NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
BUITENLAND.
DE KLEINE POSTILJON.
Zaterdag 11 Juli 1908
Zeven-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG:
Van den Oak op den Tak.
rMo. 56
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7Cent.
lAdvertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
iWerd ook geen grootsch, geen meesterwerk
Als taak u toegedacht op aarde,
Denk: by den hoogsten tempelbouw
Heelt ook de kleinste steen zyn waarde."
Dat heeft blijkbaar de heer C. Schij
ven te Ossendrecht, postbeambte van
de stoomtram, goed begrepen bij
vierde de vorige week zijn 30-jarig
ambtsfeest onder de algemeene belang
stelling zijner dorpsgenooten, die den
jubilaris om zijn jarenlange trouwe
plichtsvervulling alle eer bewezen, en
hun gevoelens hadden vertolkt in het
volgende opschrift, in de versiering
aan zijn voordeur aangebracht:
»Wij vieren vandaag ter eere van Bode Schy-
(ven feest,
Omdat hij sedert 30 jaren zoo dapper en kranig
(is geweest,
Door sneeuw en storm, dikwijls heel zwaar
(belaan,
Heeft hij omtrent al dien tijd dag op dag ge-
(heel Wouw rondgegaan.
Nu heeft men hem een betere plaats bezorgd
(op den tram,
Omdat hij zooveel gedaan heeft voor plicht en
(voor den boterham.
Dus wenschen wy, Kaarters en buren, U en
(Uw huisgezin,
Geluk na dertig jaren nog in vreugde en in min."
Minder plichtsbesef en trouw toonde
een Haagsche dienstbode, die graag
willende trouwen, al vast voor haar
huishouding begon te zorgen door
verschillende artikelen, haar mevrouw
toebehoorende, naar zich toe te halen
»En traploopers en kleedje',
Vooral geen halfsleedjes
Bekoorden het hart der trouwlustige maagd.
Ze werd het niet moede,
Nam steeds meer van 't goede,
Bedacht niet dat 't eindje de lasten eens draagt."
'I Eind was, dat Sientje f 400.
stal uit mevrouws brandkast en toen
door de politie werd ingerekend.
Vooreerst is dus de kans niet groot,
dat ze met haar Kloris vereenigd zal
worden.
Waarschijnlijk is het Sientje door
haar ouders niet voorgehouden, wat
het versje zegt:
«Wél hem, die met bescheidenheid
Het weinige, hem door 't lot bereid,
Met dankbaarheid nog leert waardeeren;
Die zelfs, al zwoegt hij onder 't juk
Der zorgen, 's naasten schnn-geluk
Toch niet wangunstig wil begeeren."
Een arme werkman te Breda ver
staat dit beter. Hij vond een porte
feuille, inhoudende ongeveer f 1Ü00.
aan bankpapier, welke de majoor
kwartiermeester H. verloren bad.
Hij stelde ze H. ter hand ontving
als belooning zijner eerlijkheid
vijftig gulden. Dat was voor den
armen drommel een buitenkansje.
En een goeien dag had ook,
volgens de Geld. Bode, een jongen,
die een cent vond en, toen hij dezen
aan den eigenaar teruggaf, een fooi
kreeg van 1 Mark ot te wel 60
cents. Die werd dus niet met een
bedankje afgescheept, zooals eerlijke
vinders van groote bedragen wel
overkomt.
Er zijn nog wel eerlijke menschen
in de wereld, 't Komt echter ook
voor, dat iemand zich al te bezorgd
toont voor eens andermans goed.
Zoo b. v. een snuiter te Amsterdam,
die op de vraag van den rechter,
hoe hij aan zijn fiets kwam, ant
woordde: »Dat zal ik eens zeggen,
Edelachtbare; ik zag hem op een
avond nog laat vóór Kras op de
stoep staan, en toen was ik bang
dat-ie gestolen zou worden, en om
dat te voorkomen, heb ik hem mee
naar huis genomen, ziet uwe 7" De
eigenaar der fiets zal hem echter
voor zijn bezorgdheid niet erg dank
baar geweest zijn. De ontdekking
was dan ook weinig aangenaam,
evenals die van een reiziger, die voor
een dag of drie het eiland Texel
bezocht en zijn portemonnai had
verloren, waarin ook zijn plaatsbil
jet van de boot zat. Goede raad was
duur. Maar daar kreeg hij een idee
hij zou naar den lommerd gaan.
