NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. Zaterdag 7 Januari 1905. Vier-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Bij flit nummer Behoort een Bijvoegsel. Officieele Publicatiën. BINNENLAND. FEUILLETON. NA TWINTIG JAREN, No. 2. Amersfoort Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden met Zondagsblad 0.75; Franco per post door het geheele Rijk f 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Laugestraat 77. Telephooniio. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/a Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Inlevering rekening. Burgemeester en Wethouders van Amersfoort. brengen ter algemeene kennis, dat het gebleken is, dat declaratiën ten laste der Gemeente menigmaal ge- ruimen tijd na afloop van een dienst jaar worden ingezonden. Aangezien zulks voor een geregelde administratie een ernstige belemme ring oplevert, herinneren zij nogmaals allen, die iets van de Gemeente hebben te vorderen, hunne declaratiën in te dienen uiterlijk den 15. Januari vol gende op het dienstjaar waarop de declaratie betrekking heeft. Ten aanzien van hen, die in gebreke mochten blijven hieraan te voldoen, zal ernstig worden overwogen of er alsnog bijzondere redenen bestaan om hen in het vervolg voor het doen van leverantiën aan de Gemeente in aan merking te brengen. Amersfoort, 3 Januari 1905. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, WUJJTIERS. TIA spppptoric VAN REIGERSBERG VERSLUIJS, waarn. Secretaris. Tuberculose onder het rundvee. De Burgemeester van Amersfoort, brengt ter kennis van belangheb benden, dat ten Raadhuize op de Secretarie kosteloos verkrijgbaar zijn formulieren ten dienste van hen, die het verlangen wenschen te kennen te te geven, dat aan hen toebehooreride aan tuberculose lijdende runderen tegen schadeloosstelling door het Rijk worden overgenomen. Amersfoort, 3 Januari 1905. De Burgemeester voornoemd, WU1JTIERS. De Alkiuaarsche Cadetten-school. De bezuinigingscommissie voor «Oor log" werkt reeds! Voortaan zullen aan de miliciens geen korte jassen meer worden uitgereikt. Zoo zal er nog wel meer zijn, bijvoorbeeld de sluiting der Cadetten-school te Alkmaar, waarop in de Tweede Kamer bij het afdeelingsonderzoek van het aanvul lingswetje tot regeling van toelatings examen voor de K. M. A., van ver schillende zijden krachtig is aange drongen. Het gaat hier om een som van f 132,914, het bedrag, dat de Cadetten-school het Rijk'jaarlijkskost, de zaak is dus wel de moeite waard eens van nabij bekeken te worden. Daar door de regeering, laat ons zeggen er naar gestreefd wordt, om zooveel mogelijk te bezuinigen, werd door sommige leden de vraag gesteld, of de uitgaven voor de inrichtingen van militair onderwijs niet verminderd kunnen worden en als eerste maat regel van bezuiniging werd genoemd de opheffing van de Cadetten-school, weinig overtuigd als men is van het nut dier inrichting. De goede elementen, die de school oplevert, zouden ook zonder haar de K. M. A. gevonden hebben en de minder goede, die geen aanwinst voor het leger zijn, zouden indien de school niet bestond, een paar jaar later hun beroepskeuze gedaan en mogelijk van het volgen van een militaire loopbaan hebben afgezien. Hier tegenover staat, dat door de financieeie voordeelen, die sommige cadetten genieten onder verschil lende omstandigheden kan vrijstelling van de jaarlijksche bijdrage ad f400 verleend worden velen, die anders uit geldelijke overwegingen een andere loopbaan zouden kiezen, thans aan hun hartewensch gevolg kunnen ge ven om officier te worden, welk argument de voorstanders der af schaffing doodsloegen met do op merking, dat het alleen kan worden aangevoerd ter verdediging van het verleenen van geldelijke voordeelen aan sommigen van hen, die zich voor de opleiding aan de K. M. A. willen voorbereiden, maar nimmer ter recht vaardiging van de instandhouding van de zeer kostbare Cadettenschool. Men zou b. v. aan een zeker aantal jongelieden, die aan het toelatings examen voor de 4e klasse der H. B. S, jiebben voldaan, een beurs van b. v. f500 kunnen toekennen. En als laatste voordeel van de ophef fing werd genoemd het langer verkee- ren van de toekomstige officieren in de burgermaatschappij, hetgeen hun een betere opleiding tot staatsburger zou verschaffen en mogelijke vorming van kastegeest zou tegengaan. Dat hier bepaalde voorstanders van een volksleger aan het woord zijn, behoeft geen betoog. De minister van oorlog