NIEUWS
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
No 88.
Zaterdag 31 October 1908.
Zeven-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Van den Hak op den Tak.
BUITENLAND
DOCTOR JOZEF.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk f 1.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stokken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Laugestraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7V, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
„Als yemant timmert aen de straat,
daer yeder komt, daer ieder gaat.
Daer al de werelt mal en vroet.
magh sien al wat den metser doet;
Die staet dan uijt aen alle kant
het oordeel van het gansche lant".
Zoo zong onze dichter Cats reeds
lang gelêen, maar dat woord geldt
ook nog en in niet minder mate voor
onzen tijd. Er wordt veel aan den
weg getimmerd, onze tijd houdt van
publiciteit, van openbare behandeling
van zaken. Het groote nut hiervan
is niet te ontkennen, maar evenmin
het gevaar, dat er in schuilt, wanneer
zij, die aan den weg timmeren, daarbij
niet immer Vader Cats woorden zich
herinneren en zich niet bewust zijn
de verantwoordelijkheid, welke zij
daarbij dragen. De drie ontslagen
ambtenaren te Amsterdam ondervin
den nu, helaas, op gevoelige wijze,
dat zij, die openlijk kritiek uitoefenen,
de gevolgen daarvan moeten dragen
en zelf ook aan kritiek blootstaan.
De een acht het ontslag een gerechte
strat, de ander vindt die ook niet
onverdiend, maar toch te hard, een
derde schaart zich geheel aan de zij der
veroordeelden en vindt hun heengaan
een verlies. Hel Volk maakte er een
grapje vande Gemeentekas zoo
heette het zou benadeeld zijn,
doordien B. en W. hun Gulden (éen
van de drie ontslagenen) wegdeden.
Maar op zijn beurt ondervindt het
blad al dadelijk weer de waarheid van
bovenstaande dichtregelen. Een Onder-
de-streep dichter geelt aldus bescheid
Aan Het Volk.
Als gij, o Volk, niet vatten kunt of dulden,
Dat B. en W. niet kijken op een gulden,
Bedenk dan, dat het stuk niet zuiver was.
En wie duldt zulk een muntstuk in zijn tasch?
Ook in de stêekas zij een gulden echt
En onbesnoeid, of hij dient de menschen slecht.
Wie onecht geld gebruikt of uit gaat geven,
Die zal er niet dan moeite vaa beleven."
Men klaagt tegenwoordig nog al
eens over te weinig eerbied voor het
gezag. Nu, dit schijnt inderdaad hier
en daar nog al eens zoek te zijn. Ik
denk daar b. v. aan hetgeen ik dezer
dagen las in een Haagsch bladEen
roevrouw tikt een politie-agent, die
toevallig voor het huis staat, zij opent
de voordeur. Wat blieft u, mevrouw,
is er wat?" vraagt de agent. «Och
neen, maar zou je even aan de keu
kenmeid willen zeggen, dat er weer
iets aanbrandt? Ik durf dat niet goed!"
Dat was dus daar ook geen vriende
lijke verhouding tusschen meesteres
(o bittere ironieen keukenprinses.
Het gemis van eerbied en betamelijk
heid bestaat dus niet alleen bij de
heeren, maar ook bij de dames, zelfs
bij haar, die reeds door den echte
lijken staat hadden moeten leeren,
dat er boven haar is een gezag, waaraan
zij zich behooren te onderwerpen.
