NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecbt.
FEUILLETON.
BINNENLAND.
flo. 54.
Zaterdag 7 Juli 1906.
Vyt-en~dertigsle jaargang.
VEfiSGHIJNT WOENSDAG W ZATERDAG.
VOORUITGANG.
HET KIND DER PRAIRIE.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door bet geheele Rijk f 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langeatraat 77. Telephoon n». 69.
ADVERTENTIËN:
Van 1—6 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Wat tal van gewaarwordingen roept
het woord vooruitgang bij ons wakker!
Wat al voorstellingen verdringen zich
in onzen geest bij het hooren van
dit woord.
Daar rijst voor ons geestesoog het
beeld van den Germaan uit het begin
onzer jaartelling. Zijne vuilblonde
lokken hangen verward langs zijne
schouders, zijn nagels lijken zwarte
klauwen en om zijn niet gereinigd
lichaam hangt een ongelooid dieren vel,
dat met een doorn is vastgestoken.
We vergelijken hem met een flink
gebouwd man uit onze dagen, met
zorgvuldig gekapte haren, goed onder
houden baard en nagels, met hagelwit
linnen enz. Zeker dat is vooruitgang
Of wel, we denken aan de men-
schen in den Oerstaat, die de handen
gebruikten om den grond te bewerken;
aan latere volken, die stukkon steen
of "hout bezigden tot hetzelfde doei.
Wij stellen daar tegenover de machine,
die thans een reuzenploeg met een
tiental ijzers door den grond trekt,
uren achtereen, zonder in het minst
van vermoeidheid last te hebben. Ook
dat is vooruitgang.
Op de boekdrukkunst valt eveneens
onze aandacht. Nog geen 10 eeuwen
geleden moesten alle boeken geschre
ven worden. Slechts zeer gegoeden
konden een boek machtig worden. En
thans in één uur voorziet een enkele
machine in lectuur voor duizenden en
voor weinig geld.
We denken aan de trekschuit en
de diligence, die het geduld der heden-
daagsche reizigers op een onverdra-
gelijke proef zouden stellen en aan
de sneltreinen die ons in een minimum
van tijd in 't buitenland brengen, zoo
dat wij met eenige overdrijving kunnen
zeggen, dat er geen afstanden meer
zijn. In minder dan 80 dagen doen
wij thans eene reis rondom den ge-
heelen aardbol.
Dan aan de weefstoel. Nog voor
50 jaren hadden de wevers in ons
land den houten weefstoel in hun
eigen huis staan en voor elk draadje,
dat ingeslagen moest worden waren
heel wat bewegingen van handen en
voeten noodig. Doch de stoom ver
scheen als arbeidskracht op het wereld-
tooneel en binnen enkele jaren ver
rezen tal van fabrieken met duizenden
ijzeren weefstoelen. De wever drukt
slechts op een veer en de machine
doet bijna alles, wat vroeger de mensch
deed. Alles vooruitgang.
De vooruitgang kan door ieder onzer
met tal van voorbeelden worden be
vestigd.
Toch valt er nog heel veel op te
merken omtrent den aard van den
vooruitgang. Hij is het gevolg eener
natuurwet. De vooruitgang is nood
zakelijk en kan op den duur niet
worden tegen gehouden, evenmin als
het water naar den oorsprong terug
loopt of de toppen der bergen beklimt.
Even,^nopdz.akeliik als een gezond
graankorreltje, dat in den herfst uit
gezaaid is door den landman, moet
ontkiemen even noodzakelijk is de
vooruitgang.
De tegenwoordige maatschappelijke
toestanden waaronder we ergelijke
misstanden aantreden zijn het nood
zakelijk gevolg van een zichzelf on
bewuste natuurwet, die eischt dat de
levende plant vruchten voortbrengt en
dat deze vruchten evenzoo groeien en
bloeien.
Aan de tegenwoordige misstellingen
in de maatschappij heeft de vooruit
gang schuld of met andere woorden
de toestanden, die wij thans door
leven zijn een gebiedende voorwaarde
voor volgende verbeteringen.
De vooruitgang streeft naar gelijk
heid en onbewust bewerkt hij steeds
de ongelijkheid.
De Fransche revolutie, gesteund
door de uitvinding van den stoom als
beweegkracht, deed de groot-industrie
ontstaan, die langzamerhand grooler
tegenstellingen in 't leven riep, dan
ooit te voren aanschouwd waren.
Wij behoeven volstrekt geen ge
leerden te zijn om de fouten der groot
industrie aan te toonen. Sommigen
meenen, dat zij over-productie deed
ontstaan.
En het heeft er veel van. Toch is
er geen overproductie, maar verkeerde
productie. Men heeft de arbeidskracht
in een verkeerde richting aangewend.
Er moeten niet zooveel pakhuizen zijn,
die voor millioenen guldens goederen
bevatten, maar wel goede, gezonde
arbeiderswoningen en die ontbreken
op vele plaatsen.
Niet de arbeiders zijn alleen hier
de schuld van, ook de hoogere standen
zijn schuldig aan deze zorgelijke toe
standen.
Ingezonden
Landweer.