is natuurlijk pal tegen de opheffing der school en hij verdedigt haar instandhouding met een beroep op de ondervinding, die heeft doen zien, dat de Cadettenschool vooral met het oog op de aanvulling van het officierskorps in Nederlandsch- Indië, niet kan worden gemist. Welke ondervinding hier bedoeld is? En of zij de onmisbaarheid der school van een uitgaaf van een f 133,000, glas helder bewijzen zal Bedelarij en Lnndlooperij. Het Hoogeland, orgaan der Ver. tot christelijke verpleging van bedelaars en landloopers, sciirijft het volgende: «Het vraagstuk der bedelarij en landlooperij wordt meer en meer dili gent. Er wordt van verschillende zijden op gewezen dat er verandering moet komen. De stroom neemt steeds grooter afmetingen aan. Er moet niet alleen gestuit, maar ook verminderd worden. De groote vraag is echter hoe en op welke wijze. Verschillend wordt geoor deeld en op echt Hollandsche wijze zal men daarover waarschijnlijk nog wel eenigen tijd redeneeren, schrijven en wrijven, voor men het eens is. Ons komt het voor dat, wil men slagen, er practisch moet gehandeld worden. Het verschil dat er bestaat tusschen de personen en de verschillende oor zaken, waardoor de massa tot den bedelstaf komt, is reeds bewijs genoeg, dat men ze niet over één kam moet scheren. Men kan daarom ook geen algemeenen regel vaststellen, waarnaar ze allen moeten behandeld worden. Wil men wel doen, dan moet de massa geschift, geklasseerd worden. Niet naar ouderdom, ambacht of ont wikkeling, maar naar de oorzaak en reden, waarom ze tot den bedelstaf gekomen zijn, terwijl aard en karakter daarbij tevens in aanmerking moeten genomen worden. Deze klasseering dient dan in de allereerste plaats te geschieden op proefondervindelijke gronden, met oordeel en kennis van zaken en personen. Hier moet niet administratief of theorotisch gehandeld worden, maar practisch in overeen stemming met liet individu. Dit moet men kennen. Daarom willen we kleine inrichtingen van hoogstens 15personen. En een tiental van deze paviljoenen weder onder één hoofd, alzoo een bevolking van ten hoogste 150 per sonen; terwijl een tiental van deze weder gesteld kunnen worden onder een beheerend hoofd. Men heeft dan een inrichting van 1500 personen. Het individu gaat dan niet in de massa verloren. Men ziet dan niet het bosch op eenmaal, maar bij gedeelten zoodat de boomen onderscheiden kunnen wor den. Voorts zal het zeer noodig zijn dat men een observatie-inrichting, een doorgangshuis heeft, waarin deze per sonen eerst eenige dagen dienen te vertoeven, voor ze naar de eigenlijke inrichtingen gaan. Wanneer men op deze wijze handelt, dan kan geholpen, genezen of gestraft worden, al naarmate het zal noodig blijken. Slaat men dezen weg in, die we ineenen dat de meest zekere is om de bedelarij en landlooperij tegen te gaan, terwijl hij bovendien velen voor de gevangenis zal bewaren, dan leert de ondervinding ons dat men 3 klassen zal verkrijgen, waarvan de tweede wederom in 3 onderdeden dient ver deeld. Alzoo Ie klasse. Diegenen, welke door ongeluk, werkeloosheid of andere rede nen, onafhankelijk van hun wil, in die postie zijn gekomen. 2e klasse. Zij, welke niet anders kunnen. a. die niet geheel toerekenbaar zijn (half of ietwat idioot), menschen met weinig geestvermogens; b. die onbekwaam zijn in hun beroep of ambacht en in den strijd om liet bestaan niet meekunnen; c. welke, door ouderdom, zwakke lichaamsgesteldheid of anderszins on geschikt zijn om in hun onderhoud te voorzien. 3e klasse. Zij, die niet anders willen tioe vaak ook geholpen, of met opzet öf om andere redenen telkens terug- keeren tot het ellendige leven der bedelarij en landlooperij. Voor bet oogenblik meenen we het hierbij te kunnen laten." Onderwijswet. Naar wij vernamen, verwacht de regeering, dat binnenkort het voor- loopig verslag der Tweede Kamer over het wetsontwerp lot wijziging der onderwijswet het licht zal zien. Het zou dan haar voornemen zijn dit ver slag zoo spoedig mogelijk te beant woorden, zoodat de Kamer, als zij in Februari weder bijeenkomt, onmid dellijk het ontwerp in openbare be handeling zou kunnen nemen. Men verzekerde ons, dat minister Kuyper met het oog op dezen moge lijken loop van zaken, zijn voergeno men reis naar het buitenland zou uitgesteld hebben. Zaak Rcitsina. Naar men uit Assen meldt, is in de zaak van den len luit. der inf., Reitsma, op last van hoogerhand een onder zoek ingesteld. Vad.) door AUGUSTE CRONER. 