Want wat doen de dochteren Eva's
in het dorp Brekkenkamp nabij Dene
kamp! Als er komiezen in de buurt
zijn, dan komt alras een vrouwtje
naar buiten met de zaadbak en roept
haar boenders: »Kiep, kiep, kiep, kiep,
kiep! En de buurvrouw, die het hoort
want alle hoeven liggen achter
elkaar komt ook naar buiten en
weldra hoort men alle vrouwtjes heur
hoenders «kiepen" De smokkelaars
zoo ze er mochten zijn weten
dan wel hoe laat het is. En de
komiezen eveneens: zij kunnen wel
naar huis gaan. En als de boeren «op
den stroop" zijn en er vertoont zich
een veldwachter, dan wordt het ook
op eenmaal tijd het kippenvolkje te
voederen en de vrouwtjes loopen weer
uit. Leuke wijfjes daar niet waar:
wat een roerende samenwerking, en
menschlievend ook, om te trachten
het kwaad te voorkomen*
't Voorkomen van wat nietgewenscht
is, is toch maar je ware. Zoo dacht
een jongmensch te Alkmaar, die
moest loten, ookhij wou liever geen
soldaat worden en daarom nam hij
zijn maatregelen, om dat te voorko
men. Hoe? Wel, eenvoudig, voor bera
althans. Zijn broerwas 2 jaar geleden
vrijgeloot en later een andere broer
evenzoo. Nu had deze laatste, toen
hij lootte, de pet van den eerste opge
zet; daar zit het 'm in. weet u. En
't spreekt van zelf, dat No. 3 nu ook
die pet opzette, toen hij zijn nummer
ging trekken, en 't spreekt van zelf
dat ook hij vrijlootte. Dat petje zaL
nu zeker door de familie wel onder
een glazen stolp worden gezet. Nu
moet men niet meenen, dat bet geluk
nu alleen in dat hoofddeksel zit, neen,
er is nog een ander middel, dat ten
dienste van eeu ieder staat en dat
bij algemeene toepassing tengevolge
moet hebben het groote wonder, dat
geen lage nummers meer getrokken
kunnen worden. Een jongeling te Tiel
toch, die een hoog nummer trok, had
reeds te voren dit wonderlijk feit
aangekondigd: hij bad dien dag of
den vorigen dagdit weet ik niet
juist, maar dit is te informeeren
Snijboonen gegeten, dat hadden zijn
vader en zijn broer (het kan ook zijn
oom zijn geweest, maar dit doet aan
het gewicht en de beteekenis der
zaak niet af) ook gedaan, en zij waren
beiden gelukkig geweest. En de
jongeling, die zich zat had gegeten in
de snijboonen (of het versche waren
of ingemaakte, van dit of van het
vorige jaar, vermeldt het bericht helaas
ook niet) bad eveneens geluk. Als nu
in 't vervolg alle lotende jongelingen
te voren snijboonen gaan eten, dan
ja, dan zal de Minister van Oorlog
achter zijn ooren gaan krabben. Hoe
zal hij dan aan zijn mannetjes komen
Enfin, dat is van later zorgvoor 't
oogenblik heeft Zijne Excellentie reeds
zorg genoeg en wij willen die niet
vermeerderen. Als 't zoover is, dan
behoeft Z. Exc. zich daarover misschien
niet het hoofd te breken, maar is
dat iets voor zijn opvolger. Ook een
Minister van Oorlog blijft in ons landje
niet eeuwig.
Keuvelaar.
Keiier Wilhelm en Engeland.
Het verhaal van de Londensche
Daily Telegraph over de uiting van
Keizer Wilhelm, dat door sommige
organen in twijfel werd getrokken,
schijnt waar te zijn. In een Berlijnsch
telegram aan de Kölnische Zeitung,
dat de gewone kenmerken van officieuze
herkomst draagt, wordt gezegd, dat
men «te Berlijn gelooft, dat de Datly
Telegraph het onderhoud met Keizer
Wilhelm juist heeft weergegeven."
Dat is zoo de gangbare wijze, om op
officieuzen toon te zeggen dat iets
waar is. Eeu onzer telegrammen
noemt Lord Weardale als de persoon
die de gewichtige inlichtingen aan
het Londensche blad heeft verstrekt.
Wij weten niet of hij dit op eigen
gezag dan wel met des Keizers goed
vinden beeft gedaan. Nu het niet
wordt tegengesproken, is het laatste
wel vyaarschgnlijk.
De bedoeling der mededeeling was,
de Engelschen te overtuigen van de
vriendschap des Duitscben Keizers.
Deze, aldus zeide de staatsman, vatte
het voortdurend wantrouwen van de
Eng'elsche pers op als een persoon
lijke beleediging. Hij had zoo dik
wijls in het openbaar gezegd, dat hij
den Britten een goed hart toedroeg
in de Londensche Gildenbal en
laatst nog te Straatsburg dat 't
werkelijk krenkend was, wanneer men
bem niettemin bleef wantrouwen.
