NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. BINNENLAND. JAAP- N(» 19 Woensdag 6 Maart 1907. Zes-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad f 0.75; Franco per post door het geheele Rijk 1. Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent. Ingezonden stokken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 77. Telephoon no. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Aan een verslag over de huldi ging der redders van Hoek van Holland j.l. Maandag door den Prins in de »N. R. Ct.", welker verslaggever de plechtigheid bijwoonde, ontleenen wij het volgende Zondag was het stoomloodsvaartuig «Hellevoetsluis" uit zee naar binnen geseind. Waarom, dat wist de bemanning niet eens. Vanmorgen om half negen zag ik de «Hellevoetsluis" den Water weg instoomen en aan den steiger van de Berghaven meren. Ik ging er aan boord. Zij waren er allen, Klaas Ree en de anderen, be drijvig met het scheepswet k, en gansch onbewust van de eer, die huri wachtte. De schipper, kapitein Berkhout, zei mij verwonderd: «Ja, we moesten binnenkomen. Maar morgen is onze tijd eerst uit. Dan zouden we tegen elf uur in Hellevoet binnenvallen" En het bleef spoelen en schoonschip maken aan boord van de «Hellevoet- sluis". Geen belangstellend mensch was er aan den steiger te zien. Toen kwam daar schipper G Jansen, van de stoomreddingsboot «President Van Heel" der Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij, ook aange- kuierd, even rustig onverstoord als in de dagen van de redding. «Wel Jansen-" »Ja, ik heb order gekregen om met mijn mannen aan boord van de «Hellevoetsluis" te gaan. Waarvoor, dat kan ik niet begrijpen. Maar de Zondagsche pakjes moesten aan." En de mannetjes volgden zoo sim- peltjesweg, handen in de zakken, alleen de meesten met risten medailles op de borst. Het waren J. van Mastrigt, ie mach., C v. d. Haven, 2e mach J. Boer, stoker stuurman F Seekles, de vaste matrozen. A. Boon, P de Zeeuw. P. Hoogenraad, de reservema- troos B. F. Bloklaud, en de «bijloo- per" voor deze gelegenheid H. van Mastrigt. Een oogenblik later verscheen zoo waar schipper M. Sperling ook aan den steiger, in een grijs pakje, deuk- hoedje op, onnoozeltjes weg, als wist hij van niets. En achter hem aan kwamen zijn «neefs" C. en Leen Spar ling, en de overige bemanning van Van der Tak's sedert beroemd ge worden blazerG. Moerkerk, G. Kof- feman, J. Woudenslein en J. Waar- denberg. Te zamen een gezelschap van alle maal prachtkerels, waarover heel de wereld bewonderend nu praat. Maar alleen zij zelf trekken er zich blijk baar geen oortje van aan De waarnemende inspecteur van liet loodswezen, in gioot-tenue, de heer v. Lescher, had schipper Berk hout nu blijkbaar al zoo'n beetje in gelicht, want hij keek opmerkelijk glunder. En de mannen trokken hun beste bullen aan Juist kwart voor tienen kwamen drie auto's opgezet door 's-Graven- zande heen. Je hoorde de hoorns klaroenen. En burgemeester mr. Bunt, in ambtsgewaad, ging den dijk op Stapten uitPrins Hendrik der Neder landen, in adrmraalsuniform, in ge zelschap van zijne Moeder, de groot hertogin van Mecklenburg-Schwerin, met 's Prinsen vriend baron'Van Pal- landt, die zelf het rijtuig bestuurde, en Z. K. H.'s adjudant baron Van Heemstra, benevens den archivaris van het huisarchief prof. Kraemer, en nog enkele dames en heeren in het gevolg van de Groothertogin. De burgemeester begeleidde het gezelschap aanstonds naar de «Helle- voetsluis" en uw verslaggever kreeg verlof mee aan boord te gaan. Een bleek zeetje, een zonnige blauwe lucht, waarin hier en daar de driekleur wapperde. Maar daar op het hoofd van de pier teekende zich nog altijd dreigend het brokstuk van het wrak der «Berlin" af, met zijn gapende ijzeren wonden. De «Hellevoetsluis" stoomde naar buiten. Al de redders waren op het achterschip samen, en koutten wat droogjes. De Prins met zijn Moeder stond op de brug, en Z. K. H. wees aan de Groothertogin de situatie. Doch al spoedig kwam Prins Hen drik naar beneden en begaf zich on gedwongen onder de opvarenden,re deneerde gemeenzaam met schippers, loodsen, matrozen, met den teekenaar Hoynck van Papendrecht, met den geen die toevallig hier de journalistiek vertegenwoordigde. En