«Daar mijn horloge te verpanden,
Geeft mij toch zooveel wel in handen,
Dat ik straks weer vertrekken kan.
En met dit plan den Burg ingaande,
Hield ik een jongen even staande,
En sprak; «Zeg eens, waar woont oom Jan?"
De jongen, een oolijke guit, vroeg
den vreemdeling«Welken oom Jan
moet u hebben Ik heb er zelf wel
negen." De reiziger stelde de vraag
nu duidelijker, en
»De lommerdbaas," hernam de jongen;
Heeft hier zijn zwanezang gezongen.
De lommerd kon hier niet bestaan,
Dit bleek heel duidlijk uit de hoeken;
De raad gaf last hem op te doeken.
't Is dus met 't stomme dier gedaan."
«Weg was de guit; ik stond verlegen,
Eu had 'k niet spoedig hulp gekregen,
Misschien zou ik er dan nog staan.
Een man had mfjn verlies vernomen,
En zonder een minuut te schromen,
Bood hij mij aanstonds reisgeld aan."
«Toen ik weer thuis was, zond ik spoedig
't Geleende weer, hem, die grootmoedig
Mijn redding bood in 't droevig lot.
En 'k schreef hem: «Blijf het oord waardeeren,
Waar men een lommerd kan ontberen;
Kon hij maar overal op slot
Dit laatste is zeker een vrome
wensch. 't Zijn echter niet alleen
proletariërs en studenten in nood, die
hulp zoeken bij »Oome Jan".
Ook hooge oomes, zelfs vorsten en
vorstinnen, hebben soms hun toevlucht
lot den lomberdbaas moeten nemen.
Een zoodanig heerschap zei me eens
en zijn borst zwol van trots: »Mijn-
heerr! wij zijn de vriend van rijken
en van armen Wij wenschen even
wel onzen lezers toe, dat zij nimmer
die vriendschap noodig zullen hebben.
Keuvelaar.
De doodstraf.
Men zal zich herinneren, dat minis
ter Briand tjjdens het debat in de
Fransche kamer over de afschaffing
der doodstraf, zeide, dat hij maatre
gelen zou tiellen tegen het meedeelen
aan de dagbladpers van allerlei sensa-
tioneele bijzonderheden in moordzaken,
daar het lezen daarvan zeer slechte
gevolgen heeft en blijkbaar suggestief
werkt op de hersenen van vele men
schen.
De minister heeft thans aan den
procureurgeneraal te Parijs last gege
ven een soort inlichtingendienst in te
richten, waardoor het parket in ver
binding komt met de redacteurs der
bladen. Zoodoende zullen deze inge
licht worden over iedere loopende
instructie, zoo nauwkeurig als het
geheim van het onderzoek dit toelaat.
Verder hebben de gerechtelijke
ambtenaren, in het bijzonder de rech
ters van instructie, aanschrijving ge
kregen, onder geen voorwaarden een
interview toe te staan, noch eenige
bijzondere inlichting te verstrekken
buiten de officieele meededeelingen.
Bovendien is het den rechters van
instructie en procureurs van de Repu
bliek ten strengste verboden, redac
teurs van dagbladen toe te staan met
preventieve gevangenen te spreken.
De rapporteur over het wetsontwerp
betreffende de afschaffing van de
doodstraf, de heer Castiilard, stelde
gisteren de Kamer voor, heden deze
quaestie af te handelen.
Minister Viviani verzette zich hier
tegen, evenals de afgevaardigde Wilm,
die voorstelde, dat men de behandeling
zou uitstellen tot na het reces. De
uiterste linkerzijde en een gedeelte der
leden van de linkerzijde juichten dit
warm toe.