Een goed voorbeeld daarvan was
de houding van Europa na de reis
van den Duitscben consul Vassel naar
Fez Deze geschiedde met geen ander
doel dan de behartiging der Duitscbe
handelsbelangen, maar het wan
trouwende Engeland maakte er ter
stond van, dat Duitschland een streek
tegen Frankrijk en Engeland in hel
schild voerde.
Vervolgens besprak de Keizer de
vriendschapsdiensten, die hij aan En
geland bewezen bad, en sprak daarbij
over zijn houding tijdens den Zuid-
Afrikaanscben oorlog. De Engelscben
meenden dat Duitschland bun in dien
tijd vijandig gezind was en inderdaad»4
dat was zoo, voor zoover betreft de
openbare meening en bet gevoel der
Duitschers; maar zoodra de afgezanten
der Boeren kwamen om aan Europa
te vragen of het niet wilde ingrijpen
en zij in Frankrijk en Holland gevierd
werden, beeft de regeering, door de
gezanten niet te ontvangen, gemaakt
dat er niets kwam van tusscbenkomst.
Was dat de daad van een heimelijken
vijand? En toen de Boeren-oorlog op
zijn hoogtepunt was, toen hebben Rus
land en Frankrijk tot Duitschland het
verzoek gericht, met ben gezamenlijk
Engeland diep te vernederen en te
eiscben dat het den oorlog zou staken.
Maar de Keizer had dat geweigerd,
hij had geantwoord dat de Duitsche
politiek verwikkelingen met Engeland
wilde vermijden. «Het nageslacht", zoo
sprak de Keizer, «zal eenmaal de
woorden kennen van het telegram, dat
thans in het archief van Windsor Castle
berust en waarin ik de Koningin van
Engeland het antwoord meldde, door
mij gegeven aan de mogendheden, die
Engeland ten val wilden brengen. De
Engelschen die mij thans beleedigen
door mijne woorden in twijfel te trek
ken, zullen dan zien boe ik gehandeld
heb toen hun land in gevaar verkeerdel
In het jaar 1899, in December, in de
donkere ongeluksweken, ontving ik een
brief van mijn geëerde grootmoeder,
die mij in diepe verslagenheid schreef,
en ik antwoordde haar medelijdend.
Maar ik deed meer: ik liet door een
oificier nauwkeurig het getal en den
stand der strijders in Zuid-Airika op
geven. Ik werkte een plan uit, hoe
naar mijn meening de veldtocht moest
gevoerd worden, legde dat aan mijn
generalen stat over en zond het ver
beterd naar Engeland. Dat stuk be
vindt zich eveneens onder de papieren
in Windsor-Castle. Zeer toevallig is
het dat mijn plannen zoo wonderlijk
overeenkwamen met die welke Lord
Uit het Zweedsch
door
SOPHIE ELKAN.
4)
Het waren plagerijen, waarover men niet boos
wordt en die niemand pijn kunnen doen. Geen
ster veling verdacht er mij van, dat ik zulk een
slechten smaak kon hebben. Hetspreekt van zelf,
da,t ik niemand zeide waarom ik dacht dat hij op
mij gesteld was; vooreerst wilde ik hem niet
bespottelijk maken en ten tweede men blijft
toch altijd slechts een mensch, laat men
gaarne anderen in den waan, dat men uit
sluitend om zijne hoedanigheden bemind wordt
en waar allen dat gelooven, waarom zou men
hun dan vertellen wat men er zelf van denkt
Buitendien hield Philip vol dat ik mij vergiste
maar dat deed ik niet. Het was niet mijne
begaafdheid, welke hij bewonderde, wanneer
wij bijeen waren, het was de zijne.
Plotseling kwam er eene verandering over
doctor Sylvius. Hij deed zich niet van liever
lede voor; maar eensklaps.
Ik bemerkte dit voor het eerst op een sonper,
dat wij samen bijwoonden. Hij was er vóór
ons gekomen en stond in een hoek te praten
met eenige heeren. Toen ik langs hem heen-
kwam, glimlachte ik hem toe, reikte hem de
hand en zeide als naar gewoonte een paar
vriendelijke woorden. Hij boog zeer vriendelijk
maar beschroomd en alsof hij op een afstand
wenschte te blijven. Ook hield hij zich den
ganschen avond met de heeren bezig en kwam
geen enkele maal naar mij toe.
