Nieuws- en Advertentieblad
recht.
voor
r o v i n c i e
BINNENLAND.
FE UI I.I.ETON.
BARON MONTEZ
No. 90.
Woensdag 9 November 1904.
Drie-en-dertigste jaargang.
a'-
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Met gratis Zondagsblad voor binnen de slad (naar builen tegen vergoeding van port
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Onze consuls in Transvaal.
Minister Van Lynden schreef in
zijn antwoord op het sectie-verslag
dei Tweede Kamer over het wets
ontwerp omtrent den Ned. consulaire»
dienst in Zuid-Afrika:
«Dat er Afrikaners en Nederlanders
gevonden worden, die uit een politiek
oogpunt gaarne den consul-generaal
voor Zuid-Alrika te Pretoiia zou
den zien geplaatst, als een sociaal
middelpunt van de Afrikaner gioep,
welke zich aldaar samentrekt, is den
minister bekend, doch maant tevens
tot voorzichtigheid. Een consul-gene
raal van Nederland te Pretoria toch
zou lichtelijk bloot staan aan po
gingen om hem te betrekken in een
kring van met den tegenwoordige»
toestand minder ingenomen elementen
Weliswaar zou men mogen verwachten
dat de te benoemen titularis aan der
gelijke pogingen weerstand zou weten
te bieden, doch zijn politie, die toch
reeds in vele opzichten een moeielijke
zal zijn, zou er zeker niet gemakke
lijker door worden".
Die woorden hebben generaal Louis
Boiba aanleiding gegeven tot een
brief aan onzen minister van Buiten-
landsche Zaken, waaraan wij de vol
gende zinsneden ontleenen:
«Wij Afiikaners hebben geenerlei
bedoeling om den Nedei landschen
consul-generaal te Pretoria in eenig
iets te betrekken; met uwen tegen-
woordigen consul, de heer Van de
Sande Bakhuijzen, heb ik, nog eenig
onzer voormannen, ooit een seconde
getracht te raadplegen in eenig zoo
genaamd politieke zaak of wat daar
mede in verband staal.
«Welke politieke zaak of groepen
kunnen hieiin gemeend zijn?
«Wij beoogen in ons streven, dat
door u politiek wordt genoemd, niets
anders dan den vooruitgang van ons
volk en dat recht worde gedaan aan
de oude inwoners van de gewezen
Zuid-Afi ikaansche Republiek, hetzij
volgens maatschappelijke rechten of
volgens aangegane overeenkomsten.
«Behalve dit zou het voor ous
immers ongepast en onbillijk zijn
ons in diermate te bewegen als door
u wórdt beweerd, nadat wij zooveel
goeds en hartelijks hebben onder
vonden en nog ondervinden van de
zijde van Hare Majesteit uwe hoogge-
ëerbiedigde Vorstin en baar volk.
«Het spijt ons meer dan wij kun
nen uitspieken dat Uwe Excellentie
deze beschuldigende wooiden heeft
geuit, want wij hebben dat niet ver
diend, en er bestaat in de verste verto
geen reden daartoe.
«Waarom een klein arm volk in
zijn leeds diepe ellende en armoede,
waarin het buiten zijn eigen wil en
schuld werd gebracht, nog zijdeling-
sche stooten moet ontvangen, is ons
niet begrijpelijk.
«Met het oog op den erristigen
aard van de beschuldiging tegen ons
en die wij ver van ons moeten wer
pen, meen ik verplicht te zijn dit
schrijven aan Uwe Excellentie zoo
spoedig mogelijk te doen puhliceeren."
Jhr. Lobman over het II. O.
In een zeer druk door hoogleeraren
en studenten bezochte vergadering der
Algemeerie Debalingsclub te Utrecht
heeft het Kamerlid jhr. mr. A. F. de
Savornin Lobman Maandagavond deze
stellingen verdedigd
1. Eene onderwijsinstelling, gehou
den aan bepaald aangewezen beginse
len van leerstelligen aard, kan zijn
een kerkelijk instituut, maar niet een
universiteit in den zin van de wet op
het hooger onderwijs.
