NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor ie Provincie Utrecht.
Pil mier bestaat Dit twee Maften,
EERSTE BLAD.
DE ROTHSCHILDS.
FEUILLETON.
JAAP.
No. 22.
Zaterdag 16 Maart 1907.
Zes-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Wie zich met 1
April op onze
courant abonneertont
vangt de tot dien datum
verschijn en de nummers
gratis.
De Uitgever.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.76;
Franco per post door bet gebeele Rijk 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stnkken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
BureauLangestraat 77. Telephoon no. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
De Fransche schrijver De Varigny,
die veel gereisd, veel gezien en veel
onthouden heeft zendt een boek in
't licht, waarvan de lezing verblindt.
De titel van dit werk luidt: »De
fortuiuen in de Vereenigde Staten eri
in Engeland."
Met veel talent verhaalt ons de
schrijver, nevens tal van anecdoten
en uiterst belangrijke bijzonderheden,
den oorsprong en den staat der be
roemdste fortuinen van de Nieuwe
wereld en van Engeland.
Wij laten hier eenige wetenswaar
dige bladzijden volgen aangaande
Nathan Rothschild, den vermaarden
Engelschen bankier, wiens fabelachtig
vermogen heel wat sprookjes in de.
wereld heeft gebracht. Het volgende
behoort echter geenszins tot het ge
bied der legende, maar tot het rijk
der geschiedenis.
De machtige fortuin van Nathan
Rotschild liet niet na jaloerschheid
op te wekken. De Engelscbe bank
zag met naijver neer op de nieuwe
geldmacht, welker crediet het hareeven-
aarde en waarmode rekening diende
te worden gehouden. De volgende
anecdote, voor sommigen in twijfel
getrokken, maar door hen, die den
man 't best hebben gekend, voor waar
gehouden, zal een denkbeeld geven,
van de verhouding tusschen de beide
mededingers.
De directeuren der Engelsche bank,
die zich over de handelingen van
Rotschild meende te moeien beklagen
weigerden in 1832 een wissel voor
eene aanzienlijke som, hem door zijn
broeder Anselmo uit Frankrijk toe
gezonden, te disconteeren.
»De bank", zoo werd hem geant
woord, «disconteert slechts haar eigen
papier en niet dat van particulieren."
«Particulieren"! riep Nathan uit,
welnu ik zal haar doen zien, wat
voor particulieren wij zijn.
Drie weken later vertoonde hij zich
op zekeren morgen aan het guichet
der Engelscbe bank haalde uit zijn
portefeuille een banknoot van 5 pond
en verzocht betaling. De beambte,
Rotschild kennende, stond verbaasd,
dat de bankier zelf voor zulk eene
kleinigheid moeite deed en stelde
hem zijn vijf goudstukken ter hand.
Rotschild onderzocht ze nauwkeurig,
liet ze op het marmer klinken en stak
ze in een zak. Vervolgens haalde hij
uit zijn portefeuille een tweede, derde,
vierde, tiende, honderdste banknoot
te voorschijn incasseerde bedaard en
flegmatiek het goud, dat men hem
toereikte, en woog elk stuk goed na.
Toen zijn portefeuille ledig en de zak
vol was, gaf hij dien over aan zijn
bediende, ontving een tweede porte
feuille en een tweede zak en ging
zoo voort tot het uur der sluiting van
het guichet was aangebroken In zeven
uren tijds had hij aldus 2100 pond
sterling geïncasseerd. Maar gedurende
dien tijd handelden negen zijner be
ambten eveneens bij elk der negen
andere guichets van de bank, die zij
elders den ganschen dag bezet hielden,
eerst tot groote verbazing, vervolgens
tot groot nadeel van hel publiek, dat
er niet bij kon komen. Op dezen enke
len dag had Rotschild 210 duizend
pond sterling uit het reservefonds
van de bank gelicht.
Men lachte aan de beurs dat meu
schudde toen men de excentriciteit van
den bankier vernam. De directeuren
der bank vertelden ze zelf, terwijl zij
de schouders ophaalden en den spot
dreven met de nietige pogingen van
hun mededinger, die door dergelijke
fondslichtingen de groote publieke
instellingen in verlegenheid wilde bren
gen. Maar toen zij 's anderen daags
vernamen, dat bij de opening der
guichets Rotschild en zijn negen be
ambten op hun post waren en hetzelfde
spel van gisteren begonnen vonden
de heeren dat die grap toch wel wat
lang duurde. Hun verbazing ging over
in ontsteltenis, toen een hunner den
bankier bedaard tot zijn vrienden
hoorden zeggen: «De heeren van de
bank weigerden mijn papier; nu wil
ik het hunne niet, en 't zal nog wel
twee maanden duren, eer ik al 't
papier dat ik van hen in kas heb,
aan het guichet heb uitgegeven.
Twee maanden Dit vertegenwoor
digde elf millioen pond sterling, de
staking van den dienst, wellicht een
paniekDedirecteurenonderhandelden,
en 's anderen daags klonk het bericht,
dat de bank het papier van het huis
Rothschild even goed als haar eigen
papier zou disconteeren.
