NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
EEN MISVERSTAND.
No. 55
Woensdag 8 Juli 1908
Zeven-cn-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Mevr. P. SMISSAERT-BOOGAERT.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk 1.
Afzonderlpke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langeatraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7V» Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Angst en vrees bij het paard.
Uit het weekblad de paardenvriend).
Bij geen ander huisdier is het gevoel
van angst en vrees in zulk een mate
ontwikkeld, als bij het paard. Dit is
dan ook de reden, waarom bet paard
bij de geringste aanleiding daartoe
zijn vrees, op eene dadelijk waar te
nemen en levendige wijze te kennen
geeft.
Hoewel nu angst en vrees voor be
paalde voorwerpen dikwijls met tem
perament en ras in verband staan,
zoo ligt toch in de meeste gevallen de
oorzaak in eene verkeeide behandeling
der dieren. Ook kan er vreesachtigheid
ontstaan door bijzondere gebeurtenis
sen, waarbij het paard iets onaange
naams is overkomen.
Uit zijn natuur is het paard niet
schuw en ook niet vreesachtig. Uitge
zonderd de angst en vrees die het
paard even als alle andere dieren bij
instinct gevoelt voor zijn natuurlijke
vijanden is de vreesachtigheid en
schuwheid meestal een product van
mishandelingen, op een onrechtvaar
dige wijze bedreven door onverstandige
stalknechts, voerlieden, koetsiers enz.
Zonder twijfel wordt ook een natuur
lijk instinctmatig angstgevoel bij de
paarden verwekt, zonder dat eene
verkeerde behandeling daarvan de oor
zaak behoeft te zijn, als het paard bij
voorbeeld plotseling en geheel onver
wacht met een hem naar het leven
staanden doodsvijand in aanraking
komt. Zoo herkent het paard, tenge
volge van zijn aangeboren instinct,
in den beer zijn bloedige doodsvijand,
bij wiens nadering het paard over
het gansche lichaam bevend opschrikt.
Treedt er tqjv. in de nabijheid van het
paard plotseling een berenleider op,
die zijn aan een ketting loopende beer
als kunstenmaker met zich voert, dan
zal het paard door een onbeschrijfe
lijke angst worden aangegrepen, die
duidelijk blijkt door het opzwellen der
neusgaten, den vertwijfelden blik en
het uitbreken van angstzweet.
Anders is het met den angst, dien
't paard op stal, bij zeker werk of op
eene bepaalde plaats ondervindt.
Hier vindt men de oorzaak in een
of ander voorwerp of in bepaalde
omstandigheden. En daar het paard
een uiterst goed geheugen heeft zoo
treedt ook de herinnering op aan
vroegere gebeurtenissen die bet dier
beangstigen en vrees aanjagen. Gingen
zulke oorzaken nu met veel leven en
groot lawaai gepaard, zoo zal het
paard bij de eerste gelegenheid waar
het zulk lawaai hoort, opschrikken.
Wordt nu het angstige paard nog
verkeerd behandeld, door het met de
zweep of een ander voorwerp te be
werken dan wordt het kwaad ver
ergerd en de angst vermeerderd.
Dikwijls gebeurt het, dat een angstig
paard een zeker voorwerp vreest en
daar niet voorbij wil gaan, waarop
men het met geweld voortdrijft en
onbarmhartig met de zweep mis
handelt.
Moeten nu die paarden later voor
de tweede maal dat voorwerp passeeren,
dan herinneren zij zich de ondergane
mishandeling en trachten, zoo mogelijk
die plaats waar dat voorwerp zich
bevindt te ontwijken, of steigeren
hoog op om zoo snel mogelijk uit
bel bereik van dat kwade voorwerp
te komen.
