NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. No. 103. Woensdag 23 December 1908 Zeven-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Wegens het Kerst feest zal a.s. Zaterdag 26 December GEEN ■nummer onzer courant verschijnen. Het feest van vrede en weMapn. Van des Hak op den Tak. DE GETUIGE. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75; Franco per post door het geheele Rijk 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stnkken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever O. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69. AD VERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte De Administratie In het tijdperk waarin de zon haar laagsten stand is genaderd en als het ware gereed staat om. na eenig aar zelen opnieuw haar jaarlijkschen tocht te aanvaarden, in die dagen van wedergeboorte, die de belofte geven dat de natuur ook niet den doodslaap is ingesluimerd, doch tot een nieuw leven zal ontwaken, vierden de Romeinen hun voornaamste feesten, de Saturnaliën, met de zinnebeeldige voorstelling van de volkomenste vrij heid en gelijkheid. Geen beroepsplich ten legden den Rorneinscheri burger van hoogen of lagen rang den ketenen aan, en zelfs de slaven werden door hun meesters bij zich aan tafel ge nood en door dezen bediend. Vrienden bezochten elkander, en ook de vreem deling weid als gast ontvangenmen wisselde geschenken als een onder pand van toegenegenheid. Die oude Saturnus-feesten zijn in de dagen van bet Keizerrijk ontaard in gelegenheden tot grof zingenot, zoozeer dat zelfs hun naam een ongunstige beteekenis heeft gekregen. En toch, is er niet iets verheffends in de gedachte, die aan de viering ten grondslag ligt? Zijn vrijheid en gelijkheid, wanneer men bij de eerste niet denkt aan staking van alle banden, ook die door de wetten der zedelijkheid zijn gelegd of die de eerbiediging van de rechten van anderen waarborgen, en bij de laatste niet aan die volkomen uitwissching van elk verschil in lang, in fortuin, in lotsbedeeling, die alleen in den onlo- gischen gedachtengang van een socialist een plaats kan innemen zijn die beiden geen kostelijke dingen, naar welker bezit wij met onafgebroken ijver moeten streven? Maar de oude wereld is voorbijge gaan met al haar kloeke gedachten en haar velerlei tekortkomingen, en in de periode van de hooyste macht van den Romeinschen Staat verscheen op het wereldtooneel de edelste onder alle kinderen der menscben, wiens woord uitdrukking heeft gegeven aan het groote beginsel, dat bestemd is de maatschappij te heiligen, het open baar leven zijn hoogste wijding te geven, de individuen vrij te maken en een gelijkheid te scheppen in zedelijken zin, waarbij économische stelsels, hoe breed ook opgezet, ver- bleekeu, omdat dezen het persoon lijk belang als uitgangspunt nemen, en op uitei lijken welstand den nadruk n ten koste van al het overige. Dat groote beginsel, men heeft het broederschap genoemd en huma niteit, toen zijn ware en echte naam was verwrongen tot zinledigen vor mendienst, doch het is dringend noodig dien naam in eere te herstel len en zijn verheven beteekenis te handhaven, het Christendom, de toewijding van allen aan aller geluk, het heeft gedurende negentien eeuwen zijn werking op de maatschappij uitgeoefend, en, hoe vaak ook miskend en door bekrompen opvatting van zijn heilig karakter ontdaan, het heeft wonderen verricht. Doch als men, wat het tot dusver deed vergelijkt met betgeen het nog te doen vindt, dan is hetgeen wonder, als het ons bang wordt in het gemoed, en zelfs het krachtigst geloof soms aan het wankelen wordt