NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
nn
JU
FEUILLETON.
NA TWINTIG JAREN,
flo. 22.
Zaterdag 18 Maart 1905.
Vier-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Bij flit nummer Behoort een Bijvoegsel
VAN WEEK TOT WEEK.
BINNENLAND.
Amersfoortsche Courant
L' "z i
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk f 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Tclephoouno. 69.
ADVERTENTIÜIN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
De Moord in de Driekoningenstraat.
Wanneer gij naar een uitgever gaat
met twee handschriften, het eene met
religieuse stukjes, het andere met
schuine moppen, tien tegen één dat
gij met het tweede goede zaken doet
en het eerste kunt opbergen. Want
de uitgever kent zijn publiek en vraagt
naar zijn voordeel. Het publiek wil
het pikante en gepeperde, het gaat
liever te gast in een restaurant waar
de spijzen sterk gekruid zijn dan aan
te zitten aan een vegetarisch maal
dat een overprikkeld verhemelte slechts
bieden kan wat laf en flauw is.
Met deze neiging van het publiek
en diens niet te verzadigen nieuws
gierigheid weet de journalistieke gaai-
keuken rekening te houden.
In onzen X-straleutijd wil men alles
weten en zien, al wat er gebeurt in
de binnenkamers, wat er omgaat zelfs
in de hartenkamers. Elke maand
krijgen we de karakterschets van een
publiek mensch, wordt zijn leven
't binnenste buiten gekeerd. Jammer
alleen, dat voor die intervievs van
de besten worden uitgezocht, anders
kon er meer gesmuld worden 1 Zulke
smulpartijen zijn echter een goed
journalist onwaardig.
Een journalist moet een wezen zijn,
die oogen en ooren heeft van achteren
en van voren en overal. Hij moet
iets hebben van de Faam, welke godin
volgens Ovidius een plaats bewoont
aan alle kanten open, in een kasteel
op den top eens bergs gelegen, van
waar zij een vrij uitzicht heeft op
hemel, aarde en zee, terwijl de Echo
haar de geheimste zaken overbrengt.
Om de nieuwsgierigheid van het
publiek zooveel mogelijk te kunnen
bevredigen moet hij zelf zoo nieuws
gierig zijn als een koning vanSyracuze,
van wien verteld wordt dat hij, om
zijn onderdanen te beluisteren, zich
meestal op een toien bevond, die zoo
kunstig was gebouwd, dat eik woord
door hem duidelijk werd gehoord, en
die men daarom ook »het oor van
Dionysius" noemde.
Zoo'n oor te bezitten is niet vol
doende, daarbij is noodig het ver
mogen om goed en kwaad of liever
waar en valsch gerucht te onder
scheiden. Het is bekend, dat dit ver
mogen niet elks bezit is, en dat het
niet altijd gebruikt wordt zooals wel
behoorde. Zeker is, dat wanneer bij
ons een oud Turksche gewoonte ge
volgd werd, om het huis van hem
die een valsch gerucht uitstrooide
met zwarte verf te beschilderen, wij
vrij wat voorgevels in den rouw
zouden zien.
Wetende in welke richting de
nieuwsgierigheid der menschen gaat
verzorgen de couranten bizonder de
rubrieken «ongelukken en misdaden."
Van een dorpskrantje met een nood
lijdenden uitgever is zulks te be
grijpen hoewel niet te verschoonen.
Maar groote bladen doen ook mee,
tot zelfs de krant die een kind
is van het deftige, conservatief-oud-
liberale Utrechtsche Dagblad. Dat
geeft ongelukken en misdaden ge
sorteerd, bij elkaar en zoeken on-
noodig.
Een aantal misdaden, waaronder
de noodige moorden, twee, drie, vier
dooden voor je vijf centen geld, wat
wil je nog meer
En dan zoo'n moordgeschiedenis
als in de Driekoningenstraat: Ieder
w et nu wel waar die straat te vinden
is, en geduld maar, straks komen er
plaatjes van de woning, van de gang,
en van het slachtoffer in De Prins
en De Week en alle geïllustreerde
Zondagsbladen.
Dat is een gebeurtenis voor de
krantenKolommen vol de eerste
dagen, en nog telkens van die kleine
bijvoegsels, de laatste penseelstreken
om het tafreel tiog mooier te doen
uitkomen.
En wanneer wij dan zoo gelukkig
zijn den moordenaar te vatten, dan
komt hij onder het vergrootglas met
zijn leven en zonden, en daarna een
proces met zooveel instanties dat vult
alweer de noodige kolommen.
Journalisten zijn er op uitgetogen
om zooveel mogelijk te weten te
komen over de vermoorde juflrouw,
on zij hebben in verhoor genomen
verre familieleden en buren en be
kenden, opdat wij ons toch maar een
goede voorstelling van die arme kon
den vormen.