2. Een hoogleeraar, die om 'de lee-
ringen welke li ij verkondigt of de feiten
die hij mededeelt kan worden ont
slagen, is niet vrij.
3. Onze openbare universiteiten zijn
tegelijkertijd wetenschappelijke inrich
tingen en vakscholen.
Spr. begon zijn rede door met nadruk
op te komen tegen de bewering, dat
de quaestie van het lager onderwijs,
waarin hij dertig jaren geleden zich
schaarde aan de zijde van hen die de
regeling daarvan niet rechtvaardig von
den, gelijk te stellen is met de thans
aan de orde zijnde quaestie op het
gebied van het hooger onderwijs. Op
verschillende gronden van praetischen
aard toonde spr. aan het groote ver
schil tussclien het lager en hooger
onderwijs. Ook op rechtsgronden is
er groot en krachtig verschil tusschen
de lager en hooger onderwijsquaestie
hij drukte zijn groote vrees uit, dal
door de stichting van verschillende
bijzondere universiteiten gioote ver
deeldheid zal ontstaan.
Het is, zoo zei spr. bij de ontwik
keling zijner eerste stelling, uiterst
moeilijk eene verklaring te geven van
hetgeen eene universiteit is ol wat
zij moet wezen. De wet geeft wel
eenige toelichting, doch zij bevat
geene bepaalde aanduiding van het
geen als een universiteit is te be
schouwen. Het eigenaardige aan onze
universiteiten is, dat het onderwijs
in beginsel alles omvat en dat het
onderwijs vtij is. Ieder heeft het
recht zijn eigen stelsel te verdedigen.
Al wat op de wetenschap betrekking
heeft, kan dus aan de universiteiten
worden gebracht In theorie zijn
daartegen verschillende bezwaren aan
te voeren, maar in de practijk blijkt
dat het moeilijk is eene andere rich
ting in te gaan.
Spr. haalde in dit verband aan de
uitspraak, indertijd door dr. Kuyper
verkondigd, dat eene universiteit geen
onderwijsinstelling is in den gewonen
zin van het woord.
De inleider besprak vervolgens de
vrijheid aan de hoogescholen, vóór
en na de Reformatie, herinnerende
aan het K. B. van 1815, betreffende
het hooger onderwijs, waaruitspreker
aantoonde, hoe daaruit ook weer de
vrijheid van liet onderwijs aan onze
hoogescholen blijkt. Spr. wees hierbij
op het z. i. voortreffelijke van deze
onafhankelijkheid bij tiet hooger on
derwijs. Men verkrijgt hierdoor, dat
de hoogleeraren onomwonden hunne
meening kunnen zeggen. Hierdoor
ontstaat dan ook wel het gevaar, dat
hoogleeraren elkaar geheel tegen
spreken en zulks mag dikwijls niet
goed zijn voor sonimigo studenten,
maar over het algemeen komt deze
inrichting aan de wetenschap ten
goede.
In hoeverre kan nu, van bijzon
dere universiteiten, die gebonden zijn
aan stelsels, gezegd worden dat zij
wetenschappelijke instellingen zijn?
Spr. betwist in geen geval dat men
het recht heeft inrichtingen te stich
ten waar op bepaalden grondslag
wordt gedoceerd, doch hij betwist wel
dat men onze openbare universiteiten
indifferent kan noemen. Wanneer
men een universiteit slicht op dog-
matischen grondslag, dan onderwerpt
men de andere faculteiten aan de
theologische faculteit.
De tweede stelling was meer be
doeld als een tegenspraak tegen do
rede van piof. dr. Geesink op 6 Juli
l.l. «De dogmatische grondslag der
vrije universiteit."