Minister Briand verklaarde daarop,
dat het de Kamer onwaardig zou zijn,
onder den druk van een zeker gedeelte
der publieke opinie, in een zitting een
onderwerp af te handelen, dat van
zoo 'n ingrijpenden aard is. Wij willen,
zeide hij, een breedvoerige bespreking
van het vraagstuk. Met twee stemmen
meerderheid slechts werd het voorstel
van minister Viviani tot handhaving
van de agenda, dus tot uitstel der
behandeling aangenomen.
De ramp te Keulen.
Te Keulen heeft een ernstig ongeluk
plaatsgehad. Aan denieuweinaanbouw-
zijnde zuidbrug is de stelling, die de
geheele ijzerconstructie van het mid
delste gedeelte droeg, over een lengte
van CO M. io den Rijn gevallen en
wel aan den kant van Poll geheel en
al, terwijl zij aan de zijde van Keulen
daarentegen neergebogen is, zoodat
het geheele gevaarte als een hellend
vlak in den Rijn hangt. De arbeiders,
die op dit gedeelte van de brug aan
den arbeid waren, bevonden zich juist
op bet midden van den steiger, om
daar een sluitstuk in te voegen, toen
met donderend geweld het gevaarte
ineenzonk.
De tijding van de ramp was binnen
enkele oogenblikken in de stad be
kend en duizenden snelden naar den
Rijnoever. Geneesheeren, verpleegsters
en geestelijken waren eveneens binnen
korten tijd ter plaatse, evenals de
stedelijke en de rivierpolitie, de in
genieurs van het werk, de brandweer
met ziekenwagens en anderen, die
van ambtswege of vrijwillig hulp
kwamen bieden.
Dertien licht gewonde monteurs en
arbeiders werden onmiddellijk naar
het ziekenhuis vervoerd, 13 anderen
worden nog vermist.
Tegen den middag was er een ont
zaglijke menigte menschen aanwezig
en er vielen ijselijke tooneelen te
aanschouwen, vooral toen de vrouwen
en kinderen der arbeiders op de
plaats des onheils kwamen om hunnen
mannen of vaders eten te brengen en
nu pas vernamen wat er geschied was.
Zooals zoo dikwijls bij een ramp,
was er hier ook toch nog een geluk
bij het ongeluk. Juist op het oogen-
blik nl., dat de brug instortte, zouden
een sleepboot met een aantal schepen
daarachter en een Rijnboot onder de
brug doorvaren. Ware de ramp dus
eenige oogenblikken later geschied,
dan zouden er nog heel wat meer
slachtoffers te betreuren zijn.
De instorting had zoo onverwacht
plaats, dat een gedeelte der arbeiders
den tijd niet hadden zich in veiligheid
te brengen.
Uit het Zweedsch van
SOPHIE ELKAN.
O
Het was eene oude herberg in Provence. Zij
lag op korten afstand van een onderwetsch
stadje en was zelf zoo onderwetsch en eer
waardig, dat zij den titel van hótel versmaadde.
Zij was overdekt met klimrozen en achter het
huis strekte zich een in zon badende tuin uit
tot aan de rivier. In dien tijd was niets geor
dend of aangelegd. Boomen en bloemen scho
ten in overweldigenden rijkdom en pracht van
kleuren uit den grond op, spreidden zich uit en
klommen in hooge, geurige golven. Maar in
weerwil van al dien weelderigen plantengroei
was de tuin zonder schaduw, geheel en al van
zonneschijn doortrokken. Het overdekte berceau
van wijngaardranken, dicht bij de rivier, was
de eenige plaats, waar men beschutting vond
tegen de brandende zonnestralen. Hierheen
vluchtten dan ook altijd de gasten, terwijl jonge
dienstmeisjes in de mooie Arlesiaansche kleeder
dracht er den heerlij ken landwijn en de smake-
kelijke vruchten uit het Zuiden heendroegen.