Met verontwaardiging komt een
bloedverwant tegen dit bedrijf op
En terecht. Men zou verwacht heb
ben, dat de pers bij de beschrijving
van de gruwelijke misdaad een woord
van medelijden had geuit voor het
slachtoffer, al was dat een zonderling
mensch, en iets meer zou nagedacht
hebben over het afgrijselijke van de
misdaad, wan het feit dat een mensch
zoo diep zinken kan stemt tot diepen
ernst en weemoed. Maar neen,
kolommen vol over 't zonderling karak
ter en leven van de verslagere, zoo
dat men na het. vernemen van al die
bespottelijkheden bijna tol het besluit
komt, dat de moordenaar eigenlijk
nog op den keper beschouwd een
goed werk heeft gedaan met haar
uit den weg te ruimen. En stellig
zal men straks den advocaat bijvallen,
die de zonderlingheid der verslagene
als motief aanvoert voor een clemente
behandeling van den moordenaar.
Gegeven een handig, welsprekend
advocaat, en een onbenullige jury,
en er zou alle kans zijn, dat vrij
spraak volgde.
In elk geval voelen wij, dat het te
ver gaat. Ook voor de pers-nieuws
gierigheid bestaat er een grens die
niet overschreden mag worden. Op
gegeven oogenblikken verbiedt kiesch-
heid vei der doordringen.
Het speculeeren op de begeerte van
het publiek naar intieme nieuwtjes
en wat dies meer zij, blijve beneden
de waardigheid van een pers, die
hare roeping beseft. Deze roeping is
meer dan de bevredigin'g van allemans
nieuwsgierigheid, meer ook dan een
dubbeiljeskwestie voor de aandeel
houders.
Het is een kwalijk begrepen vrij
heid, die een blad zou veroorloven
alles te drukken zonder onderscheid.
Zich inperken is moeilijk en een
zuiveringsproces niet minder. Het
Nieuws is begonnen met het weren
van de mahhusiaansche advertenties
Heel goed. Maar die advertenties
eiken dag van dames die financieelen
steun behoeven, van vriendinnen die
kennismaking vragen, van heeren die
't liefst buitenmeisjes tot echtvrien
dinnen begeeren, en meer van dat
soort: zou redactie of directie de
bedoeling daarvan niet snappen?
Waarom dan het een verboden en
het andere, dat de moraliteit nog
minder bevordert, toegelaten?
De rijke boerendochter, in dit blad
en elders bij herhaling gepresenteerd
is vergeleken bij die andere nog een
fijne dame, zij bestaat niet eens, dat
is maar afzetterij. Toch zou ik tegen
al dergelijke annonces willen stemmen
Doch thans niet verder met het
louteringsproces, heden wilde ik er
slechts op wijzen, dat bescheidenheid
en kieschheid ten opzichte van hel
particuliere leven ook moeten gelden
voor de persmannen.
Openbaarheid en klaarheid zooveel
mogelijk, steeds zoo onze daden in
richten dat zij het daglicht kunnen
velen, dat is alles goed en wel. Maar
wij hebben ook zaken in persoonlijk
en huiselijk leven welke wij niet tot
gemeengoed willen maken, anderen
zoo goed als wij zeiven. Dit recht
niet te eerbiedigen is indiscreet en
onkiesch.
Ten slotte een vraag. Is de bowering
juist of niet, dat het meerendeel met
genoegen een moordgeschiedenis leest,
die haarfijn wordt uitgeplozen en uit
gesponnen?
En heht gij dit stukje gelezen, aan
getrokken door den titel, en zijt gij
dus in uw verwachting teleurgesteld?
Jammer dan voor u, maar wij be
reiken ons doel.
Valsche bankbiljetten.
Omtrent de uitgevers der valsche
bankbiljetten te Zutphen meldt men
nader aan de y>N. R. Cl."
De gearresteerde Hollander Th. B.
uit Baak (gem. Steenderen) is een
jonge man van 25 jaar, tijdelijk in
Duitschland woonachtig.
Hij maakte hier in gezelschap van
een ander persoon, die Hollandsch
sprak met Duitsch accent, eenige ver
teringen in het hólel «De Hollandsche
Tuin" (levens restaurant), waar hij,
zooals later gebleken is, bekend moest
zijn, omdat er twee zusters van hem
gediend hebben.
Bij het heengaan gaf hij een bankje
van 25 gulden in betaling, waarop
de ober hem twee muntjes van tien
en eenig zilvergeld teruggaf.
De hötelhouder zelf, de heer Van
Derkei, twijfelde aan de echtheid van
het biljet en ging er daarom mee
naar den correspondent der Neder-
landsche Bank, den heer H. Evekink
aldaar, om het hem te toonen. Deze
gaf hem de vezekering dat het valsch
was, waarop de hötelhouder onmid-
delijk per fiets B. nagingen hem aan
trof in het café De Klok in de Peli
kaanstraat. Daar waarschuwde bij den
caféhouder, wien hij verzocht den ver
dachte aan de praat te houden, terwijl
hij inmiddels de politie zou waarschu
wen. Toen deze kwam, was B. echter
weg, na met zilver betaald te hebben,
omdat de caféhouder weigerde een
bankbiljet aan te nemen.
Een straat verder werd echter de
gezochte aangetroffen in gezelschap
van denzelfden hierboven bedoelden
persoon.
Op aanwijzing van den hotelhou
der werd B. daarop door de politie
gearresteerd en naar het bureau ge
bracht.
door AUGUSTE CRONER.
