NIEUWE
J!J
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Bericht!
FEUILLETON.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
Zaterdag 17 Maart 190ö.
Vijf en dertigste jaargang,
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
ItHHmiMMOtOIOlIHOIOttU
HET KIND DER PRAIRIE.
Aio. 22.
Amersfoort
Courant
1J i N.
T.Yl
i
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk f 1.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Telephocnno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'h Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Zij, die zich MET INGANG VAN
1 APRIL op ons blad abonneeren,
ontvangen de tot dien datum ver
schijnende nninniers GRATIS.
In den Stillen Oceaan hebben in
de laatste tijden ernstige vulcanische
uitbarstingen plaats gehad. liet in
Honolulu aangekomen stoomschipSfer-
na meldt, dat het eiland Savaii
geteisterd is. Drie dorpen waaronder
ook Malaeola, zijn van de aardbodem
weggevaagd. Een lavastroom van diie
kwart Engelscbe mijl breedte liep in
zee. De regeering heeft een stoomboot
gehuurd om de vrouwen en kinderen
buiten het bedreigde gebied te brengen.
Zooals men weet is het herstel der
orde in het gebied van den Siborischen
spoorweg opgedragen aan den uit den
Russisch-Japanschen oorlog bekenden
generaal Rennenkampf. Hij is daarbij
krachtdadig genoeg opgetreden, maar
bij schijnt de gewenschte resultaten
nog niet te hebben bereikt, wat men
kan afleiden uit de mededeeling uit
Moskou, dat op alle stations en op
alle personenwagens de volgende be
kendmaking is aangeplakt:
«Wanneer om politieke reden een
aanslag wordt gepleegd op iemand
uit mijn gevolg, een gendarm of spoor
beambte, zullen een uur na den aan
slag alle gijzelaars, die in arrest wor
den gehouden bij de troepenafdeeling,
zonder pardon worden neergeschoten.
Op bevel van den generaal zijn
ongeveer G00 personen gevangen geno
men en dagelijks worden een aantal
hunner doodgeschoten. Tot dusver
zijn er op deze wijze GO terechtgesteld.
Over een tiental maanden zal
het 100 jaren geleden zijn, dat de
stad Leiden, door de ontploffing van
een krnitschip, door eene ramp werd
getroffen, die haar voor een groot
deel in puin deed storten en tal van
slachtoffers eischte.
Naar aanleiding van dien herin
neringsdag zal van de hand van Prof.
Dr. L Knappert een uit ofliciëele be
scheiden opgesteld werkje verschijnen,
getiteld: «De ramp van Leiden op
12 Januari 1807."
Dit belangrijk, op populaire wijze
behandeld geschrift, voorzien van
bijlagen en platen, zal in den loop
dezes jaars het licht zien bij de uit
gevers S. W. N. van Nooten te
Schoonhoven.
NederlamUche Heidemaatschappij.
Om aan de vele aanvragen voor
het diepploegen von woeste gronden
te kunnen voldoen, werd door de
Nederlandsche Heidemaatschappij,
naast hare vele ploegen hespannen
met ossen, een stoomploeg in het werk
gesteld.
Het ploegen daarmede werd deze
week begonnen op terreinen toebehoo-
rende aan den Heer Dr. van der
Meulen te Utrecht en gelegen onder
Wapenvelde (Gemeente Heeide), al
waar circa 50 H. A. op deze wijze
40 tot 80 c. M. diep zullen worden
omgeploegd.
Daarna zal in andere gedeelten
van ons land met den stoomploeg
gewerkt worden. Per dag kunnen
met dezen ploeg, die tusschen een
een tweetal zware locomobielen wordt
heen en weer getrokken, twee tot
vijf H. A. worden bewerkt.
Belangstellenden, die dit interessan
te werk willen bezichtigen wordt mede
gedeeld, dat het ploegterrein te berei
ken is van de Stations Wezep N. C. S.
en Wapenvelde II. S. M.
Van beide stations is het op een
half uur afstand gelegen.
Lustrumfeesten te Utrecht.
De Commissie tot regeling der
Lustrumfeesten voor 1900 stelt zich
voor in de feestweek op de dagen
der Romeinsche wagenrennen, boven
dien te organiseeren een caroussel-
rijderij, zooals in de le eeuw na
Chr. te Rome bij feestelijke gelegen
heden werden gehouden. Tot het
welslagen dezer plannen zijn onge
veer 20 ruiters noodig.
Hieruit blijkt wel, dat de klassieke
spelen zich niet uitsluitend tot de
wagenrennen zullen bepalen. Toch
zullen enkele nummers, die oorspron
kelijk wel in het plan zouden wor
den opgenomen, moeten vervallen,
wegens te weinig aanpassingsvermogen
met de tegenwoordige zeden en ge
bruiken. Een tijdsverschil van onge
veer 19 eeuwen wil dan ook heel
wat zoggen. U. D.")