In 1800 was Nathan met de dochter
van Levi Bannet Cohen, een rijk Lon-
densch Israëliet in den echt getreden.
Zonder alstoen rijk te zijn, als hij
dit eenige jaren later zou worden be
hoorde Nathan Rothschild echter reeds
tot een der meest geziene mannen
van de beurs en stond bekend als de
bezitter van een vorstelijk fortuin. Op
dit punt liet hij zich hoegenaamd niet
uit.
Nadat zijn huwelijksaanzoek was
aangenomen, begon zijn aanstaanden
schoonvader, door benijders van Nathan
geprikkeld, eenigen twijfel te koesteren
aangaande den werkelijken staat zijner
zakenhij kwam er tegen Rotschild
openlijk voor uit en verzocht hem in
lichting omtrent hetgeen hij bezat.
Deze weigerde standvastig hij alleen
wist wat hem te doen stond, had geen
vertrouwen noodig en bepaalde zich
tot de verzekering, dat de dochter
van den heer Cohen aan hem een vrij
goede partij zoude doen Deze drong
niet verder aan, en het gevolg was,
dat mejuffrouw Cohen bij slot van
rekening een goed huwelijk deed.
In de City gewaardeerd en ontzien,
waren zijn barscbheid, zijn minachting
jegens maatschappelijke vormen, door
zijn kolossaal fortuin nog stuitender
gemaakt, zijn wantrouwen in hen, die
hij als makelaars en handelaars benijde,
de oorzaken dat hij zicb vele vijanden
berokkende. Doch ondanks zijn ge
breken liet bij bij allen, die hem ge
kend hebben den indruk achter, dat
hij voor zaken uitmuntend was.
Nog wijst men op den Londenschen
beurs de pilaar aan, waartegen hij ge
woonlijk leunde, met zijne stevige ge
zette gestalte, het hoofd stijf in de
schouders, de handen in de ruime zak
ken van zijn broek, en zijn onverschil
ligheid voor wat er rondom hem voor
viel, maar in werkelijkheid geen woord
geen gebaar uit het oor of het oog
verliezend, op de vragen die men tot
hem richtte met een enkele lettergreep
antwoordend of kortaf zijn bevelen
gevend. Hij was zich zijn macht be
wust en wist, dat de vleierijen die
men tot hem richtte niet zijn persoon,
maar zijn fortuin golden. Deze over
tuiging boezemde hem verachting in
voor zijns gelijken. «Ik ben evenveel
waard als gij," zei hij eens tot den
hertog De Montmorency:
«Zijt gij de eerste Christenbaron ik
ben de eerste jodenbaron."
Hoewel gewoon, rondom zijn tafel
prinsen van den bloede, pairs van het
koninkrijk, ministers en gezanten ver-
eenigd te zien, had hij overigens
slechts matig met titels op. Een
Duitsche prins, die brieven van in
troductie voor den rijken bankier bij
zich droeg, meldde zich eens te New-
Court bij hem aan. De prins was
statig en met zijn rang zeer ingeno-
nomen, Rotschild daarentegen stug en
afgetrokken, zoodat het onderhoud dan
ook even kort als karakteristiek af
liep. In het kabinet van den bankier
binnengeleid, vond de prins hem be
zig met schrijven, gezeten voor een
met papieren overladen, ruim schrijf
bureau.
Een bediende kondigt den naam
en de titels van den jonker aan, dien
Rotschild met een hoofdknik groet
terwijl hij hem uitnoodigde te gaan
zittenvervolgens zet hij zijn werk
voort. Weinig aan zulk een soort
van ontvangst gewend, blijft de
prins een oogenblik verwonderd staan
en richt zich daarna tot zijn gastheer
met de vraag:
«Weet gij mijnheer, wie ik ben?"
Men heeft het me zooeven gezegd
Ik ben binnen een oogenblik ter
uwer beschikking; »neem een stoel,"
antwoordt Rotschild druk bezig.
«Ik ben de prins X
»Nu neem dan twee stoelen" her
neemt de bankier zonder op te zien.
Hoe rijk hij ook was, miste zijn
leven ware vreugde. Evenals Van der
Bilt in zijn paleis van de vijfde Avenue
kende ook Rotschild, te midden zijner
weelderige verblijven New-Court en
Gunnorsbury-House. de pijnigende
zorgen, onafscheidelijk van een on
metelijk fortuin, den onverzoenlijken
en dollen haat, de bedreigende heb
zucht.
«Gelukkig ik antwoordde
hij zijn vriend Sir Thomas Buxton,
die over de weelde en gemakken, waar
van hij hem omringd zag, uitweidde.
«Hoe kan men gelukkig zijn als men
terwijl men zich aan tafel zet, een
brief ontvangt, waarin men met een
doodelijk schot wordt bedreigd, als
men niet in den loop van den avond
500 pond aan een aangewezen adres
zendt
't Kan zijn, dat men voor zulk soort
epistels onverschillig wordt. Dit was
echter met Rothschild het geval niet,
eri in de 'aatste jaren van zijn leven
begaf hij zich, zegt men, nooit ter
ruste zonder een geladen pistool aan
zijn zijde.