gebracht. En daarom, welkom, driewerf welkom de dag, op welken wederom het lied van vrede en welbehagen ons in de ooren zal klinkenGe moogt u somtijds geërgerd hebben aan de honderden en duizenden feiten, die het beginsel van de gemeenschap der menschen in het aangezicht slaan, u niet zelden hebben afgevraagd hoe het komt dat wij, die allen erkennen dringend behoefte te hebben aan vrede en aan liefde, niettemin steeds gewapend en geharnast tegenover elkander staanwe mogen er ons over bedroeven, dat die stemming in welke we geneigd zouden zijn heel de wereld te omhelzen en ons voor goed los te rukken aan de macht van zelfzucht en beersohzucht, slechts enkele oogenblikken aanwezig is om dan weer voor langen tijd te worden overstelpt in den drang van lage hartstochten en onedele begeerten, toch waardeeren we hoog die oogenblikken. waarin we ons zoo geheel en al mensch gevoelen, en tiet is niet mogelijk, dat zij geen invloed uitoefenen op bet leven. Vrede op aarde! Zeker is bet, dat aan de verwezelijking van dat ideaal nog zeer, zeer veel in den weg staat. Het stelsel van gewapenden vrede, dien vloek van de tweede helft der negentiende eeuw, dat beslag legt op een groot gedeelte van de vruchten des menschelijken arbeids, en dat millioenen mannen gereed houdt om op een gegeven oogenblik elkander als tijgers aan te vallen, drijft den spot met alle begrippen van christe lijkheid, al wordt het ook het strengst gehandhaafd door die volken, wier leiders tot de meest nauwgezette be lijders van zekere zoogenaamd-chris- telijke leerstellingen behooren. Zelfs is er in onze dagen meer dan ooit reden tot bekommering, nu ge loofsverdeeldheid meer en meer in de plaats treedt van christelijke liefde, en men ter nauwernood den broeder die een verschillende opvat ting heeft van hetgeen men als de hoogste waarheid gelieft aan te mer ken, een bescheiden plaats gunt aan den gemeenschappelijki-n disch. Bij dat alles zweeft er in de lucht een onbestemd gevoel van gevaar: men bemerkt in de diepte een golfgeklots, dat al booger en hooger stijgt, en dat de maatschappij dreigt mede te slepen in een sociale beroering, he viger dan die de geschiedenis ooit aanschouwde. En toch ondanks dat alles mogen we blijven vertrouwen, blijven gelooven, blijven hopen mits we blijven liefhebben. Laat dat vooral onze Kerstgedachte zijn. Wie verlangt naar het rijk van vrede op aarde beginne met zelf een apostel des vreaes te zijn. Zonder strijd kunnen we niet leven, doch bet komt er slechts op aan hoe die wordt gevoerd, met welke wederzijdscbe gevoelens, en door middel van welke wapenen. Wie de vervulling wenscht van het welbehagen in de menschen," leere in de eerste plaats het mensche- lijke in eiken mensch waardeeren en liefhebben, en besehouwe zelfs den minste zijner broeders als van God hem aangewezen om het voorwerp te zijn van zijn toewijding. Dat beginsel moet de maatschappij doordringen: eerst dan zal de wereld vernemen, wat het Christendom eigenlijk is, en wejke roeping het beeft te vervullen. De Zutphensche gemeenteraad heeft de belasting op de honden tot f5 verhoogd, uitgezonderd voor de waak honden, welke met f3belast blijven Wat een menschen- snoodheid! Wat een weemoed hebben Zutphen's vroede vaderen door dit hun besluit in menig gezin gebracht! Menig trouwe Fanny, slimme Puckie en waakzame Polly zullen thans wreed aardig van hun meester en meesteres worden gescheiden. Als een stille aanklacht kan men nu juist allerlei verhalen lezen omtrent hondentrouw en honden vernuft. Ik wil ze be zingen Een arbeider te Oostwold, werkzaam op 't land, Lei zyn wambuis, niet nieuw