NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
BARON MONTEZ
So. 31.
Zaterdag 16 April 1904.
Drie-en-dertigste jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Bjj Hit nnmmer behoort een Bijvoegsel.
VAN WEEK TOT WEEK.
BINNENLAND.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk
U«t gralis Zondagsblad voor binnen de stad (naar buiten tegen vergoeding van port
JLfzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
BureauLangestraat 77. Telephooiino. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Oorlog en dienstweigering.
Het is nog niet uitgemaakt of het
oorlogsvuur een vagevuur ter zalig
heid is dan wel een hel die slechts
verderf brengt, heeft Jean Paul ge
zegd. Zoo beschouwen velen oorlog
als een noodzakelijk kwaad, beter nog
als een middel tot ontwikkeling en
opvoeding van volken, als een oefen
school voor do edelste deugden, als
een onontbeerlijk en heilzaam middel
tot zuivering van de politieke atmos
feer gelijk onweer en stormwind een
louterende kracht bezittend. Terwijl
anderen oorlog verfoeien als niets
goeds hebbend, als een verderfelijk
kwaad dat uitgeroeid moet worden,
en waartoe medewerking moet wor
den geweigerd. De verheerlijker van
het militairisme en de dienstweige
raar staan aan het uiterste van beide
groepen. Ik geloof dat wij het best
staan in het midden, in elk geval
niet bij de uitersten. Want het con
sequent doorvoeren van één beginsel,
hoe goed op zich zelf, maar met
negeering van andere principes,leidttot
bedenkelijke overdrijving, godsdiens
tig, lief, ijverig, beleefd, netjes zijn: het
is alles zeer goed. Maar als er te voor
komt te staan, dan wordt het mis.
Bij de beoefening van alle deugden
moet gezond verstand de maat aan
geven, bij het doorvoeren van alle
beginselen moet matigheid de grenzen
bepalen.
Dat in den oorlog daden van moed,
beleid en trouw worden verricht, dat
er van de edelste deugden uitblinken
op het slagveld en in den strijd, elke
oorlog heeft er voorbeelden van ge
geven. Echter is voor de betooning
van al die deugden gelegenheid ge
noeg in het gewone leven, waar men
ook voor heete vuren gesteld wordt,
waar belangen met elkaar in strijd
komen en menschen vijandig tegen
over ons staan. Werkt oorlog iets
goeds uit, dan heeft hij dat gemeen
met alle rampen waarvan de gevol
gen in sommige opzichten heilzaam
blijken. Daarom zijn nog die rampen
niet goed te heeten, en in elk geval
is oorlog een bewijs van ontaarding,
van verwijdering van het ideaal.
Van den anderen kant bezien is de
oorlog zeker een schromelijk kwaad
alleen reeds om de droeve gevolgen.
Als in den oorlog van 1870 meer
dan vier honderd duizend menschen
gedood en gewond werden behoeven
wij nog niet eens aan de tallooze
weduwen en weezen en de verdere
gevolgen te denken om den krijg te
verafschuwen. Maar de oorlog is niet
het grootste kwaad. Denk eens aan
de ellende van den alcohol. Deze is
grooter, zei Gladstone, dan die van
oorlog, pest en hongersnood bij elkaar.
Ja, vreeselijk en schandelijk is de
oorlog, maar niet minder inhumaan
zijn de twisten die in vredestrijd wor
den gevoerd. Zelfzucht en nijd woe
den niet het meest waar bloed vloeit,
en liefdeloosheid triomfeert het meest
in den zoogenaamd vreedzamen krijg.