9) Dit zal met jou niet zoo licht het geval zijn, en mannen kunnen over 't algemeen beter samen spreken. Kom dus; ik verlang ook zoo naar je! Naar jou maar mijn kleinkind en ook naar je vrouw, moet ik zeggen want al ken ik Helena ook nog niet, toch beb ik baai- al liefgekregen en betreur het dat je engage ment in B. pas dezen winter begint en dat ik daarom nog zoo lang moet wachten om je vrouw en je kind in de armen te sluiten. Hoe goed moet Helena wezen, en wat moet zij veel van je houden dat zij, zoo zonder klagen je armoede deelt. En ik die aan alle kanten door welgesteldheid omringd ben, kan jelui niet helpen, kan je alleen af en toe een bankje toezenden. En dit alles komt alleen doordat Winkelmann een egoïst is, omdat, bij alleen aan zichzelf denkt en voor niets ter wereld zijn dwaze denk beelden wil vaarwel zeggen. Maar nu moet ik eindigen, mijn Hans. Kus de uwen en kom zoo spoedig mogelijk bij je je zoo innig liefhebbende moeder. Deze brief werd tegelijk met dien welke aan dokter Kleiber geadresseerd was, en waarin deze gevraagd werd dien avond nog even bij den heer Winkelmann aan te komen door bet meisje dat gedurende de laatste weken de melk aan huis afgaf, medegenomen. «Aan buis" is niet juist uitgedrukt want Anneke, zoo heette bet frissche veertienjarig meisje kwam nooit verder dan de tuinpoort. Daar wachtte juffrouw Muller baar meestal al op om de melk van haar aan te nemen en baar het geld daarvoor te geven. Zij durfde het niet wagen iemand in buis te laten komen maar haar herhaalde ongesteld heden dwongen haar haren dienst in zoo verre te verlichten dat zij haar de dagelijkscbe be hoeften liet bezorgen. Mijnheer Winkelmann wist dit en had het toegestaan. Den tweeden daarop volgenden dag was hij opgewonden, maar blijk baar was het geen onaangename opwinding, die hem dien geheelen nacht .wakker had ge houden; zoodra hij wist dat juffrouw Muller in de keuken bezig was ging hij aan zijn schrijf tafel een brief schrijven. Hij had een echt karakteristiek schrift, de oude heer, alleen reeds karakteristiek door het papier en de pen die hij gebruikte. Hij schreef alles, wat het ook wezeD mocht, op grof, ge schept papier, waar hij eens een massa tegelijk van gekocht had. Daar de oude heer echter zeer zelden wat te schrijven had, bevond zich nog bijna de geheele voorraad in een der laden van zijn schrijfttafel. Het zag ivoorgeel, had groot formaat en was even sterk als perkament. De oude heer schreef nog met veeren pennen en daarom had hij voor zijn groot, ruim schrift veel plaats noodig. De brief, dien hij heden schreef, had ook een grooten omvang; onder het schrijven, luisterde hij af en hoe of keerde zich wan trouwend om. Hij schreef dan blijkbaar, iets wat juffrouw Muller niet mocht weten. En toch scheen zijn brief niets vijandigs of zelfs maar onvriendelijks te behelzen, want terwijl hij schreef glimlachte hij, en mompelde in zich zelf. «Het offer moet gebracht worden, evengoed voor mij zelf als voor haar. Ja, Muller is niet jong meer. Ik ben nieuwsgierig of ik mij nog zal gewennen aan een klein kind en aan die vreemde vrouw, die naar ik verneem onzen goeden Hans zoo gelukkig maakt." Andermaal luisterde de oude heer, maar neen Muller was immers in de keuken aan het koken die kon niets zien. De heer Winkelmann wilde den brief kant en klaar maken; hij vouwde hem zoo klein op, als het slechts mogelijk was en stak hem in een couvert, dat hij nu dicht wilde lakken. Maar dit laatste stelde hij toch maar liever uit, want hij gevoelde zich nu moede. Hij wilde echter den brief niet open laten liggen en daarom haalde hij uit den ouden zwarten jas, dien hij aanhad, een grooten lederen portefeuille en deed daar den brief in. Hij deed het ietwat haastig en sloot de portefeuille onmiddellijk weer. Hij zuchtte ook daarbij en wilde de porte feuille daarop in de lade van de schrijftafel leggen, maar bedacht zich en liet haar ander maal in den zak van zijn jas glijden. «Ik moet het hij me hebben," mompelde hij. Kleiber moet het immers onderteekenen. Het treft goed dat ik zoo spoedig een getuige vind. Een half uur daarna bracht Muller het eten binnen. «Uw kamerjapon is weer hersteld, mijnheer," zeide zij. «Ik heb hem weder op uw bed gelegd." «Goed," antwoordde de oude heer, «maar van daag doe ik hem niet aan, want nu Kleiber hier komt is het toch maar beter dat ik ïniju jas aanhoud." Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1905 | | pagina 1