Overgaande tot zijn derde stelling,
betoogde spr., dat onze universiteiten
geen propaganda-inrichtingen zijn,
wel opleidingsinstituten, doch in zeer
beperkten zin. Door de wet van 1876
moet de universiteit ook opleiden tot
betrekkingen, waarvoor wetenschappe
lijke opleiding vereischt wordt, waar
door de universiteiten ook vakscholen
zijn geworden. Hij zou het beter
vinden, dat de eigenlijke opleiding
voor bet vak werd losgemaakt van
de universiteit.
Op een vraag van jhr. mr. Van
Beresteyn of, als men deze stellingen
goed begrepen heeft, daaruit niet vol
gen moet, dat men tegen de wet op
het hooger onderwijs had moeten stem
men, antwoordde mr. Lobman,
dat die conclusie niet uit zijne stel
lingen volgt. De bedoelde wet had
volgens de memorie van toelichting
geen ander doel, dan om de studenten.
die aan bizondere universiteiten stu-
deeren, te ontheffen van do zorg om,
naast het examen hunner universi
teit, bovendien nog een examen aan
de openbare universiteit te doen om
een graad te halen. Dit betrof voor
namelijk de juridische faculteit der
vrije universiteit. Door de betreffende
wet zal de bizondere universiteit niet
hei recht krijgen graden te veileenen,.
doch krijgt de overheid het reciit aan
een bepaalde faculteit, voor zoolang
zij het goed vindt, de bevoegdheid
toe te kennen graden te verlecnen.
Eenige andere debaters studenten
werden door spr. zakelijk beant
woord
Eerste Kamer.
Het plan bestaat de Eerste Kamer
bijeen te roepen zoodra de geloofs
brieven der Overijselscbe leden zijn
ingekomen, om zoo spoedig mogelijk
over hunne toelating te kunnen be
slissen. Het in Augustus gekozen
lid voor Gelderland, baron Van
llceckeren van Keil, heeft zijn ge
loofsbrieven nog niet ingodierid.
Uit Wageningen meldt men
De tentoonstelling van huisarbeid
welke door de afdeoling Wageningen
van den Volksbondvereeniging tegen
drankmisbruikalhier zal winden ge
houden op 22, 23 en 24 November
a sbelooft schitterend te worden.
250 inzenders hebben zich reeds aan
gemeld.
Te Arnhem is de 6e jaarver
gadering van de Vereeniging lol be
strijding van het Nieuw-Mallliu-
sianisme gehouden.
Het jaarverslag maakte melding
van steeds meerdere belangstelling in
de zaak. Het aanlal leden bedraagt
circa 775. In het afgeloopen jaar
bedroegen de inkomsten f933.01, de
uitgaven f 462.98s.
Utrecht wordt aangewezen als plaats
van de volgende algemeene vergade
ring, terwijl de 5 aftredende hoofd
bestuursleden hij acclamal ie herkozen
werden
ARCHIBALD CLAVERING GUNTER.
106.
"Waarom tot van middag?»
»Dan zal ik uw vijand en de mijne baron
Montez hebben verslagen
Hedenmiddag
»Ja, in den salon, beneden. Na afloop daar
van hoop ik, dat gij u ad libitum toiletten
kunt aanschaffen hij Worth, Pingat en Fe
lix I"
"Onmogelijk! Ik, een arm meisje! U zei, dat
u mij wildet spreken over een zaak van gewicht,"
antweordt Louise, in wier oogen een verwijt
ligt.
»Ja, van zeer veel gewicht!» herneemt hij
ernstig. "Dezen namiddag hoop ik een dubbel
onderhoud te hebbeneen met baron Montez;
dat zal waarschijnlijk ook voor u van belang
zijn. Wilt gij uw belangen door mij laten be
hartigen?"
Doordringend ziet hij haar aan.
»Ja!"
"Begrijpt ge mij,» vervolgt hij; »dit onder
houd gaat ook u aan financieel
»Wat heb ik daarmee te maken? Tracht
van hem het fortuin van uw broeder en van
uw pupil tarug te krijgen. Dat is alles. Denk
niet om mij laat mij zoo spoedig heen gaan
als ik kan!»