Dienstweiger ing is niet bepaald up
to date, d. w. z die uit gewetensbe
zwaar. Op het congres van philo-
logen vertelde Dr. de Jong van enkele
gevallen bij de oude christenen en
hoe die er over dachten, en men
vindt dat ook in de werken van Ha-
genbach, Neander en anderen. In
de eerste tijden waren de meeningen
over de vraag, of een christen in de
krijgsdienst gaan mocht, verdeeld. In
het algemeen vond men het beroep
van soldaat evenmin als dat van
herbergier weinig voegzaam voor een
christen, omdat het hem daarin zoo
veel moeilijker viel zijn plichten na
te komen. Hunne bedenkingen ge
tuigen zeker van hunne nauwgezet
heid van gewetenzij hadden voor
oogen het ideaal van de wetgeving
van een hoogere staat dan waarin
wij menschen nu eenmaal ons bewe
gen moeten. Sommige voorgangers
meenden zelfs tot dienstweigering te
moeten aansporen. Een echt geval
van dienstweigering was het, toen in
295 een zekere Maximilianus in Nu-
midië weigerde den krijgseed af te
leggen en mee ten strijde te trekken.
Wij kunnen de standvastigheid en
geestdrift waardeeren in den een en
twintigjarigen jongeling die zijn leven
overgaf om niets tegen zijn geweten
te doen, zonder daarom zijn doen
goed te keuren. Dat men een goed
christen zijn en den degen met eere
dragen kan werd intusschen door
menig soldaat bewezen. Er werd dan
ook weldra anders over gedacht,
vooral nadat een Ambrosius en
Augustinus nadrukkelijk betoogd had
den, dat oorlogvoeren niet in strijd
behoeft te zijn met het christendom.
Dat nu en dan iemand van een
ander gevoelen blijk geeft, kan ons
niet verwonderen. Het moest kun
nen dat die overtuiging bejegend
werd werd met toegeeflijkheid en eer
biediging, immers zij is niet kwaad
maar ontspruit uit bet streven om
het ideaal van een liefde-leven tot
werkelijkheid te brengen. Het moest
kunnen, maar de staat kan het niet
laten blijven bij zachten dwang als
misverstand niet weg te nemen is.
Het is wel dat iemand handelt naar
de inspraak van zijn geweten als zijnde
voor hem de hoogste wet, en de staat
moet eenieder de vrijheid waarborgen
om zich naar eigen geweten te kun
nen gedragen. Maar de staat heeft
ook te zorgen dat het algemeen be
lang geen schade lijdt, dat de belan
gen van den een niet in strijd komen
met de belangen van allen. Bovendien,
men spreekt zoo gauw van gewetens-
eischen, en men vergeet dat zooveel
in onze opvoeding en omgeving op
den stem van dal geweten invloed
oefent zoodat de uitspraken bij allen
niet eender zijn. Het doordenken op
één beginsel met voorbijzien van
andere kan bet geweten te eenzijdig
ons bevinden en rekening gehouden
worden met de eischen van het prac-
tische leven, liet kan niet anders
of de staat moet dwingend en straf
fend optreden tegen iemand die han
delt in strijd met de wetten, meenende
de gehoorzaamheid aan wat zijn ge
weten bem voorschrijft hooger te
moeten stellen. Men minachting zul
len wij zeker op zoo iemand niet
neerzien, doch meer waardeering en
bewondering zelfs kunnen wij hebben
voor zijn daad, waarneer hij in stilte
en zonder rumoer weet te dulden en
te dragen, en iets van den martelmoed
heeft voor een Maximilianus.
Onze Koningin te Sorrente.
In de «Matlino" van Napels, van
9 April, is opgenomen het volgend
telegram, dat koning Victor Emanuel
aan H. M. Koningin Wilhelmina zond:
A Sa Majesté la Reine des Pays-
Bas Sorrente.
«En adressant a Votre Majesté
et k son auguste époux nos sincéres
salutations de bienvenue, la Reine
et moi y ajoutons les meilleurs
souhaits pour un heureux et agré-
able séjour. Je me mets a la dis
position de V. M. pour tout ce
qu'Elle peut désirer et lui présento
mes salutations."
Victor Emanuel.
Onze Koningin brengt hare dagen
te Sorrente, dat zij «een stukje Para
dijs" noemt, door in gezelschap van
de Groot-Hertogin van Mecklenburg,
in de villa «Labonia."