telkens weer betoogde Z. K. H. de heldhaftigheid van de dappere jongens van het loods wezen, «dat immers tot onze marine behoort". De pier lag kurkdroog. Enkele menschen wandelden er weer langs naar het wrak. Er lagen een paar blazers bij, die vanmiddag zullen trach ten met dynamiet het voorschip op te blazen, dat in den verkeersweg ligt, nu, in de eb, met den mast hoog boven water uit. De aanwezige heeren vroegen na tuurlijk iu het bijzonder wie nu toch onder al die mannen aan boord Klaas Ree wel was. En dan werd hun een tengere jongen aangewezen, met don kere oogen, en een beginnend zwart kneveltje; maar bij vooikeur hield hij zich achteraf. Buiten stoomde de «Hellevoetsluis" dicht langs hel wrak, het gekraakte scheepsgevaarte, als vastgeklonken op de pier, met de roestige machineka mers opengapend, en den schuim weg- wiggenden, als vluchtenden mast waar we van de kust af altijd op staarden, toen daar nog menschen leefden. Thans zwaaide het loodsschip, en ging, precies ter zelfder plaatse waar de redding geschied is, voor anker. De heeren van het gevolg legden er vooraf bij die en genen den nadruk op: wat nu ging gebeuren was een persoonlijke daad van H. M. de Koningin, zonder ruggespraak met de regeering. Koningin Wilhelmina wenschte persoonlijk de mannen te huldigen, die door de aanwezigheid van den Prins heldendaden hebben verricht En onder hen ook den commissaris der loodsen aan den Hoek, die zich door de tegenwoordig heid van Prins Hendrik heeft laten bewegen op eigen verantwoordelijk heid het loodsschip «Hellevoetsluis" naar binnen te seinen, van waar af de redding geschied is. Nu het loodsschip dan weer stil lag op dezelfde plaats, vormden de redders, de bemanning der redding boot en die van Sperling's blazer een carré, omstuwd door de oveiige op varenden var, de «Hellevoetsluis". En daar trad Prins Hendrik der Neder landen midden in. Met een even ontroerde, maar kloeke stem zei hij De 22e Februari 1907 is voor ge heel Nederland een dag van droefheid en van rouw geweest. Wij hebben dien dag te zamen veel doorleefd en doorstaan. Ik ben er zelf getuige van geweest, dat jullie je leven hebt ge waagd voor de redding der schip breukelingen. Daarom heeft de Konin gin gedacht daaraan voor u een blij vende herinnering vast te knoopen o<n u te decoreeren met de Huisorde van Oranje. «Het verheugt mij thans u die deco ratie te kunnen uitreiken." Een voor een werden vervolgens de namen afgeroepen. Dan kwamen de mannen naar voren. De Prins bood hen het eeremetaal aan, schudde hun hartelijk de hand en wenschte hun geluk. Toen de uitreiking geschied was, besloot Prins Hendrik aldus: «Thans noodig ik de gedecoreerden uit. hun dankbaarheid, die ik aan de Koningin zal overbrengen, te uiten in een «Leve de Koningin!" Een driewerf hoezee volgde. Dan drie hoera's voor don Prins, en ten slotte voor 's Prinsen Moeder, die van de brug af de plechtigheid had aanschouwd. De «Hellevoetsluis" stoomde naar binnen. En de Prins met de groot hertogin en gevolg, benevens den burgemeester, gebruikten vlug in de dameswachtkamer aan het station een geïmproviseerd dejeuner. Spoedig daarop wandelde het gezel schap naar hel Hotel Amerika om den zes daar nog verpleegden geredden vrouwen troost toe te spreken. De Vorstin bood bloemen. De Prins sprak erg hartelijk met de patiënten en liet een console achter, die hij zelf uit het wrakhout heeft gebeeldhouwd, tot een herinnering. Inmiddels waren de redders, allen met hun decoratie aan het oranjelint op de borst, voor het hotel saamge- komen. Spontaan hieven zij het «Wien Neêrlandsch bloed" aan. Toen kwam Prins Hendrik op het balkon naast de kamer waar mevrouw VVennberg ligt. En Z. K. H. werd er door de kranige kerels geestdriftig toegejuicht. Want zij allen zijn het er over eens: 's Prinsen tegenwoordigheid heeft hen aangevuurd. De Prins dankte vriendelijk. Maar er moest stilte gemaakt. Z. K. H. be duidde om het juichen te staken. En van het balkon af zei hij: «Ik ben heel blij geweest, dat ik u de onder scheidingen heb mogen uitrijken En ik zal uw dank overbrengen aan de Koningin. Ik was oprecht verheugd hier weer met u samen te zijn geweest. En wie weet, komt er niet nog wel eens een gelegenheid dat wij elkaar opnieuw ontmoeten. Dat hoop ik har telijk. Maar één ding moet gij wel verstaan, de dappere mannen, die zijt gij. Hoera voor de redders!" Dat gaf een warme geestdrift. De menigte juichte opnieuw, voor de Ko ningin en den Piins. En de menschen drongen om de open automobiel van Z K. H. samen en wuifden hem toe, totdat de heeren Verwey en Lugard den kleinen auto-stoet lieten voort- snoiren naar de residentie. In het reserverijtuig achter den Prins reed mee Klaas Ree, me daille op de borst. Hij wilde wel graag het Haagje eens zien. Het kon geschikt, OORSPRONKELIJKE NOVELLE VAN L. KLAVER. 