Zooals wij reeds gezegd hebben,
bezit het paard een uitstekend her
inneringsvermogen en kan het de
ondergane mishandeling langen tijd
onthouden. Zoo zal het paard ook
het voorwerp, waarmede het geslagen
of gepijnigd wordt, niet licht ver
gelen. Wordt bijv. een paard op
ruwe wijze met een stalbezem ge
slagen, dan beeft het reeds, als men
naar het genoemde voorwerp grijpt
en daarmede zijn stand nadert.
Bij sommige paarden neemt die
angst en vreesachtigheid dermate toe,
dat zij daaronder lichamelijk lijden
en zelfs het voeder weigeren. Er zijn
paaiden, die tengevolge van stalmis-
handeling bij het geringste leven
opschrikkener zijn er zelfs die
langer, tijd voor de gevulde krib
blijven staan en eerst dan als het
langzamerhand tot stilte en rust is
gekomen, den honger stillen.
Het behoeft dan ook geen nadere
toelichting, als wij zeggen, dat zoo'n
door angst en vrees gekweld paard
dikwijls de oorzaak is van gevoelige
verliezen, die somtijds zeer kostbaar
kunnen zijn. Zulk een paard is slecht
te berijden en evenmin veilig als
wagenpaard te gebruiken, daar het
door de bekende vreesachtigheid bij
het geringste leven opschrikt en wild
wordt, waarom niemand, noch op den
wagen, noch in het zadel, zijn leven
zeker is. Door zweep slagen en ge
schreeuw zal men deze kwaal niet be
perken, evenmin verminderen, maar
integendeel slechts verergen. Om den
angst te doen verdwijnen, is het
dringend noodig het paard zoowel in
den stal, als bij het werk zacht te
behandelen.
Paarden, die in hun jeugd zacht en
rustig behandeld worden, blijven ook
op lateren leeftijd voor de gevolgen
van angst en vrees gevrijwaard
Ontstaat er angst en vrees door
het zien of het in de nabijheid zijn
van een zeker voorwerp, dan moet
men er achter zien te komen welk
voorwerp dit is. Bevindt het zich in
den stal, dan zal het bij eenige
opmerkzaamheid niet moeilijk zijn
te ontdekken, welk voorwerp tot
zooveel angst en vrees aanleiding gaf.
Ook in gevallen, waar de vreesach
tigheid reeds langen tijd bestaat is
raad te schaffen, zooals men nit onder
staand voorbeeld zal bemerken.
Een stalhouder had een paard, dat
steeds onrustig was, als de stal
schoongemaakt werd. Nadat hij een
Daderonderzoek had ingesteld bleek
hem dat de staljongen het paard eens
duchtig met deti bezemsteel had
afgerost, zoodat het reeds anstig
omkeek als men naar den hoek van
den stal ging en den bezem ter hand
nam. Nu de oorzaak bekend was,
ging de stalhouder dikwijls naar het
paard en nam dan den bezem mede.
Hij streelde het dier en klopte het
op hals en borst en hield het steeds
den bezemsteel voor de oogen.
Het paard was eerst erg angstig,
doch na eenigen tijd begon het den
bezemsteel wantrouwig te besnuffelen
en er later zelfs in te bijten. Na
veelvuldige herhaling, waarbij de
stalhouder het paard zacht met den
bezemsteel streelde en verdere mis
handeling natuurlijk achterwege bleef,
verdween de angst en vreesachtig
heid geheel.
Is het paard bevreesd voor een
vaststaand voorwep, dan tracht men
het door praten en liefkoozingen te
bewegen dat voorwerp te naderen,
DOOR
2)
«Freule Desprez is stil van avond," zeiden
of dachten haar danseurs en waren verwon
derd dat zij niet als gewoonlijk druk met hen
coquetteerde. Zij zag een weinig bleek en de
groote donkere oogen hadden hunne over
moedige uitdrukking verloren; een droevig
waas lag er over heen. Het scheen als waren
haar gedachten ver weg en als ontwaakte zij
telkens uit een droom wanneer iemand het
woord tot haar richtte.