H. M. staat om 6'/> uur op en ge
bruikt dan dadelijk het ontbijt, be
staande uit: eieren, koffie met melk,
brood en boter. Daarna gaat H. M.
een wandeling te voet doen. Tegen
10 uur komt H. M. thuis en om hall
een gebruikt H. M. de lunch met de
maken. In elk geval moet bedacht Groothertogin van Mecklenburg en
worden dat wij in een samenleving den Prins Gemaal, wanneer Z. K. H.
niet naar Napels is, wat bijna eiken
dag gebeurt.
Óm 2 uur begeeft H. M. zich weder
naar de villa «Labonia" om te toekenen,
zelve de portefeuille dragende, terwijl
een dienaar het stoeltje en de doos
met potlood, krijt, houtskool en doeze
laar draagt. Zondag teekende H. M.
een mooi opgetuigden muilezel, speci
aal naar de villa gebracht om voor
H. M. te poseeren.
Na eenigo uren gewerkt te hebben,
keert H. M. huiswaarts, maar het
duurt niet lang of H. M. gaat weer
uit wandelen, steeds gevolgd door
twee dienaren in zwart livrei met
oranje tressentwee buitengewoon
groote mannen, die aan verkleede
agenten van politie doen denken,
's Avonds om 7 uur wordt gegeten,
daarna wordt muziek gemaakt, en om
10 uur trekt H. M. zich in hare
apartemenlen terug. Z. K. H. Prins
Hendrik echter blijft nog eenigen tijd
met de dames en heeren van het
gevolg praten.
Een srnet op de Rijkslandbouw-
school.
Bij het debat over het Hooger
Landbouw-onderwijs heeft de minis
ter van Binnenlandscne Zaken in de
zitting van de Tweede Kamer op 4
Maart II. gezegd
»Ik zal niet uitweiden over de
«landbouwschool te Wageningen,maar
sik meen toch wel te mogen zeg-
»gen, dat men thans vrij eenparig
«toestemt, dat die school een rnis-
«lukking is geweest, zoowel wat de
«wijze van opzet betreft, als wat
«aangaat de resultaten daarvan ver-
skregen."
En verder
Wat mij betreft, zou ik het dan
«ook zeer betreuren, indien een po
nging gedaan werd, om de landbouw-
«school te Wageningen op te voeren
«tot een school van hooger onder-
«wijsik zou dit verloren moeite
«achten. Van de school is, wanneer
«men den weg van hooger onder-
DOOR
ARCHIBALD CLAVERING GUNTER.
-49.
«Ja, een zeer intieme vriend."
«Roep hem dan aan. Hij zal nu nog niet
te ver weg zijn. Vraag hem of hij n wil
opnemen," vervolgt het meisje dat zich een
weinig beleedigd gevoelt door Harry's zucht.
«Uw uitstapje naar het schiereiland schijnt
u niet erg te bevallen?"
«Het bevalt mij hier aan boord beter dan
op eenig jacht." antwoordt de jonge man
met zulk een beslistheid, dat Louise aan de
waarheid van dit gezegde niet kan twijfelen.
«Gaat u naar Californië, miss Hinturn?"
vraagt hij plotseling.
«Neen, hoe komt u op dat denkbeeld?"
«Wel," antwoordt hij eenigzins aarzelend,
«ik heb gehoord, dat er een jonge dame aan
boord was, die naar Californië ging om daar
te trouwen Toen ik n alleen aan tafel zag
zitten, dacht ik, dat u de verloofde was."
«Ik ga niet naar Californië en ik ga niet
trouwen!" zegt Louise vast. «Die jonge dame,"
zij wijst met haar parasol op miss Madeline
Stockwell, die naast den jongen man uit Co9ta
Rica zit is de aanstaande bruid." Er komt een
glimlach op haar gelaat bij de gedachte, dat
Larchmont haar voor een bruid heeft aange
zien. Hadt gij dit niet kunnen zien lacht zij,
«Ik dacht, dat men een bruid altijd kon her
kennen."