«Wat bezield je doctor van avond?" vroeg
men.
"Dat weet ik niet."
«Begint hij ontrouw te worden?"
Ik haalde de schouders op.
«Het ziet er naar uit."
Maar ik geloofde het niet.
Een paar dagen later ging ik weder op eene
partij, ditmaal zonder Philip.
«Zal ik je komen afhalen?" vroeg Philip,
▼oordat hij zich naar een heerenfeestje begaf:
»Ik behoef niet tot het laatst te blijven."
«Neen, je moet zeker blijven tot het eind.
Je behoeft volstrekt niet weg te gaan. Doctor
Sylvius zal mij wel thuisbrengen."
«Dat is waar, hij zal ook komen. Nu, dan
ben ik gerust. Dan heb je een veilig geleide."
Maar doctor Sylvius hield zich ook ditmaal
zoo opvallend op een afstand, dat ik hem on
mogelijk kon verzoeken mij naar huis te ge
leiden, zooals hij and«rs steeds gewoon was te
doen, onverschillig of Philip er bij was of niet.
Ik liet dus om een rijtuig telephoneeren en
vertrok lang vódr de anderen.
«Neen, doctor Sylvius wilde van avond alleen
weggaan," antwoordde ik op Philip's vraag:
«Misschien is de lieve kleine jongen bevreesd
voor zijn goeden naam."
Ik zeide dit, maar geloofde natuurlijk geen
oogenblik, dat het zoo was. Toch kan ik niet
ontkennen, dat ik mij een weinig gekrenkt
voelde. Ik houd volstrekt niet van nukkige
heeren.
Ongeveer eene week later de doctor had
ons in dien tusschentijd niet bezocht kwam
Philip thuis en vertelde «onzen gemeenschappe-
lijken vriend" te hebben ontmoet, (wij hadden
hem tot daartoe nooit anders genoemd) en hem
te dineeren gevraagd. Maar hij had zich ver
ontschuldigd. Hij kon onmogelijk; hij had daar
voor geen verdere reden opgegeven, maar was
niet te bepraten geweest.
«Je hadt eens moeten zien welk eene mooie
kleur hij kreeg, toen hij neen zeide! Het is
juist iets voor hem te blozen."
«Dat begrijp ik," antwoordde ik kortaf.
Ik begreep niets meer van mijn doctor. Begon
hij opnieuw verlegen te worden? En dat tegen
over mij Hij ontweek mij en wanneer wij
elkander ontmoetten, lag er iets gedwongens
en vreesachtigs over hemdoch niet de gewone
verlegenheid, iets anders maar wat?
Op eens begreep ik het.
Hij trok zich terug omdat omdat hij meende
dat ik hem liefgekregen hadHij was een man
van eer; en de vrouw van zijn vriend! Weet
gij hoe ik het eerst bemerkte, dat hij dit ge
loofde? Hij zeide het zoo goed als ronduit.
Een misverstand was onmogelijk. Ik werd ver
schrikkelijk boos en had niets liever gedaan
dan hem luidkeels toe te roepen: «Hoe kunt
gij zoo verschrikkelijk dom zijn?"
Ik gaf het hem te verstaan; maar hij begreep
het niet. Het was toen, dat ik op het denkbeeld
kwam hem doctor Jozef te noemen. Het spreekt
vanzelf dat ik dat alleen innerlijk deedmaar
het was zulk een goede wraak op dien inval
te komen.
Die naam maakte hem zoo innig bespottelijk.
Zoo vaak ik met hem ia aanraking kwam,
bemerkte ik terstond, of hij doctor Jozef was
of niet. Van tijd tot tijd vergat hij zijn rol
en was hij wederom zooals vroeger; maar dat
slechts gedurende enkele minutendan her
innerde hij zich weêr: «Ik moet voorzichtig
wezen, zij is veel te zeer met mij ingenomen",
en dan werd hij andermaal doctor Jozef en
moest ik Poti neen, neen!
(Wordt vervolgd.)