En werkelijk was zijn vrees niet denk-
OORSPRONKELIJKE NOVELLE
VAN
L. KLAVER.
7)
Daar had je hetNou kon ie hoore, dat
ze veul met hem ophad. Maar bewijze, dat
ze 't met mekander hielde Die ware er
niet. As ie Henk verwijte maakte, zou die
toch alles heete liege en Kris zou- 't ook niet
vrindelijk opneme. Nee nee! Zoo mos ie
't niet aanlegge! Nog niks laten merke! Op
ze loere en ze overvalle Maar Jezus
As 't eens waar was as Kris hem eens
bedroog.
Stil! Nou had ie 't Hij zou er toch
effe met Kris over prate en dan niet kwaad
worde. Nee nee! Bedaard blijve!
Hoor eens Kris, zei ie. Je mos Henk toch
wat hier vandaan hou-e. Eentje mot je maar
zien lache met mekander, of morge zitte ze
er op het dorp over te kletse en te lastere.
Je mot wat late om de mensche, as je niet
over der tong wil gaan. Je ken nou zegge,
dat je 't niks schele ken, maar je zei er toch
last van hebbe.
Verwonderd keek ze naar hem op, om den
vreemden toon, waarop ie 't zei.
Maar Jaap ging voort:
En we moste ook afspreke. dat we niks
meer van hem zelle annemewe moste zukke
kedootjes niet in de wacht sleepe, as we
wete, dat ze gegapt benne.
HèWat noulachte ze.
En dan een beetje kribbig:
We kennen hem toch niet zegge, dat ie
niet meer hier mag komme. Een eige broer
van jeEn motte we om de mensChen bij
mekander zitte as dooie. Ze kenne voor mijn
pard naar de maan loope. Late ze zich met
der eigen dinge bemoeie. En as Henk ons
wil trakteere, zei ik niet nee zeggeons soort
mensche hebbe zoo weinig extraatjes, dat je
blij mag weze, as er eens wat inkomt, waar
je niet op het gerekend.
Jaap zweeg; voelde dat zijn praten niet gaf.
Haastig aten ze hun avondbrood. Jaap zette
zich aan 't netten breien, Kris trok zich
ontstemd in 't keukentje terug, waar ze zich
't verdere van den avond met allerlei bezig
hield.
Nu kwamen er traag voorbijgaande dagen
met donkerte van den naherfst, die hing over
't stille dorp en trieste velden, dof glanzend
in 't schaarsche matte licht, de weinige uren
van den dagdoodstil lag weeë lucht met
nevels en misten, dat 't vocht in straaltjes
naar omlaag droop langs huizen en boomen,
vaak ook met gure natte kou, die aandreef
over zee; grauw de hemel met enkel op
den middag een vleugje zon, dat geen spoor
van opwekking bracht.
Suf nog van 't droomerig wakker liggen
heel den nacht, roeide Jaap in schemerte van
den vroegen morgen naar de riviermonding,
om er te visschen
Lichte nevel vloeide uit in ijle vlokken,
die zich hechtten aan 't strak-stille water
of de uiterwaarden ingleden en roerloos hin
gen boven kolken en slooten in ijzig-kille
vocht-lucht.
Onafgebroken liet ie 't net de diepte in
glijden sjorde het dan omhoog langs punten-
rand, bij elke rustpooze met zijn adem de
kleumende vingertoppen warmende.
De muts diep over de ooren, zijn duflelsch
buisje dicht toegeknoopt, ijskoud de voeten
nu en dan trappelend op den schuitbodem
als het huiverig door zijn krimperig lijf gleed
dee ie er onafgebroken zijn zwaar werk.
't Stond nou bij hem vest, dat Henk en
Kris het met mekander hielden, maar ze
ware bij de hand genog, om zich niet te laten
betrappe.
Er was iets benauwends stil gekomen in
zijn omgang met Kris, drukkend de avonden,
als ze samen zaten ieder met eigen bezig
heid. Soms had ie haar recht in 't gezicht
gekeke en waarachtig, een enkele keer had
ie gezien, dat ze de ooge neersloeg. Dat
kwam vast door 't plage van der gewete.
Zijn gezicht was dan begonnen te gloeie.
De bure zage er vast genog van, maar ze
zoue niks zegge, dat was te begrijpe, die
woue er de neus niet insteke; as je der
buite bleef, hadt je niks te verantwoorden.
Maar ie had het best an ze kennen merke
vond 't al zoo gek, dat ze zoo weinig tege
hem zeie. Maar nou vatte ie het wel. 't Was
daarom; ze ware er verlege mee. En zoo
vreemd as de wijve uit de steeg hem aankeke.
Zeetjes aan kwam ie er achter. Maar Jesus
nog toe! Dat mocht zoo niet langer dure.
't Kon uou net loope. hoe 't wou hij zou
er een eind an make, 't Was zoo niet te
drage.
Wordt vervolgd