez. «Haar passa
giers zullen spoedig Panama bereikt hebben.
Er zal weldra een Pacific mail-stoomschip in
de baai zijn. De Golden-Age van San Francisco
is een dag te vroeg. Wanneer zij aankomt,
zullen haar passagiers wel zoo spoedig moge
lijk naar het Oosten worden gebracht. Wan
neer gij niet tijdig aan het station zijt, zult
gij nog tien dageD hier moeten blijven. Dat
zou u zeer goed bevallen, mi anigo, maar gij
Amerikanen hebt altijd haast. Gij geniet niets
van het leven. Gij vliegt het door."
«En gij droomt het door, geloof ik, Senor
Montez," lacht Alice, terwijl zij op de veranda
de beide zwemmers tegemoet gaat. Gekscherend
vervolgt zij «Droom niet langer, doch laat
ons uw paarlen zien en wordt eens een man
van zaken I"
«Dat zal!" roept Montez, haalt zijn schatten
te voorschijn, prijst de schoonheid van de licht-
roode parel die hij heeft, en de volmaaktheid
van de witte, die hij liefkoozend in de hand
houdt,, en dit alles met de levendigheid en de
rapheid van een Armeniër in de bazar te Kon-
stantinopel, en met de inhaligheid van een
pandj eshuishouder.
De Amerikaan maakt daaraan evenwel spoedig
een einde, want hij neemt alle paarlen tegen den
prijs, dien de verkooper zelf heeft aangegeven;
wel veel te hoog voor PaDama, doch nog goed
koop, in vergelijking met New-York.
Kom binnen, en laten wij de zaak uitmaken,"
zegt George. Montez volgt hem in de bam
boehut, waar de koop gesloten wordt. Ripley
opent een zak van bokkenleder en betaalt,
zooals de gewoonte was bij de vroegere Cali-
forniërs, in stofgoud. Want in die tijden was
het goud overvloedig, ofschoon het gemunt
geld in het Westen schaarsch was.
In verrukking blijft Eernando's blik op dit
gele slijk rusten; steelsgewijze wendt hij zijn
oog naar den met ijzer beslagen koffer en van
dezen op de schoone Americana, die de paarlen
aan een snoer heeft geregen en om haar blan
ken hals heeft gehangen. Zijn verlangen wordt
dan nog sterker.
«Montez, vindt gij niet, dat die juweelen
haar goed staan?" vraagt George. «Alice had
deze paarlen moeten hebben, toen zij in
«Edouart's gallery", in Washingtonstreet te
San Francisco stond en toen dit gemaakt
werd." Hij haalde een gekleurde fotografie
van zijn vrouw te voorschijn, een soort schil
derwerk, dat destijds in de mode was.
«Ja, ik had er twee, één voor mijn echtge
noot en de andere voor mijn dochtertje. Twee
maanden geleden hebben wij Mary het hare
gezonden. Het zal haar op mijne komst voor
bereiden," antwoordt de dame zij bloost, want
1 Montez roept in zijn landstaal«Ah Dios
1 Het is verrukkelijk doch de zon heeft u
geen recht laten wedervaren, Senora Ripley."
De zon had echter zeer goed haar plicht
gedaan, want de fotografie had de blauwe
oogen en het schoone haar van deze bekoor
lijke Amerikaansche
Zoo bekoorlijk, dat Montez bang is om langer
te blijven, opdat zijn hartstocht zichzelf niet
verraadde. «Ik zal voor een boot gaan zorgen,"
zegt hij zacht.
Wordt vervolgd).