NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
BUITENLAND
BINNENLAND.
JHo. 97.
Woensdag 6 December 1905
Vier-en-dertigsten jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
DE TOESTAND IN RUSLAND.
HET KIND DER PRAIRIE.
Amersfoort
Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door bet gebeele Rijk f 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'I, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
De vreemdsoortigste geruchten heb
ben de ronde gedaan over een aan
slag op het leven van den Tsaar te
Tsarskoje Selo. Naast vage aandui
dingen die het vermoeden zelfs niet
kunnen wettigen, staan besliste te
genspraken, onder andere van den
«Times" correspondent.
In de onmiddellijke omgeving van den
Tsaar, in oen regiment garde-huzaren
en garde dragonders, is insubordinatie
voorgekomen, welke geleid heeft tot
het gevangen nemen van vele soldaten
en onderofficieren, en wat ernstiger
is van eenige officieren, meri zegt
twintig. Dadelijk ging het gerucht,
dat men hier te doen had met een
complot tegen den Tsaar, waarin een
grootvorst betrokken was, die een
«coup d'état" wilde wagen. En het
gerucht nam zulke afmetingen aan
dat reeds gezegd werd: «De Tsaar is
gewond", wat beslist onjuist genoemd
wordt door alle dagbladcorresponden
ten.
Tot de weikelijke afmetingen te
ruggebracht schijnt bet gebeurde
alleen te bestaan in een muiterij on
der de garde-troepen van den Tsaar
een feit echter, dat reeds ernstig ge
noeg is en dat bevestigd wordt door
de jongste telegrammen.
St. Petersburg is thans overstroomd
door kozakken, de eenige troepen,
waarin de autoriteiten nog vei trou
wen kunnen stellen. Waarschijnlijk zul
len alle kozakken in het rijk, ten
getale van 450.000, gemobiliseerd
worden.
En dat deze muiterij werkelijk
ernstig opgenomen wordt, blijkt uit
een telegram in de»Manch. Guardian,
waarin te lezen is «Deze gebeurte
nis heeft ontzettend opzien gebaard
in Petersburg. Op straat en in de
restaurants wordt over niets ander
bijna gesproken."
Ook te Wladiwostok is het nog
lang niet rustig. Via Sjanghai wordt
gemeld dal uit Mandsjoerije terugge
keerde soldaten gedreigd hebben met
het vernielen der stad, het doodschie
ten van alle officieren, det in brand
steken van alle schepen in de haven,
wanneer zij niet binnen vijf dagen,
de verzekering krijgen, wanneer zij
naar 't vaderland terug gebracht
worden. De officieren zijn machteloos,
waar de soldaten heer en meester zijn
in de vestingen. De telegrafische ge
meenschap met Charbin is bovendien
verbroken.
De Times ontvangt het volgende
bericht uit Petersburg via Eidlkuhnen
De boeren in het gouvernement
Saralof en andere gouvernementen
stalen al het ree, dat ze meester
konden worden, ze slachtten al de
beesten, eri namen er zooveel van mee
als ze noodig hadden voor hunne voe
ding, terwijl ze de rest op het veld
lieten liggen, alleen maar om aan de
lan leigenaais schade te berokkenen.
Ook hebben ze groote voorraden koren
verbrand en een massa landbouw
werktuigen vernield.
Volgens de laatste berichten uit de
provincie Tsjermigof is de Joodsche
bazar te Vossowka geplunderd en zijn
de meeste hofsteden in den omtrek,
ook die van graaf Mussin, verwoest.
Een aantal landeigenaars vereenigden
zich tot gewapenden tegenstand en
wisten de boeren terug te drijven.
Volgens een telegram van den par
ticulieren correspondent van het «Berl.
Tagebl.» de Rome heeft de Engelsche
gezant aldaar aan eenige bekende
[taliaansche staatslieden medegedeeld,
dat de destijds zoo geruchtmakende
onthullingen van den Franschen oud-
minister Delcassé over de hulp, die
Engeland eventueel aan Frankrijk
tegen Duitschland zou verleenen, wer
kelijk op feiten berusten. Engeland
zou nl. hebben verklaaid, dat het met
j al zijn kracht Frankrijk in een oot-
log met Duitschland zou steunen.
Heden is het gelijk wij reeds
met een enkel woord meldden '25
jaren geleden, dat l)r J Th. de Vis
ser het predikambt aanvaardde bij de
Ned. Herv. Gemeente, nadat hij te
Utrecht was gepromoveerd op een
proefschrift over de Daemonologie
van het oude testament». Zijn eerste
standplaats was Leusden, van 1880
tot 1884, daarna stond hij te Almeloo
van 1884 tot 1888, vervolgens te Rot
terdam, van 1888 lot 1892 en einde
lijk te Amsterdam, van 1882 tot heden.
Gedurende acht jaren, van I8u7 tot
1905, was Dr. De Visser lid van de
Tweede Kamer, eerst voor het district
Rotterdam, daarna voor Amsterdam.