»Uw belangen het allereerst!» antwoordt
Harry vastberaden.
»Dan het andere onderhoud!»
«En dat is?»
»Het onderhoud met u! Met u! Het
belangrijkste!» Misschien zou hij meer hebben
gezegd, doch er wordt gescheld. »Tot aanstonds
Ik moet nu gaan Hij drukt haar de hand
en gaat heen, haar angstig en nieuwsgierig ach
terlatende.
Om één uur heeft Harry al zijn toebereid
selen gereed een notaris met de noodige
papieren een attaché van het Amerikaansche
consulaat, om de getuigenis ook voor de Ver-
eenigde Staten van waarde te doen zijn.
Gekleed in middagtoilet, met een groote
witte chrysanthemum in het knoopsgat, begeeft
hij zich naar den salonglimlachend ziet hij
rond want het vertrek is geheel in feest
gewaad, de huwelijks-geschenken staan op een
tafel daarbij is een groot diamanten garni
tuur van den bruidegombovendien is een
deel van de trousseau der bruid tentoon
gesteld volgens den wensch van Eranpois.
Francis Leroy Larchmont komt binnen.
"Bloamen voor de bruid!" roept hij, strooit
allerlei zeldzame bloemen over de tafel, zingt
een Fransch bruiloftsliedje en danst een pas
seul.
Kalm wijst Harry hem weer de deur met
de woorden:
»Je mag niet eerder verschijnen, dan wanneer
je de bruid binnen geleidt!»
»Dat is waar ook!» en Franfois keert
terug naar zijn kamer, waar de oppassers, volgens
het bevel van zijn broeder, hem blijven be
waken.
Daarna voegt Harry zijn geschenk bij de
overige.
Op de tafel plaatst hij, naats het diamanten
garnituur van Montez, een geëmailleerd doosje
van zonderlingen vorm; een sleuteltje hangt
er aan. »Laat nu den bruidegom maar komen
Terwijl deze sterke athleet, die bij het voet
halspel steeds onbeweeglijk wist te blijven
staan, zit te wachten, wordt hij zenuwachtig.
Hij spring plotseling op, en tuurt door alle
vensters, een vruchteloos iets, daar de jalouziën
en de gordijnen op bevel van Fraufois reeds
gesloten zijn, omdat het bruidstoilet in het
gaslicht meer effect maakt. Een oogenblik latei-
hoort hij een rijtuig ratelen, het gelukt hem een
blik naar buiten te werpen.
»Bij Jupiter, welk een rijtuig! Welk een
livrei!»
Want het rijtuig van Fernando is met Zuid-
Amerikaanscbe weelde opgesmukt.
Een halve minuut later dient Robert aau
«Baron MontezDe deur wordt opengeworpen,
de bruidegom treedt binnen, een glimlach van
voldoening op het olijfkleurige gelaat en zijn
witte tanden blanker dan ooit; in zijn knoopsgat
draagt hij een chrysanthemum.
Bij het binnentreden uit hij een lichten kreet
van verrassing. De kamer is gereed gemaakt;
het huwelijk zal dus plaats hebben. Vol ver
wachting blikt hij de kamer rond in de hoop,
de schoone bruid te zien, het blonde haar, de
blauwe oogen en de fraaie gestalte van miss
Severn. Een kreet van schrik. Hij ziet slechts
Harry Larchmont.
»U hier?" stottert hij. »Ik hij zwijgt.
Larchmont springt op en zegt u terst beleefd
»Uw hand, baron! De zaak is nu reeds zoover,
dat zij, ofschoon ik er mij tegen verzet heb,
haar voortgang moet hebben. Mijn broeder
zal spoedig beneden zijn. De bruid
a O, ja natuurlijk! Bruiden zijn altijd laat.
Dat is haai- recht!" lacht Fernando, die
rond heeft gezien en gerustgesteld is.
(Wordt vervolgd,1.