Uit Vlissingen schrijft men aan
het Nv. d. D.":
Als men met de tram uit Middelburg
in Vlissingen aan komten dan de stad
inwandelt, kan men eerst aan niets
merken, welk een ramp de stad heeft
getroffen. Het uiterlijk aanzien der
stad is bijna onveranderd. Maar nauw
keurig toeziende, bemerkt men, dat
in de buurt van het droogdok vele
deuren, kelderopeningen e. d. gebar
ricadeerd zijn alle reten en openingen
zijn dichtgemetseld met taaie, vochtige,
blauwe klei. Maar nog meer kelder
luiken staan open; uit afvoerpijpen
straalt een sterke waterstroom, welke
door een pomper aldoor den kelder
wordt uitgedreven; ginder gaan em
mers van hand tot hand langs de ge-
posteérden op een keldertrap. Kijkt
men naar omlaag, men ziet hier en
daar een vloer bloot, maar vaker
ziet men planken, kisten, petroleum
vaten en wat al meer door den kelder
heenbiijven.
We passeeren twee zeer holle en
diepgelegen stratende einden zijn
afgezet met rechtopstaande vloedplan
ken de reten zijn dichtgesmeerd met
klei.
Het water was over die vloedplanken
heengeslagende straten stonden blank;
een viezige lijn duidt aan hoe hoog
de vloed rees. Voor iemand, die de
stad nu aanziet, nu het water weer
weg is, is dit achtergebleven spoor
onbegrijpelijk, en 't zou ongeloofelijk
zijn, als geen andere bewijzen maar
al te duidelijk de waarheid der feiten
openbaarden. De zee was niet in
Vlissingen; Vlissingen lag in de zee.
Bij de kazerne was de straat zoo,
goed als geheel opgebrokenalle
steenen lagen loshier en daar was
de straat moeilijk begaanbaar; wat
is menschenwerk, als de elementen
hunne krachten toonen
In het centrum van de stad, overal
eene ongeloofêlfik hooge waterlijn
langs ramen en deuren. Daar overal
veel drukte om kelders van het zee
water te bevrijden.
Maar daar was nog een andere
drukte gaande. Als een buitenlander,
b. v. een Franschman, dat werk ge
zien had, hoe dat werk gedaan werd,
dan zou hij zijne handen in elkaar
geslagen hebben van bewondering
voor ons volk, zeker van bewondering
voor den Zeeuw. Daar waren winkels,
magazijnen vol kostbare goederen zoo
in eens door het water overstroomd;
daar was voor schatten bedorven
En zaten de eigenaars er hand wringend
bij
Ze werkten, droegen pakken af en
aan, ruimden op in eene prachtige
gelatenheid, berustend in wat nu te
doen viel reddende, wat er nu nog
te redden was, zichzelf volkomen
meester, al hadden ze misschien voor
duizenden guldens schade geleden, al
waren sommigen misschien geruïneerd.
We gingen binnen bij eene arme
vrouw en vroegen haar, hoe zij 't had
gehad. «Och meneer, veel scha zei
ze. «Maar dat is zoo erg niet, gelukkig
zijn wij er allen goed afgekomen!"
Inderdaad, 't mag een wonder heeten
dat er geen kinderen verdronken zijn
Bij deze vrouw lag een klein kind op
bed en ze hoorde het water aan de
matrassen lekken toen werd de kleine
spoedig in veiligheid gebracht op de
bovenverdieping.
De kachel stond zoo goed als geheel
onder water; de tafel dreef; de mooie
linnenkast was bedorven. Alle vloer-
kleeden en matten waren natuurlijk
druipnat. Het water was vuil't was
of 't modder achterliet. En 't kwam
zóó haastig op, dat 't ook daarom
wel een wonder heeten mag, dat er
geen kind in omkwam. In den tijd
van een half uur kwam 't en overwon
het.
In sommige scholen was 't also! 't wa
ter uit den vloer opkwam.
Toen was 't ook te laat om de
kinderen te laten gaan, want om de
school stond alles al blank en de kin
deren konden er niet meer doorwaden.
Die zaten opgesloten en moesten
vluchten naar de bovenverdieping. De
schoolbanken dreven. Met bootjes
werden de leerlingen nu afgehaald
en thuisgebracht. De straten waren
grachten
Frans Rosier.
Woensdag is te Rotterdam de instruc
tie geopend tegen Frans Rosier, sedert
Maart gedetineerd in het huis van
bewaring aldaar. In verband met de
misdaad te Gouda waren een zestal
getuigen van daar en uit den omtrek
van Delft aanwezig om met tiem gecon
fronteerd te worden. Een verhoor
was evenwel onmogelijk, daar hij wei
gert te spreken. Sinds zijn opname
in het huis van bewaring heeft hij
ook beslist alle eten en drinken afge
wezen. Donderdagmorgen heeft de
gevangenisdokler hem, terwijl hij door
een aantal bewaarders werd vastgehou
den, kunstmatig een dosis vloeibaar
voedsel toegediend.