Hij was oprichter van den Chnstelijken
Werkmansbond, waarvan hij thans
eerevoorzitter is; voorzitter van de
Vereeniging voor Christelijk volkson
derwijs en van den Chiistolijk Phi-
anthropischen Bond; hoofdbestuurder
van de Zuid-Afrikaansche Vereeniging,
van het Ned Zending-genootschapen
van de Martha-Stichting voor verwaar
loosde kinderen. Voorts heeft Dr. De
Visser zitting in het College van Toe
zicht op het Rijks Tucht- en Opvoe
dingswezen en in de Staatscommissie
tot aaneenschakeling van het onder
wijs en is bij mederedacteur van de
«Ned. Keikhodeo. Behalve een gioot
aantal artikelen in tijdschriften en
dagbladen zijn van zijn hand verschil
lende werken verschenen: Hebreeuw
sche Archaelogie; Onze Plichten; Hosea
een rnan des geestes; Mohammed-
Ohristus.
Dr. De Visser, die van de sociale
quaeslies bijzondere studie heeft ge
maakt, kwam meer dan eens met den
werkman in aanraking. Bij de groote
werkstakingen van een paar jaren ge
[eden heeft hij veel tot bevrediging
en oplossing dei moeilijkheden bijge
dragen
Het zal den man, die op zoo ver
schillend terrein werkzaam is want
ook voor het Christelijk onderwijs en
voor de zending heeft hij veel ge
daan en die vooral ook als rede
naar zeer gevierd en gezien is, op
zijnen feestdag voorzeker niet aan be
wijzen van belangstelling ontbreken
Te Wageningen heefi Maandag
een oud-leerling der Tuinbouwschool,
A. Kraay genaamd, een aanslag ge
pleegd op den Heer G. W. S., leeraar
aan de Hoogere Burgerschool, in diens
woning aldaar, dien hij met een mes
heeft aangevallen.
Het gelukte den lieer S. hem het
mes te ontwringen, doch niet de revol
ver, waarmede K. zes schoten heeft
gelost; een daarvan trof den HeerS.
in het hoofd en veroorzaakte daar eene
ernstige verwonding.
Door eenige voorbijgangers werd K.
met veel moeile gearresteerd, waarna
hij in de marechausseekazerne is op
gesloten.
De dader, die somtijds niet goed bij
het hoofd is, koesterde een wrok tegen
den leeraar,, S.
Nader schrijft men ons over deze
treurige gebeuitenis het volgende:
Om halftwee 's middags schelde D. F.
Kraay, oud 23 jaar, aan ten huize van
den Heer G. W. Spitzen, wieri hij te
spreken vroeg. De dienstbode het hem
in de studeei kamer, waar de Heer
Spitzen zich bevond met den jongeheer
R die bij K.'s binnentreden het ver
trek verliet.
Nauwelijks binnengekomen, haalde
K. een revolver te voorschijn en schoot
op den Heer S., welk schot miste. De
Heer S. wierp zich op hem om hem
zijn wapen te ontnemen In de nu
volgende worsteling, waarbij de Heer
S. op zijn knieën viel, loste K. nog
enkele schoten; een daarvan trof den
Heer S. aan de rechterzijde van het
hoofd.
Op het geluid van het schot snelden
Mevrouw S. en de jongeheer R. toe.
De dader richtte nu de revolver op
Mevrouw S., maar gelukkig miste het
schot en schroeide haar slechts de wang.
Al worstelend, terwijl de Heer S. ge
weldig bloedde, bereikte men door den
tuin de straat, waar gelukkig van ver
schillende kanten hulp opdaagde. K.
had intusschen gelegenheid gevonden
om met de linkerhand zijn geopend
snoeimes voor don dag te halen. De
Heer H. Gentil, die juist de Hoogere
Burgerschool wilde binnengaan, kwam
snel nader en pakte K. in zijn kraag,
terwijl een paar arbeiders benevens de
leerlingen der H B school hem even
eens aangrepen. Mes en revolver waren
hem nu spoedig ontwrongen, waarna
hij naar de marechausséekazerne werd
gebracht.
Voor den Heer S. werd dadelijk
geneeskundige hulp ingeroepen. Uit
het onderzoek der doctoren Vermande
en Niemeijer bleek, dat de Heer S.
eene vrije ernstige schotwonde had
gekregen, benevens enkele andere
kwetsuren. De revolver was met hagel
geladen, een aantal hagelkorrels
werden uit de wonde verwijderd.
Behoudens coaiplicatis, is echter de
verwonding gelukkig niet doodelijk.
Wat K. betreft, was het aanvan
kelijk niet mogelijk iets uit hem te
krijgen, Maar in den loop van den
dag heeft hij ten slotte alles bekend
alleen wat hem tot deze daad
heeft gedreven, weigert hij te zeggen.
Up hem werd hij onderzoek nog be
vonden een lucifersdoosje inet scherpe
patronen.