29)
«En wanneer de zieke mij zelve niet en
blijkbaar uit ziek zelve gezegd had dat zij
alleen de schuld is dat er niet vroeger om een
dokter gezonden werd dan zou ik wanneer
dit geval doodelijk afloopt daarvan aangifte
moeten doen." De dokter had zijne gebelgd
heid ten slotte op barschen toon te kennen
gegeven. Toen hij echter de bittere tranen
en het smartvolle gelaat van Muller zag, werd
hij zachter gestemd en zeide. «Nu alle hoop
is nog niet verloren. De lieve Heer maakt
immers weer zoo veel in orde wat de menschen
in de war stuurden. Wanneer ik mij niet
vergis, is de crisis nabij en daar u niets be
hoeft te ontzien kan ik nog veel voor de zieke
doen. Ik zal u vandaag nog eene liefde
zuster zenden, de beste verpleegster die ik
ken."
Muller zuchtte diep toen hij de hand op
den arm van den jongen dokter legde en deze
toevoegde. U vergist u. Ik kan geen ver
pleegster betalen. Ik ben een bedelaar."
«En ik zeg u dokter, zend de beste ver
pleegster die u hebt en ontzie geen kosten.
Ik notaris John uit de Domstraat neem
alle kosten op mij. Maar nu moet ik weg.
Dus tot morgen, Muller op klokslag van tienen.
Vroeger kan ik, althans niet komen."
John ging haastig weg. Hij hoorde nog
hoe Hans Muller in snikken losbarstte.
Den volgenden voormiddag om vijf minuten
vóór tienen 6loeg advocaat John de straat in
alwaar zich het gerechtsgebouw bevond. Aan
den ingang ontmoette hij Muller. Hij stak
hem de hand toe en zwijgend gingen ze daarop
verder.
Zij schelden aan eene deur waarop eén
bordje stond met Dr. Leopold Striegler, rechter
vau instructie." John ging alleen de kamer
in. Na verloop van twintig minuten verliet
hij die weer.
«Ga nu maar naar binnen, Muller, hij is
voorbereid. Ik zie je in ieder geval nog voor
dat
«Voor men mij wegbrengt," voegde Muller
er met ijzige kalmte aan toe, terwijl hij ver
dween achter de deur, die een kleine, ge
bochelde man voor hem opendeed.
Een oude heer, met een vriendelijk voor
komen die aan een groote schrijftafel gezeten
was, knikte hem vriendelijk toe en bood hem
een stoel aan, waarschijnlijk wel omdat het
doodsbleeke gezicht van Muller hem medelijden
inboezemde, maar zijn zonderlinge bezoeker
maakte van dat aanbod geen gebruik.
«Later wij nu beginnen, waarde Lackner,"
zei Dr. Striegler met een blik op den schrijver.
Deze zat reeds op zijn kruk en had zijn pen al
ingedoopt. Dr. Striegler was nu weer een en
al rechter. Zijn gelaat stond nu ernstig en
zijn blik was doordringend.
«Uw naam?" begon hij.
«Johann Muller."
«Wanneer bent u geboren?"
Muller gaf hem dat op.
«Uw beroep?"
«Vroeger tooneelspeler."
«Dat komt uit. U waart vroeger tooneel
speler maar de laatste jaren niet meer."
Mullers gelaat werd eensklaps doosbleek,
en hij sloeg de oogen neer. Dr. Striegler ging
voort.
«U kwaamt hierheen om u zelf aan het
gerecht over te leveren. Dat is goed, zeer
goed gehandeld, maar waarom hebt u daar
zoo lang mee gewacht?
«Alleen ter wille van mijn zoon, dat zweer
ik u. Sedert deze en dat was eerst gisteren
alles weet en niets meer met ons te maken
wilde hebben, heb ik geen reden meer de
comedie door te spelen, die ons twintig jaar
lang onbeschrijfelijk ongelukkig heeft gemaakt."
«Ge hebt dus leeren inzien dat het kwaad
altijd zich zelf wreekt?"
«Of wij dat hebben leeren inzien!"
«Vertel mij dan alles en de zuivere waar
heid. Hebt ge advocaat John ook openhartig
alles gezegd?"
«Is het al niet erg genoeg? U beschouwt
mij toch niet als een moordenaar. Dr. Kleiber
in Triënt weet, en zal zeker ook wel verklaren,
dat de oude heer dien avond door een beroerte
getroffen werd."
En verliet hij als dokter, dan toen den
stervende? Dat klinkt onwaarschijnlijk!
«Niet zoo onwaarschijnlijk als het werkelijk
was. Dr. Kleiber was toen op weg naar den
trein, waarmede hij naar zijne stervende dochter
moest afreizen. Zijn angst werd bewaarheid,
toen hij daar aankwam was zijne dochter reeds
overleden."
«Voor ons heeft deze treurige omstandigheid
iets goeds. Dr. Kleiber zal de datum, waarop
hij die reis maakte nog niet vergeten zijn.
Hoe weet gij zelf zoo precies wat er toen in
Triënt voorviel?"
f Wordt vervolgd).