Den geheelen avond tot aan het souper
was Utengaerde haar niet genaderd en de
oudere dames, die aan den kant van de zaal
zaten, en aan wie dit niet ontgaan was, sta
ken de hoofden bijeen om te overleggen
wat hier wel de oorzaak van kon zijn. Had
zij hem bedankt of had hij zich teruggetrokken?
Utengaerde danste druk, praatte en schertste
met zijne dames alsof Leonie niet in de zaal
was. Maar onopgemerkt lette hij toch voort
durend op haar en zoo had hij tot zijn ver
bazing haar zichtbare verstrooidheid bemerkt.
Had zij er spijt van, dat zij hem aldus had
behandeld, had zij hem misschien toch lief,
maar wilde het trotsche hart zich niet zonder
strijd gewonnen geven?
Een zalig gevoel maakte zich bij de onder
stelling van die mogelijkheid van hem meester
en, als hij de inspraak van zijn hart had
gevolgd, dan was hij naar haar toegesneld en
had gedaan als ware er niets tusschen hen
voorgevallen, maar zijn gevoel van eigenwaarde
weerhield hem en fluisterde hem toe, niet de
minste te zijn, waar zij ongelijk had; haar
te laten gevoelen dat zij met hem niet spelen kon
als met de anderen en dat niet iedereen zich
boog voor haar grillen en nukken. En
hieraan gehoor gevend, wendde hij zich
weder met een glimlach tot zijne dame en
scheen slechts oogen en ooren voor haar te
hebben. Leonie zag den glimlach, zag zijne
oplettendheden voor een ander en haar hart
kromp ineen. O! zij ontveinsde het zich niet
langer, zij had hem lief en zij begreep dat
zij juist daarom zich zoo diep ongelukkig
gevoelde, want zij vreesde hem voor altijd
verloren te hebben. Kon ze maar weg uit
deze zaal vol bloemen en planten, licht en
muziek; zij verlangde er naar alleen te zijn
met haar verdriet!
Reeds waren verscheidene maten gespeeld,
voordat Utengaerde zijner soupeuse kwam
opeischen.
«Pardon freule, dat ik u liet wachten, maar
in die foule kon ik u zoo gauw niet vinden
en u is altijd omringd."
Die woorden, uitgesproken op den alge-
meenen conversatietoon, banaal beleefd, als
sprak hij tot een vreemde, wondden en grief
den haar diep. Zij antwoordde niet en beiden
gevoelden zich verlucht toen nog een paar
gasten, die tot hun soupertafeltje behoorden,
zich bij hen kwamen aansluiten. In de vroo-
lijke drukte van een algemeen gesprek trok
het niet de aandacht, dat Utengaerde en
Leonie bijna niet samen spraken. Door eene
groote overwinning op zich zelve had het
jonge meisje, schijnbaar, haar opgewektheid
teruggekregen en haar lach klonk zelfs menig
maal boven die der anderen uit. Ook haar
trotsch was bovengekomen, en de koele hou
ding van Utengaerde spoorde haar aan om
door coquet te zijn met andere heeren hem.
den indruk te geven dat zij heel weinig om
hem gaf.
Na afloop van het souper verspreidden zich
de gasten door de salons; de souperdans
werd slechts door weinigen gedaan, de meesten
trokken zich terug tot een praatje in een der
gezellig ingerichte hoekjes.
Zwijgend liepen Utengaerde en Leonie de
zaal doorbeiden zochten tevergeefs naar
woorden om een gesprek te beginnen, hoezeer
elk van hen er ook naar verlangde om de
drukkende stilte te verbreken. Nu stonden
ze voor eene kleine serre, die rijk met planten
en bloemen versierd was en door enkele lampen
met zachtrose kappen in een getemperd, fan-
tatisch licht was gehuld.
Onwillekeurig traden zij binnen; Leonie
zette zich op een laag stoeltje terwijl Utenga
erde met eene strakke uitdrukking op zijn
gelaat, tegen den muur leunde. Uit de verte
drongen de sleepende tonen eener wals en nu
en dan de gedempte stemmen der gasten, tot
hen door. Nog altijd zwegen zij, Leonie speelde
met de kanten harer japon en verfrommelde
ze met zenuwachtige hand.