Wat de aanleiding tot de misdaad
belieft, deze is vermoedelijk de vol
gende Eenige jaren geleden was zijne
moeder hij den Heer S aan huis als
baker. Zij sprak toen met hom over
haar zoon, dien zij liever iels anders
dan arbeider zag woiden. De Heer
S. raadde haar toen haren zoon te
zenden naar de nieuw geopende Tuin
bouwschool, waaraan gevolg werd
gegeven, ofschoon tegen den zin van
den jongen zelf, die lie er een vak
DOOR
18)
FRANZ TRELLER.
•De Cheyennes willen aan den Arkansas een buffo Ij acht
houden en Cajugas is vooruitgesneld om zijn vriend Grissly
te begroeten." De Indiaan sprak voortreffelijk Engelsch.
nik dank u zeer daarvoor, Cajugas, en ik verheug mij u
te zien, jonge hoofdman. Hoe maakt uw vader het?"
"De "donkere Wolk" der Cheyennes rijdt aan het hoofd
der jagers."
»Dat verheugt me zeer, en hebben de Cheyennes hier
heen dezen oever der rivier gevolgd?"
"Wij zijn voor drie dagen den Arkansas overgestoken
daar, waar zij zich naar 't noorden buigt."
Hier werd verteld dat de Cheyennes vier dagreizen van
hier een leger van blanken in den slaap hadden overvallen."
Plotseling viel 's Indiaans donkere blik op Paul en ant
woordde hij met diepen ernst: »de Cheyennes hebben vrede
met de blanken."
"Dat weet ik, Cajugas," sprak de trapper, hem de hand
drukkend.
"Heeft de jonge hoofdman aan de andere zijde der rivier
ook twee cowboys gezien, die naar het oosten reden?"
"Ja, hij heeft die gezien, het waren de bloedige hand
en de gier."
"Hm, dan heb ik mij toch niet vergist toen ik die beide
roofdieren der woestijn meende te herkennen. Gij kent hen
dus ook?"
"De Cheyennes kennen hen."
Nu deelde de trapper hem mee hoe hij Paul gevonden
had en onder welke omstandigheden die in de handen der
Cowboys gevallen was.
De Indiaan luisterde aandachtig toe en vroeg daarna aan
Paul:
«Zag de jonge blanke daar roode krijgers of hoorde hij
den Indiaanschen strijdkreet?"
"Neen, Indiaan, ik zag niets, ik hoorde slechts een woest
geschreeuw en schoten."
"Vielen er dooden?"
»Ik weet het niet."
De Indiaan verzonk in nadenken doch de trapper verbrak
dat met de woordener is daar een schurkenstreek ge
pleegd, welke, naar ik vermoed, dezen jongen gold. 't Is
meer dan waarschijnlijk dat men zijn vermeenden dood,
zoo ook dien geheelen overval den Cheyennes zal toe
schrijven. Daarom deel ik u dit mede opdat ge uwen vader
daarover onderrichten kunt. Springer geef acht op den
naam Osborne."
«Dit zal geschieden en de Cheyennes zullen naar die
uitzien."
"Hoe staat gijlieden met de Kiowas, is or vrede onder
ulieden
"Ja, er is vrede, de Kaws jagen in het zuiden naar den
Kansas heen."
nik hoor met blijdschap dat de roodhuiden niet in twist
zijn onder elkander."
"Heeft mijn vader sporen der Kiowas gezien?"
»Neen, Cajugas. Wij hebben naar hen omgezien, maar
geen Kiowa of eenig spoor van hem ontdekt."
"Dat is goed."
Puck bood nu tinnen kroesen met thee en spijzen aan.
De Indiaan at en dronk met hen mee en zocht zich toen
een rustplaats waar hij zich in een deken gerold, neder-
vleide. Ook Paul kon 't nu niet langer ophouden en verzonk
in een diepen slaap, waaruit hij pas ontwaakte toen de
zon reeds hoog aan den hemel stond. De Indiaan had de
hut reeds weer verlaten.
HOOFDSTUK II.
Er waren nu ongeveer drie weken voorbijgegaan sedert
den dag waarop Paul Osborne in de keet des wakkeren
jagers gekomen was. De gezonde knaap had niet slechts
de gevolgen van zijn verschrikkelijken tocht door de woes
tijn overwonnen, maar ook, met het vermogen der jeugd
zich spoedig in nieuwe omstandigheden en betrekkingen
in de steppe en bij die eenzame bewoners tehuis gevoeld.
Aan het eerst zoo afstootend uiterlijk van den dwerg
had hij zich gewend en den trapper die in zijn breede,
mannelijke borst dikwijls het hart van een kind scheen te
hebben, had hij oprecht liefgekregen, en deze genegenheid
werd nog versterkt door de bijna vaderlijke teederheid
hem betoond.
De door weer en wind verbruinde flink opgeschoten
knaap, meer jongeling dan kind, wien het jachthemd van