Het io «pn eigenaardig verschijnsel
~~\Jm4 n<,dnv>
hoe elke nieuwe instelling bezwaren
ontmoet, en hoe die bezwaren worden
uitgemeten, dikwijls zelfs door perso
nen, die deze grootendeels slechts ken
nen van hooren-zeggen. Persoonlijk
inzicht en opvatting en op wetgevend
gebied politiek, zijn er verder niet
vreemd aan. Zoo ook nu met de oefe
ningen der Landweer. Deze eischt
bovendien persoonlijke praestaties, die
de massa nóg liever ontwijkt dan het
betalen van belasting.
Zooals bekend, dient de Landweer
ter vervanging der scbutteiij. Bij de
schutterij waren de oefeningen 's zo
mers als regel om de 14 dagen, te
zamen uitmakende een twaalftal oefe
ningen, buiten de inspecties. Elke
oefening duurde 2 uur, maar gaf, door
door de einden die, vooral in groote
steden, te loopen waren naar en van
het oef'eoingsterrein, terwijl men zich
vooraf nog in uniform te kleeden had,
een tijdverlies van 5 a 6 uur, of bijna
een halven werkdag. Door slecht weer
enz. vervielen een paar oefeningen,
en wil ik daarom het verzuim matig
begrooteu op 40—45 uur, of tot dagen
herleid, op dooréén 4 werkdagen per
jaar. Van voeding, en nog veel minder
van eenige vergoeding, was ooit sprake
integendeel, velen waren gedwongen
voor eigen rekening nog een uniform
aan to schaffen.
Over den schutterijdiensttijd van
vijf jaar bedroeg aldus het tijdverlies
voor den schutterplichtige 20 dagen,
matig geschat. Extra oproepingen bij
onlusten enz. hierbij geheel buiten
rekening gelaten.
De mannen die anders bij de schut
ters zouden zijn ingelijfd, komen nu
bij de Landweer, hebben gedurende
hun zevenjarige Landweerdiensttijd
deel te nemen aan twee oefentijdpei-
ken van telkens zes dagen, makende
te zamen een tijdverlies gedurende
hun heelen diensttijd van twaalf dagen,
of ongeveer S dagen minder dan voor
heen bij de schutterij. Voor diensten
bij de Landweer wordt op aanvraag,
na onderzoek, wel geldelijke tegemoet-
/Iv half* As- -
koming gegeven.
Het nadeel dat de vroegere schut
terij-oefeningen vielen in den 25—30
jarigen en nu in 28—35-jarigen leef
tijd, wordt opgewogen door het voor
deel van minder tijdverlies en door
den financieelen steun.
Dat de oefeningen nog niet zoo tot
haar recht kwamen als dit wenschelijk
mag worden geacht, ook bierbij zal
de nieuwigheid der instelling wel in
vloed hebben gehad. Veel kan vooraf
worden gereed gemaakt, wat nu gedu
rende de oefeningen moest gebeuren
en daardoor hinderlijk was. Het num
meren van het leergoed bijv. kan zeer
goed van te voren geschieden, terwijl
de kampen of andere onderkomens
telkens bij opkomst geheel in orde
konden zijn, zoo noodig door tusschen
de opkomst van landweer-afdeelingen
in hetzelfde kamp een week tusschen-
ruimte te laten. De oefentijd is te
kort om daarvan nog iels af te nemen
voor het ververschen van matrassen,
stroo enz. Op ligging en vooral voeding
moot worden gelet. Het stukje voor
komende in het tweede blad »N. R.
C." van Zondag, ingezonden door 99
korporaals en manschappen van één
compagnie, en waarin hun tevredenheid
over do voeding werd te kennen gege
ven, doet vanzelf de vraag rijzen of
men elders niet metplaatselijkeomstaQ-
digheden, minder goed toezicht op,
of minder goed gereed maken van de
spijzen fe kampen had. Autoriteiten
zullen toch wel voor al de kampen enz.
gelijkluidende instructies voor de voe
ding gegeven hebben, maar dient voor
behoorlijk toezicht en bereiding worden
zorg gedragen.
Zeer wenschelijk is het ook betere
middelen tot handhaving van tucht
en orde beschikbaar te stellen, niet
enkel ten dienst der aanvoerders, maar
ook ten bate van dat deel der manschap
pen, die wanorde en rumoer hinder
lijk vinden. De kampwachten waren
veel te gering en daardoor het hand
haven van een goede orde bezwaarlijk.
Voor de benoeming van officieren
stelle men de eiscben voor algemeene
beschaving en maatschappelijke burger-
positie niet al te laag. Ook dit zou,
in het algemeen gesproken, aan de
handhaving der orde ten goede komen.
Nu hoort men van vreemde staaltjes,
waaronder de betredende persoon zelf
in de eerste plaats te lijden heeft.
Bevreemding wekken in de vele
gevallen van dronkenschap bij op
komst, zoo slecht in overeenstemming
mot de klachten van dikwijls de
zelfde beschonken personen over het
lot van vrouw en kinderen thuis.