4) Der ken licht voor ons nog een extraatje af valle. Dat is altijd te gebruike en voor jou is 't vast beter, da je thuis leit bij familie dan bij vreemde; ik ken daar best inkomme. Jaap zei niks, zat almaar zenuwachtig te plukken aan de blaadjes van de geranium, 't Was je broer en bij vreemde viel 't nooit mee; 't kon weze, dat Henk dan geregeld begon te leve. 't Was allemaal waar, maar nee nee, broer mos een beetje uit de buurt blijve. Om dat kostgeld zate ze nou niet ver- lege. Dat Kris 't ook maar zoo direk goed vond. We kenne 't ommers probeere, zei Henk, je zei geen kniesoor an me hebbe. AllaKris het er niet op tege, dat is al een voornaam ding. Ik vin bet best, zei Kris nog eens met na druk. Mooi zooNou broer, zeg jij dan ook maar ja, we kenne mekander nog heel wat gezel ligheid geve. Jaap zat nu op zijn stoel te draaien met benauwden trek op 't gezicht, maar dan keerde ie zich plots naar Henk. Nee'k Doe 't niet. 'k Heb er geen zin an. 'k Mot zegge, da je veul over het voor je broer. 't Ken me niet schele, hoe je 't opneemt, zei Jaap zenuwachtig, zachtjes met zijn vingers op de tafel tokkelend en ie dacht: Nee, 'k doe het niet; geen manspersoon over de vloer as Henk, die zoo eige met je vrouw weze ken, omdat ie van de familie is. 't Kon zoo licht te veul vrindschap geve. En Henk ontstemdNou, as je niet wil, mot je 't late. Dan viel Kris in: 'k Weet wat! Wim hiernaast, zei graag een kostganger hebbe, verleje week het ze 't nog gezeid. Daar zei je best klaar komme. We blijve dan toch bure en je ken hier ommers zoo dikkels over huis komme, as je maar wil. Zoo! zei Henk en sprong meteen op. Daar zelle we dan direk werk van make. Alla! We kenne der ook even goeie vrinde om blijve. Een half uur later kwam ie 't zegge: NouWe benne al klaar, 'k Ga in de kost bij Wim. Zwaar hing een dicht bewolkte hemel boven donkeren rimpelloozen stroom en drassige uiterwaarden, schril 't gewirwar van naakte twijgen, somber 'tblauw-zwart van stille kolken. Kaal en valig lag het groen der weien, zonder 't zoo gewone loomig ommedwalen van 't trage vee. Roerloos stonden de olmen aan den havenkant, de wilgen in de laagten, ver in 't rond de lucht verlaten van gevogelte met enkel een dolend meeuwenpaar, dat krijschend schoot en zwenkte door 't wijde leege ruim. Jaap en ouwe Bart, waarmee ie vaak samen vischte, bei er een knechtje door itwinnend, roeiden even na 't klokluien van twaalven 't haventje uit, de rivier op om er de zegen uit te werpen, Bart aan de riemen, Jaap half liggend achter in de punter, droomerig op- starend naar egaal-grijze lucht. Zelle we maar eens beginne bij de Snoeke- bocht, vroeg Bart en als ie geen antwoord kreeg Hei! Jaap! Hé! Wat mot ik? Met een schok zat ie recht. Of we beginne zelle an de Snoekebochtl Mij best. Lei zich dan weer achterover. Hé! JonneWaar zit jij over te prakki- zeere? Leg je in je eige te piekere? Jaap mompelde wat binnensmonds, waar Bart niet van verstond; die trok licht met de schouders, vroeg dan niet verder. Jaap soesde stillekens voort: Wat een mieserige lucht! Je ken er geen plekje blauw an vinde, nou net om je, triestig te make. Mét schokte ie op zij, staarde over 't don kere water ver weg naar 't doffe zwart van dicht-aaneengesloten bosschen aan den horizon. Dacht dan aan zijn broer. Jawel! Nou wist ie 't secuur, 't Was be- gonne met 't terugkornme van Henk; van die tijd af was zoetjes an weggegaan 't blije, dat ie met zijn trouwe had gekrege. Kon best vatte, hoe dat was gekomme, begreep wel, wat er an haperde. (Wordt vervolgd.J

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1907 | | pagina 1