Op Zon- en feestdagen wemelde het van gasten
in den tuin en het berceau. Levendige mannen
met hooge stemmen kegelden in de daartoe
bestemde baan en des avonds dansten zwart-
oogige jongelingen en meisjes op het door de
maan verlichte terras. Op gewone dagen
daarentegen was de oude herberg gedompeld
in eene aartsvaderlijke, idyllische rnst.
De waard, een statig man met grijs haar,
stond aan de op den straatweg uitziende poort
en naast hem op een bank zat zijne vronw
met haar kantwerk. Ook zij had witte lokken
maar in haar verouderde trekken vond men
nog edele, klassieke schoonheid weêr, die de
vrouwen van Arles en Tarascon beroemd maakt.
Het mooie oude paar, omlijst van klimrozen,
deed onwillekeurig denken aan Philemon en
Baucis.
Het kleinkind des huizes, de kleine Bené,
een zesjarig, donkerlokkig kereltje, was de
eenige in heel de rustige herberg, die er
nieuwsgierig naar was of de omnibus, die naar
het station reed «om menschen af te halen",
reizigers mee zou brengen. In de poort stond
grootvader doodbedaard met over de borst
gekruiste armen en grootmoeder zat naast
hem op de bank, verdiept in haar arbeid. Van
het oogenhlik echter dat het gefluit der loco
motief zich aan het station liet hooren, had
René geen rust meer. Hij snelde den straatweg
op, om te zien of de omnibus Dog niet in het
gezicht kwam, kwam terugloopen naar de poort
om grootvader te vragen toch eens te raden
hoeveel gasten zij wel meê zou voeren en
legde het krulkopje tnsschen het kantkussen
en grootmoeder's gelaat, om te vernemen of het
niet uitstekend bedacht was, dat hij met Gaspard
den knaap die de omnibus bestuurde had
afgesproken dat deze zooveel vingers op zou
steken, als er reszigers in het voertuig zaten.
Dan holde hij weêr den straatweg op en van
daar terug naar de poort, om te vertellen dat
zich een stofwolk vertoonde, daarop weder naar
den weg en na een oogenhlik te hebben staan
kijken met het handje boven de oogen, zooals
grootvader gewoon was te doen, sprong hij
weder op de oudjes toe.
«Het is eene dame met hare kamenier,"
verkondigde hij teruggekeerd van zijn laatsten
tocht naar den straatweg.
De omnibus hield stil en grootvader hielp
de dame uitstijgen. René klauterde bij Gas
pard op den bok, om met hem naar stal te
rijden. Toen zij den wagen in het koetshuis
op de binnenplaats hadden getrokken, zeide
René
«Het is beter eens te zien of zij niet iets
in de omnibus lieten liggenvrouwen vergeten
altijd wat."
Gaspard lachte. Het jongske had zoo geheel
en al de spottende uitdrukking van zijn groot
vader, wanneer de oude man zijne vrouw eens
wilde plagen.
«Nu, kijk dan maar eens!"
Met stralend gelaat steeg René weêr uit de
omnibus; hij droeg een klein reistaschje en
keek triomfantelijk.
«Is het niet precies zooals ik zeide? Ik zal
hiermede naar boven gaan; daarna kom ik
weêr terug, om je te helpen."
«Waar ga je heen, René?"
«Naar boven, naar die mooie dame, die pas,
aangekomen is, grootvader. Zij heeft dat ver
geten."
«Nu, nu, nu, daar is zoo'n haast niet bij 1"
De grootvader ving den reeds voortsnellenden
knaap op.
«Ik weet niet of ik je wel toe zal staan
naar boven te gaan. Je praat mijn gasten suf
en deze dame zag er vermoeid uit. Geef mij
het taschje, René, dan kan de kamenier het
ontvangen, zoodra zij beneden komt, of wel
ik kan er Marie meê naar boven zenden."
«Neen, grootvader, het is beter dat ik ga.
Zij zal blij zijn als ik kom."
Hij was reeds halverwege de trap, toen de
grootvader toestemde.
«De kamer aan de rivier, niet waar, groot
vader
«Ja."
(Wordt vervolgd.)