meer, neer aan [den kant. Zijn hondje zou er op passen. Met donker vertrok hij en kwam tehuis Zonder zyn Fikkie en zonder zijn buis, Hij zat nog al dik in zijn jassen. Maar 't hondje bleef weg, men snapte 't niet, De baas en de vrouw die hadden verdriet, Drie dagen en drie nachten Toen, komend by 't land, zag de man tot zijn [schrik. Maar ook tot zijn vreugde, zijn' trouwen Fik Op 't kleedingstuk liggen te wachten Trouw dier, hé? Zijn hondenmaag rammelde, maar toch kwispelde zijn staart van plezier. Ik las nog van een dito bond te Willemstad Zachtkens dreef een scheepje voort, Schipper was aan 't hoornen 't Oudste kind viel overboord Hij had 't niet vernomen. Maar rijn hondje sag 't gevaar. Liet rich luide hooren, Schipper was nn ijlings klaar, 't Kind was haast verlor«n. De kleine werd gered en de hond werd geliefkoosd, veronderstel ik, niet niet minder dan het kind. Dit geval liep dus gelukkig af, evenals efen ander te Voorhout, dat zich eerst ook niet mooi liet aanzien. MejulTrouw C. aldaar, met opgeschoven blouse mouwen de wasch verzorgende, zag tot haar verbazing en schrik, dat haar hand en arm boog rood van kleur werden en opzwollen. Bloedver giftiging I was de ontzettende gedachte. Ijlings vloog mijnheer naar de telefoon »Dokter, ik bid je, kom spoedig 1" Dokter kwam haastig, onderzocht 't geval, De juffrouw gedroeg zich manmoedig. Zij wees ook deu dokter een vry groot gezwel. Boven aan den arm straks verschenen, Dat moest de geneesheer dus ook even zien, Hij sneed door de blouse-mouw henen. Maar wat een veirassing wachtte hen toen Men meende dat 't een treurspel was, Dat ieder zou doen schreien, Maar 't werd een blij-, een kluchtspel ras, Dat ieder moest verblyên. Want zie, daar kwam met vluggen sprong, Tot schrik van hen, die 't zagen, Een muisje uit de losse mouw, De oorzaak aller plagen. Algemeen gelach! Dokter tevreden af, patiënte in dankbare stemming. Niet overal is dankbaarheid, waar deze toch wel mocht wezen. De redactrice voor een rubriek voor dames Uit het Zweedsch DOOR SOPHIE EL K AN. 6) Het was geen gewoon landlooper geen ellendige misdadiger of een dronkaard; men beweerde dat het een jonge man was, behoorende tot de voor naamste kringen van Gothenborg. De onzinnigste verhalen werden overal gefluisterd; men noemde den eenen naam na den anderen, dien van bijna alle officieren van het regiment Stedingk, uit wier verwarde flnantieele omstandigheden men kon afleiden, dat zij tusschen de kromme klauwen van den woekeraar waren geraakt; van verscheidene jonge kooplieden, van wien men wist dat zy boven hun inkomen leefden, ja zelfs werden enkele jonge, lichtzinnige erfgenamen van schatrijke maar strenge vaders genoemd. Ten slotte werden alle praatjes beperkt tot één naam, dien men elkander niet langer behoefde toe te fluisteren, maar gerust in ieders bijzijn kon uitroepen. En die naam was Sebastian Uggla. Majoor Stedt was naar het Partilled gereden, om een bezoek te brengen aan Mevrouw Ulfsparre en vond haar gezeten in het groote lindenprieel. Zij begon aanstonds met de vraag of de majoor eenige nieuwe bijzonderheden omtrent den moord had vernomen. Toen hij haar mededeelde dat Uggla in hechtenis genomen was, werd Brita krijtwit. Zij had dit geen oogenblik kunnen denken. Hare huishoudster, juffrouw Grub'o, had haar wel het een en ander herhaald, waarover zij had hooren spreken; maar dat had niet ernstig geschenen. Wat werd er gezegd? Wat geloofde men? Wat wist majoor Stedt? Hare borst hijgde zoo, dat zij ternauwernood adem kon halen. De majoor ver telde haar, dat het bebloede mes, waarmede de oude gedood was en dat men