Toen, plotseling, met eene enerzieke bewe
ging hief zij haar hoofd op en hem vlak in
de oogen ziende, zeide zij
«Mijnheer Utengaerde, wat ik u van avond
vertelde, was niet waar. Ik heb de bouquet
niet vergeten, maar
Zij zweeg, niet wetend hoe voort te gaan,
hoe hem alles uit te leggen.
De jonge man had verrast opgezien; een
oogenblik had hij gedacht, dat ze hem nu een
uitleg zou geven waardoor alles werd opge
helderd, maar toen zij na die enkele woorden
zweeg en blijkbaar nog met haar houding
verlegen was, verdween die hoop en dadelijk
kwam zijn gekrenkte trotsch weer boven; snij
dend koud antwoordde hij dus:
«Niet vergeten, freule? Ik begrijp wat u
bedoeltmen vergeet iets uit onbedachtzaam
heid, maar u deedt het met opzet, nietwaar
u wilde mij hiermede toonen hoe weinig u
om mij geeft. Wel, de hint was zeker dui
delijk genoeg, maar misschien niet zoo deli
caat als men van freule Desprez had mogen
verwachten."
Onthutst staarde* het jonge meisje hem aan
haar groote oogen schoten vol tranen en met
verstikte stem antwoordde zij
«U is hard en onbillijk, mijnheer Utengaerde,
en uw verwijtingen verdien ik niet. Ik heb
uw bouquet niet bij ongeluk vergeten en ook
niet expres, zooals u schijnt te denken. Ik
heb uwe bloemen wel meegenomen, maar ik
heb ze aan een arm bedelmeisje gegeven, dat
hier bij de deur stond en verlangend naar
uw bouquet keek." En sneller sprekende,
omdat zij begreep, dat hij dezen uitleg nog
onwaarschijnlijker dan den eersten zou vinden,
vervolgde ze:
«Het was heel dwaas van mij en niet aar
dig tegenover u, maar ik dacht niet na. Het
is niet voor 't eerst van mijn leven, dat ik
zoo maar in eens een plotselinge opwelling
volg, waar ik later berouw van heb. Vanavond
ook, toen ik begreep wat ik had gedaan, had
ik er spijt van. Toen ik u naar mij toe zag
komen, besefte ik eerst goed wat de gevolgen
van mijne ondoordachte daad konden zijn.
Wat moest ik u zeggen? Tijd tot nadenken
had ik niet en wat het meest voor de hand
lag was mijne verklaring, dat ik uw bouquet
vergeten had. Natuurlijk was u beleedigd,
maar juist daardoor maakte u eene verdere
explicatie onmogelijk. Nietwaar, nu u alles
weet, vergeeft u het mij?" en smeekendzagen
de schoone oogen naar hem op.
Haar zoo te zien, zoo bedeesd en zoo zacht,
zij de trotsche, overmoedige reine du bal, trof
hem diep. Terwijl zij haar toch wel wat on
waarschijnlijk klinkend verhaal zoo oprecht
en zoo eenvoudig vertelde, begreep hij dat
hij haar niet onverschillig was. Hij wist nu
wat hij van te voren niet had vermoed, welk
een warm, gevoelig hart er in haar klopte
en hoe edel haar impulsieve natuur was. Toen
hem dat duidelijk was geworden, verdween
zijn gekrenkte trotskrachtiger dan voorheen
kwam zijne liefde voor haar boven en on
machtig zich langer te beheerschen, begon
hij te' spreken van wat hij voor haar gevoelde.
En terwijl hij sprak, innig en hartstochtelijk,
staarde hij in een paar donkere, nog altijd
vochtige oogen, maar ditmaal was het 't geluk
dat die tranen er in te voorschijn riep.
EINDE.