Buiten twijfel intusschen is het,
dat het voor zeer velen gewenscht,
is dat de toegestane geldelijke tege
moetkoming zoo vlug mogelijk worde
uitbetaald. Wellicht zou het zóó te
doen zijn dat deze ten Stadhuize van
ieders resp. woonplaats dadelijk kon
worden géind tegen bewijs van di
stricts- of comp.-commandant, te
verstrekken op den laatsten dag der
den oefeningstijd.
Tracht men de gebleken euvels een
volgende maal te voorkomen, d&n
zal de schutterij, over het algemeen
DOOB
78)
FRANZ TRELLER.
Werd hij nu met die beide beruchte gauwdieven voor
den rechter gebracht, legde de oude Brown, die hem beter
dan anderen kende, getuigenis tegen hem af, dan was zijn
droom, den grooten heer in Arkansas te spelen, uitgedroomd.
Zoo dacht hij er dan ook onophoudelijk over na, hoe hy
deze gevaren kon ontkomen.
Maar hij was omringd door ernstige zwijgende Cheyenne-
krijgers; zijn herhaalde pogingen om een gesprek aan te
knoopen werden kortaf afgewezen. Nu was de jonge hoofd
man, die ver boven zijn leeftijd ontwikkeld was, en wien
de Cheyennes met zoo'n eerbied gehoorzaamden, afwezig,
en besloot hij een nieuwe poging te doen om onder
handelingen aan te knoopen.
De beide woeste metgezellen aan zijne zijde dachten,
zooals hij er over na, op een of andere wijze hunne vrijheid
te verkrijgen. Zij gevoelden zich heel slecht te moede onder
die zwijgende Cheyennes, want zij wisten wel, dat zij, aan
een rechtvaardige rechter overgegeven, de galg niet ont
komen konden. Hunne misdaden waren te goed te bewijzen,
zoodra men getuigen opriep. Hun voortdurend rondzwerven,
hunne bondgenopten en helpers in de grensdistricten en
eindelijk hun vluchten in de eindelooze Steppe, dat alles
had hen tot nog toe voor den arm der wet beschermd.
"Osborne," zei Ben zachtjes tot hem, «dat zal een nare
geschiedenis zijn als wij naar Garfield gebracht worden.
We hebben daar vijanden, gewetenlooze menschen, die
goddeloos genoeg zullen zijn een valsch getuigenis tegen
ons af te leggen."
"Ja, dat is waar. En ik zeg, mee gevangen, mee gehangen,
als ik in jullie gezelschap betrapt word."
"Ik zal je eens wat zeggen, vadertje," zei de lange
"wij kennen elkaar; gij waart al lang gehangen als de
rechter wist wie den goudgraver in Western City heeft
doodgeschoten".
"Malligheid."
"Ik beweer daarom dat ge bij ons in best gezelschap zijt."
»Nu, en wat verder?"
"Ik zou u raden eens te probeeren onze banden los te
krijgen".
"Hoe dan?"
»Gij zijt een rijk manbied den Cheyennes aan waarnaar
hun hart verlangt, buksen, dekens, kruid, paarlen, tuigen,
rum, de schelmen zijn hebzuchtig genoeg; probeer het
eens."
"Ik dacht er ook over en nu de jonge vuurvreter weg
is, zal ik het probeeren."
"Het verwondert mij," ging Ben voort, »dat men ons
naar het Westen leidt in plaats van naar het Zuiden en
dat het joDge hoofd weggereden is; die buitengewone maat
regelen van voorzichtigheid om niet overvallen te worden
begrijp ik niet."
»Het komt er niet op aan. Ik zal met de Cheyenne
6preken."
Zoo reden zij een tijd zwijgend voort en toen de plaats
vervangende aanvoerder der bende, een man van middelbaren
leeftijd en streng gelaat dicht bij hem kwam, riep Osborne
hem toe:
"Wil het hoofd mij de eer bewijzen eenige woorden van
mij aanhooren?"
De Indiaan kwam naast hem rijden.
"Het bleekgezicht mag spreken."
"Wat hebt gij met ons voor? Waar heen brengt gij ons?"
"Dat heeft Cajugas gezegd, wij brengen u naar de Kansas
en leveren u daar over aan den rechter der blanken."
"Dat zou zeer goed zijn, want die rechter is onze vriend
en deze zal de Cheyennes niet vriendelijk aanzien, wijl zij
ons in de prairie gevangen genomen hebben."
«Wat doet de blanke man in de prairie?"
«Ik bezit groote kudden vee in de Steppe onder Nathan
Wild den Cowboy en kwam om daar eens naar te zien."
Dit ontstelde den Cheyenne naar het scheen, want hij
kende als velen van zijn stam de kudden van Osborne die
alles gedaan had om een verdrag van vriendschap met de
Cheyennes te sluiten, en hij kende ook de Cowboy.
«Hebben de Bloedige hand en de Gier hier ook vee
kudden?" vroeg hij toen lachend.
Osborne merkte de spot wel op, maar ging zonder er
notitie van te nemen voort: «neeu, zij zijn myne gidsen,
die ik moest nemen wijl ik in de Steppe geen weg weet."
(Wordt vervolgd).