Huisvlijt-tentoonstellingen.
Bij niet minder dan circa25afdeelin-
gen van den Volksbond Vereeniging
legen drankmisbruik, zijn plannen
DOOB
FRANZ TRELLER.
46)
De onverschrokken Kentuckiër liet zich echter niet over
bluffen door de afgemeten houding van dien man, maar
ging voort.-»Ho, ho, oude Kraaienveer, is dat de ontvangst
van een goeden vriend, die je geweren repareert, of zijt
gij ontevreden over mijn werk van verleden jaar? Spreek,
»De geweermaker gebruike niet zoovele woorden en
antwoorde als hij gevraagd wordt," zei het opperhoofd
kortaf.
»Nu, God zegene me, dat noem ik een bartelijken wel
komstgroet. Nu dan uwe genade vrage."
«Waar komt ge vandaan?"
"Van Verdigris, sir."
"Zaagt ge de Cheyennes?"
"Ja, ik zag de heeren Cheyennes.'
"Waar? Aan dezen of aan genen kant van den stroom?"
«Aan gindschen kant, sir."
«Zaagt ge er geen aan deze zijde De oogeu van den
Indiaan zagen Stone doordringend en dreigend aan.
"Gezegend zijn mijne oogen, geen mensch wa9 in de
bloedige Steppe tot ik eindelijk de beide heeren roodhuiden
ontmoette die mij hierheen brachten."
Gedurende dit gesprek had Paul tijd om het opperhoofd
waartenemen. Hij was een krachtig, athletisch gebouwd
man met een energieke donkere uitdrukking in zijn adelaars
blik, die slechts haat en toorn scheen te kunnen uitdrukken.
De verschijning van het opperhoofd der Kiowas had iets
vreeswekkends.
Het moedig optreden van den Kentuckyër nam echter
veel weg van den indruk, dien de persoonlijkheid van het
Kiowalioofd op Paul gemaakt had en hij stond daar schijn
baar kalm.
»De geweermaker zag geen Kiowakrijgers in de prairie
vroeg Kraaienveer nog eens met nadruk.
«Ik had helaas niet het genoegen.
De wenkbrauwen van den Kiowa trokken zich dreigend
samen toen hij nu vroeg: «Kent gij den Grijzen Beer?"
"'tis een feit, man, ik ken den ouden heer, hij heeft mij
verleden jaar het leven gered toen prairieroovers mij over
vielen."
De jonge Indiaan sloeg eensklaps zijn donkere oogen op
Paul Osborne en vroeg:
»Gij kent den Grijzen Beer ook, dat weet ik."
Hoezeer de knaap zich ook had voorgenomen kalm te
blijven, bij dien blik en die onverwachte vraag van den
wilden krijgsman schrikte hij toch. Maar voor hij nog kon
antwoorden riep Stone lachend uit: «Haha! God zegene
me man, dat moeders kindje is nog nooit uit het onde
Kentucky geweest en zat het liefst maar weer bij moeders
pappot."
"Ik zag hem met den medicijnman in de steppe."
"Neen, onde Kraaienveer," Bill schudde van het lachen,
"ditmaal hebt ge u met al uw wijsheid, toch vergist, die
daar heeft geen medicijnman en geen Grijzen Beer gezien.
Dien zullen we bezoeken als wij van hier vertrekken. Maak
mij het jongske niet bang, hij heeft nog geen groot opper
hoofd gezien, weet niet wat gij bedoelt en maakt zich
bevreesd. Ik wilde dat ik den jongen thuisgelaten had, hij
geeft mij ergernis en last genoeg."
Of de Indiaan Paul's onmiskenbare bevangenheid aan
den indruk zijner persoonlijkheid toeschreef of dat zijn
jeugdig voorkomen en de stoutmoedige verzekering van
den Kentnckiër zijn wantrouwen wegnamen, hoe dan ook,
zijn blik werd vriendelijker.
Wel was Kraaienveer zelf aan het hoofd geweest der
bende die den ouden trapper had overvallen en weggevoerd,
maar hij had daarbij Paul slechts heel in de verte gezien.
Maar hij wist uit een vroeger bericht van een spion die
vóór de overrompeling om de woonplaats van den Grijzen
Beer rondgeslopen was, dat daar een jong bleekgezicht
was en zijn ontwaakt wantrouwen meende in Paul dien
huisgenoot van den trapper te moeten zien. De jonge
Kiowa die Paul gezien had was niet aanwezig om de ver
denking van het opperhoofd te versterken of weg te nemen.
De jeugdige persoonlijkheid van den jongeling die niets
krijgshaftigs aan zich had, zelfs de verlegenheid die Paul
tegenover den wilde niet kon verbergen, benevens de zoo
zekere, onbevreesde houding van Stone hadden zeker wel de
gedachte verdrongen in Paul Osborne een huisgenoot van
den trapper voor zich te hebben.
(Wordt vervolgd.)