eindelijk had teruggevonden, weggeworpen in de heg voor het huis, den naam Sebastian Uggla op het heft gegraveerd droeg, wat ten gevolge had gehad, dat men hem gevangen had genomen. „En wat zegt hij zelf? Wat zegt hij stamelde de jonge vrouw. „Hij verklaart, dat het bewuste mes zijn eigendom is, maar verzekert tevens dat het hem ontstolen was geworden en dat hij het sedert langer dan een jaar heeft gemist." „Zal hij ter dood veroordeeld worden, indien hij er niet in slaagt zijn onschuldtebewijzen?" vroeg zij met eene rilling. „Waarschijnlijk. Indien hij niet op voldoende wijze vast kan stellen waar hij den nacht van den moord heeft doorgebracht, dan staat zijne zaak heel slecht. Hij is Zondagmiddag te Gammelstaden geweest, maar vertrok reeds om acht uur 's avonds van daar en waar hij van dat oogenblik af ver toefde is men nog niet te weten gekomen „Wat zegt hijzelf?" Zij fluisterde dit zóó zacht dat majoor Stedt de woorden bijna niet kon onder scheiden en zij was zoo angstwekkend bleek ge worden, dat hij zich verplicht achtte te zeggen „Het zal beter zijn alle bijzonderheden voor eene latere gelegenheid te bewaren. U is ongesteld, mevrouw." „Neen, zeg mij alles, ik wil het weten. Zeg mij hoe alles zich toegedragen heeft." „Ik weet niets anders, dan dat hij in den loop van den namiddag naar Gammelstaden reed, daar niet bleef voor den nacht, maar reeds om half acht wederom vertrok. Het ware beter voor hem geweest, indien hij aldaar was blijven slapen; dat wil zeggen, indien hij lieden wist aan te wijzen, die getuigen konden dat hij te Gammelstaden of ergens anders had vertoefd, ver genoeg van het Gele Huis verwijderd, om het hem onmogelijk te hebben gemaakt daar tusschen elf uur dien avond en vijf uur den volgenden morgen te komen. Indien hü getuigen had, die dit verklaren konden, dan ware hij gered. Maar daar schijnt geen kans op te bestaan; want Uggla weigert hardnekkig te zeggen wat hij uitgevoerd heeft nadat hu uit Gammelstaden vertrok en men leidt daaruit af, dat niet alles in den haak is." „Wanneer zal het verhoor plaats hebben? Ver geef mij, maar ik ben vandaag in het geheel niet wel." „Morgen op het rechthuis. Het doet mij innig leed, mevrouw, dat ik uwe rust hier buiten gestoord heb met mijn treurig nieuws. De gansche wereld van Gothenburg is natuurlijk ter zeerste bewogen met het geval. Wat mij betreft, moet ik bekennen, dat de droevige omstandigheden, waarin de jong» man zich bevindt, mij bijzonder veel leed doen. Hü is een wildzang, dat is waar; maar ik houd toch oprecht van hem en ik zou er veel voor geven iemand te vinden, wiens getuigenis hem vrij kon pleiten." „Zou het voldoende zijn, indien er iemand was, die kon getuigen hem te hebben gezien nadat hij Gammelstaden verlaten had? Mijne huishoudster, juffrouw Grubb, houdt vol dat zij Hoe moet zij het aanleggen om dat te getuigen?" „Indien zij zulks onder eede kan verklaren, dan is dat van groot gewicht. Juffrouw Grubb moet zich zonder uitstel bij den burgemeester op het raadhuis aanmelden. Draag er vooral zorg voor, mevrouw, dat zij het doet. Welk een geluk indien hare ver klaring van dien aard was, dat zij den armen Uggla vrijsprak!" Mevrouw Ulfsparre gaf geen antwoord, maar reikte majoor Stedt de hand, welke deze kuste. „Vergeef mij u op zulk een ongelegen oogenblik te hebben bezocht," zeide hij. „Alle oogenblikken zijn eender voor mii," ant woordde zij op een toon, die maakte dat de majoor haar verstomd aanstaarde. Hij boog ten afscheid en kuste andermaal d« kleine gloeiende hand. Wordt vtrvolgd

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1908 | | pagina 1