«Wanneer men een bruid kon herkennen
aan groote behaagzucht, zon ik onmiddellijk
miss Madeline Stockwell als zoodanig hebben
beschouwd. Wat zou haar verloofde wel zeggen,
wanneer hij dat eens zag?" Hij wijst naar den
jongen man uit Costa Rica, die met de eene
hand zijn knevel streelt en de andere dweep
ziek uitgestrekt houdt naar de mooie Madeline,
die lui, als een beeld van voldaanheid, op haar
stoeltje zit en blijkbaar weinig aan haar planter
in Californië denkt.
De twee jongelieden worden opgewekter,
want, hoe het komt weet zij niet, doch Larch-
mont's gelaat heeft Louise van het oogenblik
dat zij heeft gezegd, dat zij de bruid niet is,
in een goede stemming gebracht. Zij schertsen
samen geruimen tijd, tot Harry het aange
name tête-ü-tête plotseling stoort met de
vraag
«Zeg eens, mi9s Minturn, herinnert gij u
nog den jongen man, die hij u was bij Del-
•monico?"
«Zeker," is het onverschillige antwoord.
«Mr. Alfred Tompkins; hij heeft op de boot
nog afscheid van mij genomen."
«Dan was hij het!" schatert Harry. «Dat
is een zeer zonderling man."
Zoo? Waarom?"
«Toen wij vertrokken, liep hij naar het eind
van de kade, balde zijn vuist tegen het schip
en schreeuwdeAarts-deugnietEerst meende
ik, dat hij zich tot mij wendde, doch een
Franschman, die naast mij 9tond, trok het zich
aan en overlaadde uw vriend met een vloed
van Fransche scheldwoorden. Bijgevolg be
greep ik, dat hij het niet op mij gemunt
had."
Peinzend bijna vragend,zegt hij dit; misschien
heeft er iets guitigs in zijn blik gelegen, want
het meisje wendt haar gelaat af om haar blos
te verbergen. Zij kent de reden van Tompkin's
woede. «Groote God," denkt zij, «hij meent,
dat ik ging vluchten met o, wanneer Harry
Larchmont dat eens vermoedde
Het volgend oogenblik brengt de j onge man
miss Louise opnieuw in verlegenheid: «Ik zie
tot mijn spijt, dat gij u nog niet thuis gevoelt
op zee."
«Hoe zoo?"
«Bij iedere kleine schommeling van het schip
schijnt u te veranderen. En u heeft bovendien
drie dagen nw hut gehouden wegens zeeziekte."
«Neen, ik wa3 niet zeeziek!" antwoordt het
meisje verontwaardigd. «Ik had veel te
schrijven."
«O! Dus u is wel thuis op zee? U houdt
natuurlijk van zeilen?" Dit wordt gezegd op
een toon, alsof ieder van zeilen moet houden.
Louise bijt zich op de lippen, want zij zal
moeten erkennen, dat zij geheel onbekend is
met dat vermaak. Dan herinnert zij zich echter
de boot, die Tompkins des zomers huurde en
die hij een jacht noemde. Eenmaal is zij met
Sally Broughton in de Sheepshead-Baai geweest
en cordaat weg zegt zij: «O, ik ben er dol op
Nu wordt zij echter weer hoos op zichzelve,
want hij heeft haar min of meer verbaasd
aangezien. Zich echter niet bekommerend over
haar verontwaardigden blik, vervolgt hij
«Wanneer u zooveel houdt van zeileD, en ik
zooveel houd van zeileD, moetne wij dit schip
maar beschouwen als een jacht: wij hebben
juist goed weer om te zeilen."
«Welk verschil i9 er nu," zegt miss Minturn
baldadig, «of wij dit schip beschouwen als een
stoomschip of als een jacht?"
«Dat men op een jacht beter met elkaar
bekend wordt. Er is iets op het dek van een
jacht, dat ons een geheel ander gevoel jegens
elkaar geeft."
[Wordt vervolgd).